Homepage  Prozawedstrijd  Prozawedstrijd 2007  Annelies Kraaiveld  Beoordeling BSN

De treinreiziger - Annelies Kraaiveld

De weerman had het weer goed voorspeld. De lucht was egaal donkergrijs en nevel slierde in de tuinen en tussen de huizen. Op het gras in de tuintjes op de begane grond lagen een paar vergeelde blaadjes. Over een week zou het donker zijn als ze opstond. Rita opende het slaapkamerraam en een flard vochtige lucht prikkelde haar gezicht. Ze nieste. Het was stil buiten. Zelfs het snerpen van de trams klonk gedempt.
Ze draaide zich om en keek in de spiegel. Het grijs van het mantelpak stond haar goed. De kokerrok accentueerde haar lange, slanke gestalte. Vooral het contrast tussen haar blonde haar, de zwarte fluwelen kraag van het jasje en de witte zijden blouse flatteerde haar.
‘Zo mevrouw Verheus, de directie zal uw jaarrekening goedkeuren. Vooral,’ Bob liep naar haar toe en opende het bovenste knoopje van haar blouse, ‘als u de heren wat meer inzicht geeft.’ 
Hij floot zacht en trok haar tegen zich aan.
‘Zal ik je secretaresse bellen dat je wat later komt?’
‘Nee, ik moet weg.’
‘Wat maakt een kwartier nou uit?’
Zijn lippen kriebelden in haar nek en ze leunde tegen zijn warme lijf. Hij rook lekker. Ze duwde hem van zich af en glimlachte in de hoop de afwijzing te verzachten. Hij draaide zich om, zette zijn schoen op de rand van het bed en begon zijn veters te strikken.
‘Je weet toch hoe belangrijk deze vergadering is?’
Hij trok zijn stropdas recht en zuchtte.
‘Kom eens hier.’ Zorgvuldig knoopte hij haar blouse weer dicht. Ze kuste hem.
‘Alvast een voorschot op vrijdagavond.’

Zo snel als haar rok en hoge hakken het toelieten, liep ze door de hal van het Centraal Station. Buiten adem zag ze hoe de deuren van haar trein zich langzaam sloten. Net op tijd kon ze naar binnen springen in de laatste coupé, waar de conducteur de deur voor haar open hield.
‘Zo dame, dat was op het nippertje’.
‘Mijn baas zal u dankbaar zijn.’
Hij grinnikte. ‘Ik heb liever dat u me dankbaar bent.’
Ze lachte en liep door. Temidden van het geruis van jassen en geklik van koffers installeerde ze zich in een overvolle coupé en sloeg een dossier open. De vetgedrukte hoofdletters ‘LAST UPDATED FORECAST’ staarden haar dreigend aan.
De trein verliet het station en een ijle zon drong zich door de kille mist. Doe je best, zon, veeg de lucht schoon. Opa en zij. ‘Kom meis, we gaan de zon helpen, totdat de hemel net zo blauw is als jouw ogen.’ In de vroege ochtend slopen ze samen naar het stenen bankje achter in de tuin en vertoefden in de wereld van mistige weilanden, waar schichtige koppen van koeien en paarden door de lucht zweefden. Dicht tegen hem aan keek ze zwijgend toe hoe de zon de nevel van de dierenlijven gumde, hoe de lucht blauw en het gras groen opklaarde. Ze had van zijn geur gehouden - die van warme aarde, van zon – en van zijn grote warme handen. En van zijn prikwangen. Hij verafschuwde het om zich te scheren. Eén keer per week was genoeg, vond hij.
Ze keek op haar horloge en verdiepte zich in de cijfers. Hoewel ze die langzamerhand uit haar hoofd kende, liep ze ze regel voor regel na.

Zeven paar ogen ontweken de hare. Gevangen in een vacuüm van pluche en staal hoorden haar collega’s haar roerloos en zwijgend aan. Buiten golfde de heide.
‘Ik heb de cijfers verschillende keren gecontroleerd en ik kan jullie helaas niet anders melden.’ Ze keek de kring rond. Haar rechterbuurman tekende onduidelijke figuurtjes op zijn notitieblok. Haar linkerbuurman keek dromerig naar buiten. Alleen de directeur bestudeerde de cijfers die ze had uitgedeeld. Ze raapte haar papieren bij elkaar. Het geritsel doorbrak de stilte als het gesnater van een boze eend op een zwoele zomeravond en iedereen begon te praten.
‘Zo Rita, jouw verhaal heeft ons geboeid.’ De stem van de directeur sneed door het tumult. ‘Kun je ons misschien uitleggen hoe het te verklaren is dat de budgetten en prognoses van pakweg twee maanden geleden nog pósitief uitvielen?’
Hoewel ze deze vraag had verwacht, klemde ze even haar kaken op elkaar. Haar collega van HRM schoot te hulp.
‘Misschien waren we zelf niet alert genoeg; hebben de reusachtige winsten van de laatste jaren ons in slaap gesust en hebben we over het hoofd gezien dat iedere bloeiperiode het verval al in zich draagt?’
‘Zullen we de discussie beperken tot de financiën, Hans, en jouw filosofische ideeën aan de borreltafel bespreken? Rita?’
Ze keek hem recht aan. ‘Mijn team verwerkt de cijfers slechts, we doen geen uitspraken over oorzaken en gevolgen. Maar zoals u kunt zien, is de orderportefeuille dramatisch teruggelopen en zijn de verkoopcijfers gedaald.’
Hij keek de chef verkoop aan. De man glimlachte en trok zijn hoofd nog verder tussen zijn brede schouders waardoor hij eruit zag als een verlegen schildpad. Zijn handen waren net zo fors als zijn lichaam en iedere keer als ze ernaar keek, liep er een prikkeling door haar buik. Bij zijn gewoonte om zijn collega’s dagelijks de hand te schudden, hield hij de hare altijd iets te lang vast. De man schraapte zijn keel en haar rug ontspande toen hij begon te praten. Zijn antwoord zou, naar ze wist, uitvoerig zijn.

Ze liet zich op de bank zakken en staarde over de hoofden van een paar medepassagiers naar het kunstwerk op de wand van de treincoupé. De lijnen en kleuren vloeiden in elkaar over en ze kneep haar ogen tot spleetjes om ze te ontwarren.
Het leer van haar koffer spande zich om de inhoud. Weken werk voor enkele dagen. Hoe zou ze het op tijd af krijgen? “Komt tijd, komt raad”. Opa’s geliefkoosde uitdrukking. Soms had hij dat gebromd als om zichzelf gerust te stellen en soms was het bits uit zijn mond ontsnapt. Vooral wanneer oma somberde over al het mogelijke voorziene en onvoorziene onheil.
Ze pakte haar koffie, beroerde met haar lippen voorzichtig het hete vocht en verdiepte zich in de krant.
De trein minderde vaart en kwam met piepende remmen tot stilstand. Een aantal passagiers verliet de coupé. De stilte vleide zich tegen de ramen, totdat het fluitje van de conducteur schril door de avondlucht weerklonk. De deuren zogen zich dicht en de trein zette zich met een schokje in beweging.
Er viel een schaduw over haar heen. Een man ging, lichtelijk hijgend, tegenover haar op de bank zitten en glimlachte verlegen. Haar ogen bleven haken aan de korte stekels op zijn hoofd boven een te rood vollemaansgezicht. Ze trok haar benen in en verborg zich achter haar krant.
‘Ik observeer mensen.’
Ze schrok.
‘Ik observeer mensen’, herhaalde hij. Hij keek haar strak aan en haar hart begon te bonzen.
‘Ik heb er een sport van gemaakt om te raden wat voor beroep ze uitoefenen, wat voor leven ze hebben. Of ze getrouwd zijn en kinderen hebben. Of ze gelukkig zijn,’ hij grinnikte, ‘of niet.’ Hij hoestte kort en sloeg zijn hand voor zijn mond.
‘Dat vind ik leuk, weet je. Ik doe er verder niets mee. Meestal is mijn fantasie genoeg.’
Hij glimlachte scheef.
‘Jij draagt dure merkkleren. Je benen glimmen als zijde. Je bent mooi opgemaakt. Hebt een dure ring om. Leest Het Financieele Dagblad.’
Hij knikte. ‘Je bent een en al zakelijkheid. Chique zakelijkheid.’ Hij zweeg.
Ze glimlachte en liet de krant op haar schoot zakken.
‘Ik laat jouw aanwezigheid op me inwerken om een idee van je leven te krijgen.’ Zijn stem klonk gedempt en hij helde voorover alsof hij haar een geheim wilde toevertrouwen. Onwillekeurig boog ze zich ook naar hem toe.
‘Ik neem de energie die je uitstraalt in me op. Laat het inwerken. Sluit mijn ogen en dan verschijnt er een beeld.’ Hij knikte weer, leunde met gesloten ogen achterover en zweeg. Ze keek ingespannen naar zijn gezicht. Hij bleef onbeweeglijk zitten.
‘Je maakt me wel nieuwsgierig,’ verbrak ze de aanhoudende stilte, met een, naar ze hoopte, ongedwongen klank in haar stem. Haar adem stokte toen hij zijn ogen opende en haar doordringend aankeek. Er speelde een lachje om zijn mond.
‘Weet je,’ de donkerrode punt van zijn tong schoot over zijn lippen, ‘jij straalt wellust uit. Wellust.’
Het woord zweefde als een zeepbel naar haar toe. Toen hij op haar gezicht landde en uiteen spatte, spanden haar spieren zich om de prikkeling in haar buik te verdringen. Haar oren begonnen te suizen. Met een snelle beweging legde hij zijn hand op haar knie.
‘Ik kan je van dienst zijn,’ zei hij nauwelijks verstaanbaar en bevochtigde zijn lippen weer.
Groot en zwaar rustte die hand op haar been. Lange roodbruine haren staken uit grove poriën. Zijn brede vingers grepen in haar vel. Ze staarde ernaar, niet in staat om haar ogen af te wenden. Een vochtige warmte kroop onder zijn hand door haar panty naar binnen en verspreidde zich. In een reflex klemde ze haar benen tegen elkaar en kromp ineen.
Oh nee, papa, nee, niet doen, niet doen. Je doet me pijn. Niet weer. Geen pijn, geen pijn, geen pijn.
Flarden van beelden stormden door haar heen en kleefden aan elkaar tot een wervelende slurf. Ze werd weggezogen in een zwart gat. 

Langzaam werd ze zich bewust van haar lichaam. Van het kloppen van haar hart. Ze bewoog en kreunde toen een snerpende pijn door haar schouders schoot. Haar polsen schrijnden.
De ruimte waar ze was, was fel verlicht en bevatte geen ramen. Het was er doodstil. Alles was grijs. Behalve de stalen deur en een glanzend roestvrijstalen toilet. De rol wc papier, die ernaast stond, oogde zacht en rond en deed vreemd vertrouwd aan. Uit de rechtermuur groeide een vierkante tafel. Ze zat op een bank. Het meubel stond geklemd tussen twee muren, die er roffelig uitzagen. Door de gebroken verf heen scheen her en der – als een verweerd en somber zonnetje - de stenen ondergrond.
Was ze acht of negen geweest, die keer toen ze ‘s nachts wakker was geworden van gestommel? De bruine ogen van haar beer aan het voeteneind van haar bed hadden haar glanzend aangekeken en de ramen leken op een uit de muur gezaagd donkergrijs vierkant. Ze was uit bed gestapt en was de donkere gestalte van opa achterna geslopen. Was hem door de achterdeur, met haar laarzen sloffend door het natte gras, gevolgd. Hij zat op hun bankje. Onderuitgezakt. Stil was ze tegen hem aan gekropen, zijn blik volgend naar de horizon, waar de lucht roodpaarsblauw kleurde. ‘Waar kijk je naar, opa?’ Hij had zijn vinger op zijn lippen gelegd en naar de gloed gewezen die de lucht in vuur en vlam zette. En toen was daar die goudkleurige ronde streep die voorzichtig boven de weilanden uitstak en die langzaam, centimeter voor centimeter, omhoog klom. Zwijgend hadden ze toegekeken en pas toen hij rond en groot boven de horizon hing had ze uitgeroepen: ‘Opa, dat is de zon!’ Hij had zich naar haar toegebogen en gezegd: ‘dat is ons mooi gelukt, hè meis. De mensen zullen weer blij zijn dat hij vandaag schijnt.’ Met open mond had ze hem aangekeken.
Ze glimlachte en haar lippen scheurden open. Haar tong lag als een stuk rubber in haar mond. Ze keek om zich heen. Geen water.
Ze bekeek zichzelf. Haar rok was gescheurd en de knoopjes van haar blouse waren gesprongen. Het jasje leek onbeschadigd. Geen horloge. Geen ring. Geen tas. Ze propte de panden van haar blouse in haar rok en knoopte het jasje dicht. Haar mond brandde. Water. Is er ergens water? Waar was ze? Wat was er gebeurd?
De deur ging open en ze schoot overeind. Een man werd binnengelaten. Door de huid van zijn gezicht schemerden adertjes als de nerven van een eikenblad. Staalgrijze ogen keken haar aan. Hoewel zijn uitdrukking nietszeggend was, kromp ze ineen. De man glimlachte en stak zijn hand uit. Hij was warm en sterk. De hare koud en klam. Snel liet ze los.
‘Sjoerd Visé. Psychiater. Ze,’ met zijn hoofd knikte hij in de richting van de deur, ‘hebben me gevraagd om even met jou te praten, want je was nogal in de war toen je binnen werd gebracht.’ Hij zweeg en observeerde haar.
‘Gaat het weer?’
Ze knikte en gebaarde om zich heen.
‘Rita Verheus.’ Ze schraapte haar keel om haar stem een vaste klank te geven. ‘Ik kan je geen stoel aanbieden, maar ga ergens zitten.’
‘Zullen we samen op het bed gaan zitten?’
Ze knikte.
‘Wil je wat drinken?’ Hij haalde een flesje water uit zijn jaszak en reikte het haar aan.
Het sprankelde in haar hete geribbelde mond.
‘Als je meer wilt, daar is ook water. Je moet een knopje indrukken.’ Hij wees naar het toilet.
‘Wil je me vertellen wat er gebeurd is?’
Ze staarde hem aan. Die vraag was haar eerder gesteld. Door een man achter een bureau. In uniform. Ze had hem niet begrepen en niet geantwoord. Dat uniform. Politie.
‘Ik zit in een cel, hè?’ Onwillekeurig sloeg ze haar armen om zichzelf heen.
Hij knikte.
‘Waarom ben ik hier?’
‘Weet je dat niet meer?’
Ze schudde haar hoofd.
‘Je hebt gevochten. Dat is wat ik in het proces verbaal van aanhouding heb gelezen.’
‘Gevochten?’ Ze tastte in haar geheugen. Het was blanco.
Hij ging verzitten en leunde ontspannen tegen de muur. ‘Kun je je nog herinneren wat de aanleiding was?’
‘Met wie heb ik gevochten? Waar? Wanneer?’ Als een vallende ster schoot een beeld door haar hoofd. Het was te kort om het te duiden. Ze keek naar de grond en probeerde het beeld terug te roepen. Het ontsnapte opnieuw. Ze schudde haar hoofd.
‘Vertel eens wat over je dag. Hoe laat stond je op? Wat heb je gedaan?’
Het was alsof ze in een andere wereld probeerde te kijken, een glanzende en glossy wereld. Waar de levens van mensen zich volgens smetteloze patronen voltrekken. Daarvan had zij deel uitgemaakt. Er ging een steek door haar buik en haar keel kneep dicht. Niet begrijpend schudde ze het gevoel van zich af.
‘Eh, ik had vandaag een speciale vergadering van mijn werk. Op de hei. Volgens mij was het al een uur of zeven toen we opbraken. Er was nog een borrel gepland, maar ik ben onmiddellijk weg gegaan. Met een taxi naar het station.’ Ze zweeg even.
‘Ik wilde nog werken in de trein, maar ik was zo moe. Ik was blij dat het zo rustig was.’
‘Tot die man kwam.’ In een flits zag ze het tafereel voor zich.
‘Welke man?’
‘Weet ik niet. Hij had kort stekelig haar en van die kleine varkensogen. Hij deed me denken aan een vroegere buurjongen. Die had een keer een kikker in een envelop gestopt en was er boven op gesprongen. Om te zien wat het effect was.’ Ze keek hem aan. Hij keek rustig terug.
‘Die man begon een praatje. Over mijn uiterlijk en mijn leven. Ik dacht dat hij helderziende was of zo. Maar toen zei hij dat ik,’ ze aarzelde en zocht een ander woord. Er schoot haar niets te binnen. ‘Dat ik wellust uitstraalde.’ Het bloed kroop naar haar wangen onder zijn vorsende ogen en snel zei ze ‘Of zoiets. Die man is gek, dacht ik en ik schrok, want ik zag verder niemand in de trein en je leest van die enge verhalen in de krant. Ik wilde opstaan, maar toen legde hij zijn hand op mijn knie.’ Ze zweeg en dacht diep na. ‘Meer kan ik me niet herinneren.’
Uit zijn binnenzak trok Sjoerd een vel papier en vouwde het open. Zijn ogen vlogen over de regels.
‘Volgens de aangifte van het slachtoffer heb je hete koffie over hem heen gegooid en hem verschillende keren geschopt.’ Hij keek op. ‘Herinner je je daar iets van?’
Ze schudde haar hoofd.
Hij borg het papier weer op. Geleund tegen de muur kauwde hij op zijn lip en staarde naar een punt boven haar hoofd. 
‘Kun je iets vertellen over die hand op je knie? Hoe zag die eruit? Hoe voelde dat?’
Ze sloot haar ogen en concentreerde zich.
‘Hij was groot en harig. Klam. Hij kneep. Net als …’
Zijn hand. Ik wil jou geen pijn doen, je bent mijn liefste meisje. Zijn tong. Die grote naar zilver smakende tong. Hij vult haar hele mond. Ze moet kokhalzen. Zijn …
‘Néé!’ Ze sprong op en keerde hem haar rug toe.
Sjoerd ging voor haar staan. ‘Vertel me wat je ziet.’
Ze bestudeerde haar voeten. ‘Niets. Ik zie niets. Helemaal niets.’
Hij deed een stap terug en leunde met zijn handen in zijn zakken tegen de muur.
Ze haalde haar schouders op. ‘Ik hou niet van mensen die me zomaar aanraken.’
‘Dus die hand op jouw knie maakte jou boos?’
‘Ja, erg boos.’ Ze sloot haar ogen. Er kwam een prop in haar keel. ‘En bang. Hij maakte me erg bang. Ik zat gevangen.’
‘Je voelde je opgesloten?’
Ze knikte.
De hand. Op haar knie. Haar knieën die ze niet kon verstoppen. Die niet konden ontkomen aan die hand. Ze kon niet blijven lopen. Er was altijd dat moment dat ze even, heel even maar, op de bank ging zitten. Te moe of te opgewonden om bedacht te zijn op die hand. Papa’s hand.
‘Papa’s hand.’ De krakende woorden bereikten amper haar eigen oren.
‘Wat deed je vader met zijn hand?’
‘Hij, als hij zijn hand op mijn knie legde, dan moest ik naar boven…’ 
‘Wat moest je dan?’ drong Sjoerd aan.
Rustig maar. Je weet toch dat ik je geen pijn wil doen. Wees lief voor papa, dan zal ik ook lief voor jou zijn. Kom, werk een beetje mee.
‘Wat moest je dan?’
‘Dan moest ik naar boven, naar mijn slaapkamer.’
Haar adem wordt uit haar borst geduwd, zijn handen over haar lichaam ….. .
Ze vloeit weg en vliegt als een vogel door die oneindige blauwe, blauwe lucht.
Zijn schokkende lichaam, zo zwaar dat ze bijna stikt. De druppels op haar wang. Ik hou van jou, je bent mijn liefste meisje. Het spijt me zo. Ik heb je toch geen pijn gedaan?
Het geeft niet, papa. Ik hou ook van jou.
Haar adem zocht zich schurend een weg omlaag. Het meisje had haar armen om haar vader geslagen. Zij had hem getroost. Keer op keer. Tranen verscheurden haar keel. Sjoerd zette een minidoosje tissues op het tafeltje. Een gierend geluid ontsnapte uit haar mond.
Hij wachtte zwijgend tot ze bedaarde. Ze wilde iets zeggen, maar de woorden verdampten en ze sloot haar zware ogen.
Toen ze eindelijk opkeek, schrok ze. Sjoerd keek haar recht aan.
‘Hoe oud was je?’
‘Elf, denk ik,’ ze slikte. ‘Ja.’
‘Heb je dit ooit aan iemand verteld?’
‘Nee.’
Hij keek haar nadenkend aan.
‘Ben je wel eens in therapie geweest?’
Ze schudde haar hoofd.
‘Ik denk dat het goed voor je zou zijn als je hier met een deskundige over praat.’ Hij zweeg even. ‘Ben je getrouwd?’
‘Ik woon samen. Volgend jaar gaan we trouwen.’ 
‘Hm, weet je partner hiervan?’
Ze staarde hem aan.
‘Nee, natuurlijk niet. Ik wist het zelf niet eens meer.’
‘En, ga je het hem vertellen?’
Ze ijsbeerde door de cel. Drie passen heen, drie passen terug.
‘Dat weet ik nog niet. Daar moet ik over nadenken.’ Terwijl ze de woorden uitsprak nam ze zich voor dit deel van haar leven voor zichzelf te houden. Het had geen zin om anderen daarmee te belasten.
Sjoerd ging er verder niet op in en nam haar peinzend op.
‘Heb je op dit moment hulp nodig of kun je jezelf redden?’
‘Ik wil naar huis.’ Warm douchen in haar eigen badkamer en dan in haar eigen zachte warme bed kruipen. En slapen. En vergeten.
‘Daar ga ik niet over, maar ik zal het melden.’ Hij stak zijn hand uit. Ze keek ernaar. Het liefst zou ze in zijn armen kruipen. 
‘Kun jij me niet helpen?’ De vraag vlamde uit het niets op.
Hij dacht even na, knikte en viste een kaartje uit zijn achterzak.
‘Bel me maar om een afspraak te maken.’
‘Zal ik doen.’
Hij knikte en gaf haar een klopje op haar schouder.
‘Ik zie je. Het allerbeste.’
Hij klopte luid op de deur. Alsof iemand de wacht had gehouden, zwaaide die onmiddellijk open. Ze ving een glimp op van het rode gezicht van een man in uniform voordat hij zich omdraaide en wegliep. Waar had ze die stekels eerder gezien? Ze dook naar voren om de dichtzwaaiende deur tegen te houden. Het geluid van galmend staal vulde haar oren. Ze bonsde op de deur en riep de naam van Sjoerd. Tevergeefs. Temidden van haar eigen hijgende ademhaling, suizende oren en voorbijflitsende gedachten zonk ze op haar knieën.
‘Komt tijd, komt raad’ klonk een fluistering. Ze keek om zich heen. ‘Opa?’

De treinreiziger © Annelies Kraaiveld

Homepage  Prozawedstrijd  Prozawedstrijd 2007  Annelies Kraaiveld  Beoordeling BSN