Homepage  Prozawedstrijd  Prozawedstrijd 2004  Evelien Roels  Beoordeling BSN

Eén moment - Evelien Roels

Doodmoe zakte ik neer op de stoel. Ik legde mijn hoofd in mijn handen en probeerde mijn gedachten te stoppen. Tevergeefs. De hand op mijn schouder schudde ik geërgerd af. De troostende woorden naast me negeerde ik. Hoorde ik nauwelijks. Het aanbod van Lisa om de begrafenis te regelen, kon ik zelfs niet begrijpen. Ik hief even mijn hoofd en keek haar aan. Ze leek te schrikken van mijn blik, stond op en liep met neergeslagen ogen weg. Ik hoorde haar fluisteren in de keuken, even later klikte de voordeur. En toen eindelijk stilte. De stilte waar ik op had gewacht sinds ik zonder nadenken de politie had gebeld. “Kunt u alstublieft snel komen, mijn dochter is weg”.

De beelden bleven door mijn hoofd spoken maar ik kreeg er geen vat meer op. Wellicht hadden de medicijnen die m’n dokter me had gegeven daar wat mee te maken. Ik wilde ze niet, maar hij drong aan en ik was te moe om er tegenin te gaan. Ze hadden de tranen gestopt en het gejammer gestild. Maar het loodzware gevoel dat zich voorgoed in mijn hart had genesteld was er niet mee verdwenen. Alsof een nijpende hand zich om mijn ziel had gekneld en niet van plan was ooit nog te lossen.

Als in een film zag ik haar weer vertrekken. “Mogen we gaan zwemmen in de vijver, mama?” Waarom zou ik nee gezegd hebben? Ik hoorde nog haar vrolijke gekwetter toen ze de oprit afliep. Aan de hand van haar beste vriend, naar wie ze zo opkeek.

Toen ik uren later de politie belde, had ik nog geen idee wat me te wachten stond. In welke gruwel ik nu heel gauw zou belanden. De agenten waren er opvallend snel en kwamen meteen ter zake. “Waar is uw dochter precies naartoe? Met wie? Hoe laat is ze vertrokken? Hoe laat ging ze weer terug zijn? Welke kleren draagt ze?” Het had me allemaal een beetje overvallen. Ik wilde hen volgen naar buiten, maar een politieman hield me tegen bij de deur. “Het lijkt me beter dat u hier blijft, mevrouw. Voor het geval ze alsnog naar huis komt.” Ik slikte moeizaam. Ik mag niet mee. Voor het geval ze alsnog naar huis komt. Met een schok besefte ik de betekenis achter die woorden. Ze zijn bang voor wat ze gaan vinden.

De volgende uren werd mijn hele leven op zijn kop gekeerd. De eerste agent keerde terug, druk pratend in zijn mobiele telefoon. Achter hem liepen nog enkele agenten, vergezeld van honden. Waar kwamen die zo plots vandaan? Er stopten nog twee wagens met blauw zwaailicht voor de deur en ik zag mannen lopen in de richting van de vijver. Ik voelde mijn knieën slap worden maar wilde niet beseffen wat er aan de hand was. Ik liep naar buiten, trok aan iemands arm, voelde hoe iemand me opving en tegenhield. Ik vocht, riep, brulde. En toen die woorden. De betekenis van de zin ging verloren in het geroezemoes van de menigte die zich intussen spontaan had verzameld rond de combi’s. Maar wat ik hoorde, sneed los door me heen als een ijskoud mes. “…gevonden….vreselijk…..”. De agent die in zijn telefoon sprak zweeg verschrikt toen hij zag dat ik meeluisterde. Hij liet zijn hand met de telefoon zakken en keek me aan. In zijn blik zag ik een mengeling van verschrikking, medeleven en afschuw. Ik vloog op hem af, sloeg hem in het gezicht, brulde dat hij loog. Maar zijn woorden bleven in mijn hoofd galmen als een echo in een diepe vallei. Pas later vertelde de inspecteur me dat die man haar had gevonden. Hij had psychologische hulp gekregen. De zwaar verminkte dochter en de reactie van de getraumatiseerde moeder waren hem te veel geworden.

Intussen was ook de pers toegestroomd. Ze smeekten me bijna om een reactie maar ik hoorde hen niet meer. Het voelde alsof ik het hele tafereel van bovenaf bekeek. De politie, de pers, de nieuwsgierige massa. Vrienden en familie die haastig elkaar hadden opgebeld en zich rondom mij opstelden als een fort dat ten koste van eender wat moest beschermd worden.

“Het moet een sadist geweest zijn. We hebben nooit eerder zoiets gezien”, hoorde ik een agent mompelen tegen een journalist. Even later werd ik er officieel van op de hoogte gebracht dat de dader gevat was. Ze hadden hem een paar meter voorbij de vijver aangetroffen. Onder het bloed, totaal in de war. Het kwam nog niet eens in me op dat het iemand zou zijn die we kenden. Dat iemand die ik ooit hartelijk had begroet in staat zou zijn een kind van zes te verkrachten, te verminken, te vermoorden. Niet verwonderlijk dat de agenten hun handen van die vuile taak afhielden en er een psycholoog bijhaalden om me de naam van de dader te zeggen. Voorzichtig, alsof ik van glas was. Terwijl ik de rest van mijn leven sterk als een rots zou moeten zijn, alleen nog maar om te kunnen overleven, om steeds weer in en uit te ademen.

Ik stond op van mijn stoel. Ik moest plannen maken. Er moest zoveel geregeld worden. De begrafenis, de echtscheiding. Ik moest nog mensen bellen om hen op de hoogte te brengen.
Om hen te vertellen dat mijn dochter dood is, en mijn man een moordenaar.

Eén moment © Evelien Roels

Homepage  Prozawedstrijd  Prozawedstrijd 2004  Evelien Roels  Beoordeling BSN