Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2015  Wim Jansen

Afpersing – Wim Jansen

‘Nee Frans, ik ga niet op dit verzoek in. Ik publiceer mijn reisverhalen in onze krant, ik schrijf mijn wekelijkse columns en dat moet genoeg zijn. Straks zit ik elk weekend in zo’n wijkzaaltje mijn verhalen voor te lezen. Daar heb ik gewoon geen zin in.’ Nico de Roos schoof het velletje papier terug naar zijn hoofdredacteur.
Frans van Klaveren, achter zijn bureau, boog zich voorover en keek nog eens naar de brief, ondertekend door de voorzitter van Buurtvereniging Woensel. ‘Jammer,’ zei hij, ‘dit soort activiteiten levert publiciteit op. Je verhalen zijn interessant en je kunt boeiend vertellen. Maar dat is niet alles, de mensen willen natuurlijk ook graag met jou in discussie over die columns van je.’
‘Ik hou van een stevig debat, dat weet je, maar dat zal in zo’n zaaltje niet gebeuren, denk ik.’
‘Nou reken maar van wel, Nico. Je zult waarschijnlijk een hoop commentaar over je heen krijgen. Denk aan je laatste paar columns over de problemen met Antilianen en Marokkanen hier in de stad.’
‘Ja die hakten er lekker in hè?’ Er verscheen een grijns op Nico’s gezicht. “Marokkaanse ouders, die niet in staat zijn hun kinderen fatsoenlijk op te voeden, moeten linea recta terug naar hun eigen land” had hij onder andere geschreven.
Frans glimlachte. ‘De zaal, waar je de lezing gaat geven, ligt heel dicht bij Woensel West, vergeet dat niet Je kunt dus voor het merendeel allochtone toehoorders verwachten.’
Nico dacht even na. ‘Oké, ik ga de strijd aan,’ zei hij, ‘iemand moet het doen, toch?’
Frans stond op. ‘Mooi, dan zal ik bevestigen dat je komt. Maandagavond 4 augustus.’

Op maandagavond, drie weken later, was het buiten aangenaam, vergeleken met het zaaltje, dat tot op de laatste stoel was bezet. Nico was blij dat hij eindelijk naar buiten kon. De heftige woordenwisselingen na zijn lezing en het tumult hadden de temperatuur in de zaal opgejaagd tot meer dan tropische waarden.
Frans had het goed ingeschat. Het publiek – voor het grootse deel allochtonen – luisterde geboeid naar Nico’s reisavonturen, maar toen hij de gelegenheid gaf vragen te stellen, werd de sfeer ronduit grimmig. Het begon met een felle woordenstrijd naar aanleiding van de column over criminele Marokkaanse jongeren. De stemming werd echt vijandig toen Nico nog eens hard uithaalde naar Antilliaanse jongeren, die je – volgens zijn column – kon indelen in drie groepen: drugsdealers, dieven en pooiers. In het tumult kwam een lange slungelige Antilliaanse jongen naar voren. ‘Wie is die blanke koeta, die het lef heeft om fatsoenlijke Nederlandse jongens uit de Antillen over één kam te halen met misdadigers!’ riep hij.
‘Je durft nogal,’ reageerde Nico, ‘voordat je verder gaat zou het wel zo netjes zijn om uit je anonimiteit te komen. Wie ben je eigenlijk?’
‘Mijn naam is Luis Mercelina,’ zei de jongen, ‘en ik laat me niet schotten, man. Ik steel niet en ik verdien mijn geld eerlijk. Ik heb een Nederlands paspoort en ik laat me niet uitschelden voor crimineel.’
‘Luister jij eens, Mercelina,’ riep Nico, toen het gejoel enigszins geluwd was, ’ik ken jouw soort maar al te goed. Prima dat je hier woont als het waar is wat je zegt, zoniet, dan kun je maar één ding doen: opsodemieteren!’
In de heksenketel drong Mercelina zich verder naar voren, tot vlak voor Nico’s neus. Zijn vuisten gebald. ‘Ik neem dit niet, conjo,’ schreeuwde hij, ‘Ik ken genoeg jongens die jou maar wat graag flink willen dissen. Pas maar op man!’
Toen Nico na de lezing thuiskwam, zat Eva in de grote rieten stoel op het balkon. Een boek in haar hand. Haar benen op een bankje. Een glas rosé naast zich op het tafeltje.
‘Zo,’ zei Nico, terwijl hij een stoel bijtrok, ‘dat was een lekker pittig debat.’
Eva reageerde niet.
Nico boog zich voorover en keek haar aan. ‘Wat is er, Eva, wil je niet weten hoe het is gegaan?’
Eva keek even op. ‘Dat weet ik al,’ zei ze, ‘Frans belde. Die heeft het laatste gedeelte meegemaakt.’ Ze verdiepte zich weer in haar boek.
Nico streelde haar benen. ‘O ja? En wat vond Frans ervan?’
Eva duwde zijn handen weg. ‘Wat Frans vindt is niet belangrijk,’ zei ze, ‘het gaat erom wat ík er van vind.’
‘En vind jij ervan dan?’
‘Dat weet je best.’ Haar aandacht ging weer naar het boek.
Nico stond op en ging op de leuning van Eva’s stoel zitten. ‘Toe nou Eva.’
Ze weerde hem af. ‘Je neemt me toch niet serieus.’
‘Tuurlijk wel. Vanavond neem ik je. Serieus. Maar we pakken eerst nog een terrasje op de Markt. Oké?’
Eva staarde voor zich uit. Dikke tranen biggelden over haar wangen, zag Nico. Hij pakte zijn zakdoek. ‘Kom laat me je tranen wegvegen.’
 Plotseling drukte Eva hem bruut van zich af en stond op. Haar vuisten gebald. ‘Ik wil niet naar de Markt met jou,’ schreeuwde ze. ‘Wanneer word je eindelijk eens volwassen, Nico de Roos? Donder op. Ik heb hoofdpijn en ik ga naar bed.’

Elke dinsdag werkte Nico thuis op zijn comfortabele kantoortje in zijn appartement aan de Lichtstraat. Die middag werkte hij aan een artikel over de reis naar Saigon, die hij in het voorjaar met Eva had gemaakt. Een pieptoontje van zijn laptop kondigde een nieuw mailtje aan. Nico klikte het aan en fronste zijn wenkbrauwen. “Allochtonen–nl” was de afzender. “Stop met ons te beledigen” las hij op de berichtenregel.
Nico las met stijgende verbazing. Dit kon niet waar zijn! “Jouw vrouw is in onze handen” las hij, “we laten haar vrij nadat je voldaan hebt aan onze eisen. Zodra wij ook maar vermoeden dat je de politie hebt ingeschakeld, zal dat ernstige gevolgen hebben voor haar. Nadere berichten volgen”.
Het scherm draaide voor Nico’s ogen en werd wazig. ‘Dit kan niet waar zijn,’ fluisterde hij, ‘Eva ging gewoon naar haar werk vanmorgen. Dit is niet waar.’
Als in een droom stak Nico zijn hand uit naar de telefoon op zijn bureau. Zocht het nummer van Eva bij de Rabobank. Kreeg een meisje aan de lijn. Nee, Eva was er niet. Ze was toch ziek?
‘Kun je nagaan wie haar ziek gemeld heeft?’ vroeg Nico.
‘Ja dat staat hier. Dat bent uzelf geweest, meneer De Roos.’
‘Het kán niet. Het is niet waar.’ Hij stond op. De telefoon gleed uit zijn hand. Als een mantra herhaalde hij de zinnen, terwijl hij de slaapkamer binnen liep. Eva’s nachtjaponnetje lag op bed, nog net zo als zij het vanmorgen had laten vallen, nog onbewust van het kwaad dat haar zou worden aangedaan. Hij pakte het op en drukte het in zijn gezicht. Droogde er zijn tranen mee af. Nog steeds mompelend keek hij rond. De vertrouwde dingen. Haar foto aan de muur. Mp3-spelertje met koptelefoon op haar nachtkastje. Haar klerenkast. Hij opende de kast. Haar rode jasje dat haar zo leuk stond. De woede drong zich naar buiten als lava uit een vulkaan. Die Antilliaanse rotzak. Luis, heette hij. Luis Mercelina. Zou Eva zich hebben verzet? Vast wel. Zouden ze haar pijn gedaan hebben, misschien gedrogeerd? Hij drukte de nachtjapon nog vaster in zijn gezicht. De klootzakken! Hij zal ze gaan zoeken. En hij zal ze vinden! Zijn Eva. Niemand pakt haar van hem af!
Terug in zijn kantoortje maakte hij plannen. De oplossing lag voor de hand. Hij zou Jos van de Heuvel inschakelen, zijn vriend. Die werkte als rechercheur bij de politie. Jos zou hem vast en zeker willen helpen. Die wist uit ervaring wat voor rotzakken die Antillianen zijn. Ze hadden het er vaak genoegd over gehad. Hij zocht naar de telefoon.
Laat in de middag reed Nico naar de Cederlaan. Jos had hem na het telefoongesprek uitgenodigd op zijn flat en een kant-en-klare maaltijd geregeld voor hen beiden.
Jos reageerde in eerste instantie wat twijfelend. ‘Eigenlijk kan ik niks doen als jij geen officiële aangifte bij ons doet, Nico.’
‘Kom op Jos, we kennen elkaar al zo lang. Je kunt toch wel met me meedenken hoe ik die klootzak kan vinden? Daar hoef je het hele polititieapparaat toch niet voor in stelling te brengen?’
Even was het stil. Jos liet de wijn in zijn glas ronddraaien. ‘Ik kan natuurlijk wel af en toe binnenlopen bij onze Technische Dienst,’ zei hij, ‘ik heb daar zelf ook een tijdje gewerkt. Niemand zal daar moeilijk over doen.’
Uiteindelijk stemde Jos toe. Hun plan was simpel: Jos zou de gangen van Luis Mercelina natrekken en samen zouden ze de Antilliaan wel aan de praat kunnen krijgen, verzekerde hij.

De volgende ochtend om half negen ging de telefoon. De ontvoerders! Nee, het was Gert-Jan Smit, het afdelingshoofd, waar Eva werkte. Of meneer De Roos al wat duidelijkheid had over Eva’s ziekmelding. Nee hij kon zelf nog steeds niets met zekerheid zeggen. Waarschijnlijk was het telefoontje aangenomen door Eva’s collega Moerad Alaoui. Nee hij kon Moerad niets vragen want die was momenteel met vakantie. Een paar dagen er tussen uit, begrijpt u?
Nico herinnerde zich Mourad. Eva had hem eens aan hem voorgesteld op een feestje. Een Marokkaan, maar best wel een toffe gozer. Eva kon in ieder geval heel goed met hem opschieten.
Zijn mobieltje meldde zich. Een sms. Nummer onbekend.
“Allochtonen.nl” las hij. “Schrijf een artikel in de krant, waarin je spijt betuigt van jouw optreden afgelopen maandag. Herzie je standpunten ten aanzien van allochtonen. Wij verwachten het artikel zaterdag in het Zuid-Nederlandse Dagblad. Zoniet, dan zal jouw vrouw zondag één vinger missen. Elke dag één zolang wij je artikel niet gezien hebben”.
Nico vloekte. Niks artikel, Mercelina. Je zal door de knieën gaan klootzak, reken maar!

Op de kleine parkeerplaats tegenover de Genneper watermolen stapte Nico uit de auto en liep naar de brug. Ruim een uur geleden had Jos gebeld met de mededeling dat ze Mercelina hadden gevonden.
‘Hij woont in Woensel west,’ zei hij, ‘onze contactman kent hem goed. Hij is bijna elke avond te vinden op de bekende hangplekken daar.’
‘Dealer?’
‘Nee, denk ik niet. Hij heeft een baantje in de Genneper parken. Manusje van alles bij de Genneper Hoeve. Da’s een biologische boerderij. Daar werken wel meer van dat soort lui.’
Nico had met Jos afgesproken om Mercelina eens flink aan de tand te voelen. Jos kon een onderhoudsautootje van de Gemeente krijgen. Daarmee zouden ze in het park geen aandacht trekken. Ze zouden de Antilliaan meenemen naar een afgelegen plekje in het park.

‘Ik weet niets, man! Laat me los! Je breekt mijn arm eraf! Please, laat me los!’ Luis Mercelina kermde, huilde bijna, toen Jos achter hem de arm nog een stukje verder omhoog draaide.
Nico sloeg voor de derde keer met de vlakke hand in Mercelina’s gezicht. ‘We laten je pas gaan als je ons namen geeft. Vertel op, wie hebben dit gedaan? Waar is Eva?’
De Antilliaan bleef kermen en huilen dat hij echt van niets wist. ‘Ik was kwaad op jou, weet je, maar ik heb echt niets gedaan. Niemand van ons, ik zweer het je man!’
Jos liet de arm zakken. ‘Hou maar op,’ zei hij tegen Nico, ‘hij weet echt niks. Anders had hij al wel doorgeslagen. Die lui kunnen weinig verdragen.’ Ze lieten Mercelina los. De jongen kermde en liet zich op de grond zakken.
‘Wat doen we met hem?’ vroeg Nico.
‘Niks’, zei Jos, ‘hij vindt de weg wel terug.’
‘Maar als hij nou eens..’
‘Hij doet helemaal niks. Die knul schijt in de broek van angst voor ons.’
Terug bij de parkeerplaats overlegden ze. Jos had een idee. ‘Ik neem je mobieltje en je laptop mee naar de recherche. Eens kijken of we kunnen achterhalen waar die shit vandaan komt,’ zei hij.
Toen Nico in zijn eigen auto stapte, zag hij dat het al vrij laat in de middag was. Toch nog eerst maar naar het kantoor van de krant. Hoog tijd om Frans van Klaveren op de hoogte te brengen, besloot hij.
De redactiekamer was leeg, maar Frans was nog aanwezig en luisterde naar Nico’s verhaal. Opvallend rustig, vond Nico.
‘Je moet dat artikel schrijven,’ zei Frans tenslotte, ‘je kunt het risico niet lopen dat ze Eva iets aandoen.’
‘Ik heb mijn principes, Frans, dat weet je.’
‘Dit heeft niets meer met principes te maken, Nico. Het gaat om de wijze waarop jij je standpunten verdedigt. Geef nou zelf toe. Hoe jij daar tekeer ging was niet normaal. Excuses zouden best op hun plaats zijn.’
Nico stond op en liep naar de deur. ‘Jos en ik gaan het oplossen, hoe dan ook,’ zei hij.
‘Wacht maar niet op mij,’ zei Frans, ‘ik moet nog even bellen.’

De spreekkamer in het politiebureau was klein. Benauwend. Nico ijsbeerde en vloekte. Weer een dag voorbij zonder dat ze verder gekomen waren. Lange tijd gebeurde er niets. Juist toen Nico besloot om zich maar weer eens te melden, kwam Jos binnen. Hij was enthousiast. Hij had belangrijk nieuws te melden, zei hij. Op het mobieltje was opnieuw een sms ontvangen. Jos liet het aan Nico lezen.
“Stop met onschuldige Antillianen lastig te vallen. En stop de contacten met de politie. Het ultimatum is vervroegd. Zaterdagochtend verliest jouw vrouw haar eerste vinger, als het artikel niet in de krant staat”.
‘Maar dat is niet alles,’ zei Jos, ‘we weten nu dat de sms’jes verstuurd zijn vanuit een locatie zuidwest van Luijksgestel. En daar ligt een camping. De Zwarte Bergen. En,’ ging Jos geestdriftig verder, ‘we hebben nog meer ontdekt.’
‘Vertel.’
‘We hebben ook een vermoeden waar de computer staat, waarmee de mail is verzonden.’ Jos pauzeerde even en keek Nico doordringend aan. ‘Die computer staat waarschijnlijk in het kantoor van de Rabobank,’ zei hij.

Op vrijdagochtend belde Jos weer. Hij had opnieuw een opzienbarende ontdekking gedaan, zei hij. Ze spraken af op het terras van café de Spijker.
‘We hebben die Marokkaanse collega van Eva nagetrokken,’ zei Jos.
‘Mourad? Die zal er toch niks mee te maken hebben?’
‘Jawel. Hou je vast: Mourad Alaoui heeft een caravan en heeft een vaste staanplaats op de camping.’
‘De Zwarte Bergen?’
 Jos knikte.
‘Dat is toeval, Jos. Mourad is een heel goede collega van Eva. Die zal nooit meewerken aan haar ontvoering of zelfs maar toestaan dat Marokkaanse criminelen zijn caravan gebruiken.’
‘Jij zult nooit een goede rechercheur worden, Nico. Je moet in dit vak nooit iets uitsluiten. De feiten op een rijtje.‘ Jos telde af op zijn vingers. ‘Punt een: de mail komt van de Rabobank. Punt twee: Mourad werkt daar. Punt drie: de sms’jes komen van De Zwarte Bergen. Punt vier: Mourad heeft daar een caravan.’
Nico zweeg. Dronk peinzend van zijn koffie.

De klok van de Catharinakerk galmde over het plein. Werktuigelijk keek Nico omhoog naar de toren. Elf uur. Jos was al ruim 10 minuten geleden vertrokken. Nico had de koffie afgerekend en was nog even blijven zitten. Turend over het plein zonder iets te zien. Oké, die Marokkaan heeft dus meegewerkt aan de ontvoering. Maar waarom? Zou hij de bedreigingen via de sms zelf gestuurd hebben, of zou hij zijn mobieltje beschikbaar gesteld hebben? Misschien was hij wel gedwongen. Maar die mail dan? Die loog er ook niet om. Als die daadwerkelijk vanuit de Rabobank was verstuurd, dan kon hij dat alleen maar zelf gedaan hebben.
Nog steeds in gedachten liep Nico naar zijn appartement. Hij tastte in zijn broekzak, op zoek naar de autosleutels. Shit, die liggen nog boven. Had hij ze straks maar meteen gepakt. Dit kostte allemaal extra tijd. Morgen zou het ultimatum aflopen. Hij móest de oplossing vinden. En die was dichtbij, dat was bijna zeker. Zou die Marokkaan Eva hebben bedrogen? Misschien was ie wel helemaal niet zo aardig als hij zich voordeed. Je wist het nooit zeker bij die gasten. Hij vloekte in zichzelf. Maar daar zou Eva nooit intrappen. Zijn Eva niet, die was bijdehand genoeg.
Vijf minuten later startte hij de auto en reed de Lichtstraat uit, over de Karel de Grotelaan naar Eersel. De tomtom stuurde hem richting Postel en dan linksaf naar Weebosch. In zijn hoofd tolden de gedachten rond als een maalstroom. Mourad had zijn medewerking gegeven aan de ontvoering, dat was duidelijk.
Hij dacht aan het laatste sms’je, ook door Mourad verstuurd dus. Wat stond daar ook al weer? Al rijdend viste hij zijn mobieltje uit zijn zak en zocht naar het laatste sms-bericht. “Val onze Antilliaanse vrienden niet lastig” las hij. Hoe kon Moerad weten dat zij die Antilliaan onder druk hadden gezet? Dat had hij aan niemand verteld, alleen aan Frans van Klaveren.
Na Weebosch, toen hij bijna bij de camping was, begon hij te transpireren en voelde hij zijn hart in zijn keel kloppen. Een stemmetje in zijn hoofd probeerde hem al een tijdje iets duidelijk te maken. Iets wat hij niet wilde geloven. Maar langzamerhand werd hem de logica duidelijk. Als Mourad en Eva het goed met elkaar konden vinden, en Mourad had haar ontvoerd, dan kon het niet anders dan dat Eva had meegewerkt. Ze had zich laten ontvoeren. Wat had Jos daarnet gezegd? “Je moet in dit vak nooit iets uitsluiten, Nico”. Dat was het.
Eva was kwaad geweest toen hij haar verwijten luchtig probeerde weg te wuiven. Goed, hij had tijdens zijn optreden de discussie nogal behoorlijk opgestookt, maar zo’n drama was dat toch niet? Die Antilliaan was buiten zichzelf van woede geweest en ook een aantal andere allochtonen stonden behoorlijk hard tegen hem te schreeuwen, maar het was toch alleen maar een discussie? Eva had gehuild en had niet toegelaten dat hij liefdevol haar tranen wilde drogen. Ze had zich zelfs van hem afgedraaid. Zat bij haar de haat tegen zijn optreden zó diep?

Hij kreeg een droge metaalsmaak in zijn mond toen de situatie hem ineens volkomen duidelijk werd: niet Eva had meegewerkt aan de ontvoering, nee het was net andersom, Mourad had meegewerkt aan de ontvoering die zij in scène had gezet. Met medeweten van Frans!
Nico stuurde de auto naar rechts, de weg naar de camping op. Hij parkeerde de auto aan de kant van de weg, sloeg zijn handen voor de ogen. Hij voelde hoe zijn ogen zich met tranen vulden. Hoe vaak had hij haar verwijten wel niet weggewuifd, als zij vond dat hij weer eens te ver was gegaan in een column of discussie. Zo’n discussie wond hem op. De reacties van mensen, als hij hen met harde, trefzekere woorden overtuigde van zijn gelijk. Maar hij had zich nooit gerealiseerd dat hij haar daarmee pijn deed, zijn lieve zachtmoedige Eva.
Hij startte de auto weer en reed de parkeerplaats van de camping op. De receptionist wees hem de weg. Het verbaasde hem niet eens toen hij Eva op een speelveldje zag stoeien met twee kinderen, samen met een jonge vrouw, die een hoofddoek droeg.
Hij tastte naar zijn mobieltje en zocht een nummer. Wachtte op de verbinding. ‘Frans, ik heb besloten om dat artikel toch maar te schrijven,’ zei hij.

Afpersing – Wim Jansen

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2015  Wim Jansen