Homepage  Prozawedstrijd  Prozawedstrijd 2009  Roelie Prins  Beoordeling Klappers

Onvoltooid verleden tijd - Roelie Prins

Ik zit op de met mosselen bezaaide rotsblokken en het lijkt of ik niet weggeweest ben. Het steeds aanzwellende geraas van de branding beukt tegen mijn trommelvliezen. Het opspattende water vermengt zich met mijn tranen. Ik huiver en trek mijn vest strakker om mij heen. De zon staat nog vrij hoog aan de hemel en werpt een witgouden baan over de donkere zee. Langs de vloedlijn draaft een hond uitgelaten heen en weer, zijn staart een zwart vraagteken in het avondlicht.
Ik heb dat huisje gehuurd, dicht bij het strand. Ken je het nog? Grijs-witte muren met luiken die geschilderd zijn in die karakteristieke blauwe kleur van Bretagne. De kleine voortuin is uitbundig gevuld met blauwpaarse en roze hortensia’s. Destijds maakte ik er een foto van en het ziet er nog net zo uit. Weet je nog, dat we ervoor stonden? Precies op het moment dat ik klikte ging de voordeur open. Een slanke vrouw in een zwart jurkje, met een kleurige shawl om haar krullen, kwam naar buiten. De grijzende man achter haar moest zich bukken om zijn hoofd niet te stoten. Beiden waren in de vijftig en hadden de gelooide, bruine huid van mensen die dagelijks aan zon en wind blootstaan. Opgelaten verontschuldigde ik mij en prees hun huisje als ‘très charmante’
Wij keken hen na toen ze hand in hand naar de pier wandelden en bedachten een leven voor hen dat gebaseerd was op onze eigen idealen. Dat ze kunstenaars waren. Dat de zee hun muze was.
Nu pas besef ik dat zij het huisje gewoon huurden, net als ik.

De zon gaat op, de zon gaat onder. De cyclus van elke dag volg ik hier nauwgezet als zou ik er iets aan kunnen ontlenen. Maar hoe kan ik in deze wetmatigheid iets ontdekken wat de chaos in mijn leven verklaart? Het zou me zekerheid en houvast moeten geven, dat alles doorgaat. De dagen, de seizoenen, het leven. Maar het schuurt en irriteert. De tijd had tien jaar geleden stil moeten staan.
Als ik mijn ogen sluit, zie ik ons samen. Zoals we toen waren. Jong, energiek en vol plannen voor de toekomst. Jij wilde schilderen, ik schrijven. Het liefst hier in Val André. We zochten naar woonruimte en manieren om onze ouders in te lichten. Maar zover kwam het nooit.

Een paar dagen geleden zat ik op het terras van ons café bij de haven. Het had nu meer weg van een veredelde lunchroom en leek in niets meer op de gemoedelijke kroeg van toen. De schilderijen waren vervangen door fletse reproducties en de muren hadden dezelfde kleur als de café latte die ik dronk. Met ongegeneerde blik bekeek ik de rijen mensen die langs de kade liepen. Een gemêleerd gezelschap van vakantiegangers en lokale bevolking. Ineens zag ik een man, die iets bekends over zich had. Zijn gezicht was slechts gedeeltelijk te zien. Toch kreeg ik acuut een wee gevoel in mijn maag en klemden mijn vingers zich als vanzelf om de stoelleuningen. Een vage herinnering kwam bovendrijven, aan felle lichtstralen in de schemering, aan de geur van natte wol. De lichten kon ik thuisbrengen. De geur scoorde blanco. In een impuls schoof ik mijn stoel achteruit. Zijn lichtblauwe overhemd verdween in de verte. Maar voor ik de achtervolging kon inzetten, tikte de serveerster op mijn schouder. Of mevrouw wilde betalen s’il vous plaît. Met brandende wangen voldeed ik aan haar verzoek. Daarna was hij onvindbaar.

Ik bezoek de plaatsen waar we geweest zijn. Saint Brieuc, Erquy en het drukke Cap Fréhel. Maar vooral het lieflijke haventje in Pléneuf-Val-André. Dat de tijd kán stilstaan blijkt hier. Nog steeds overheerst de penetrante vislucht. Vooral bij eb als de zeebodem krabben en jakobsschelpen prijsgeeft. Oude mannen staan enkeldiep in het lage zeewater, op zoek naar mosselen. De boten die aan de kade liggen zijn afgebladderd en verroest. Mijn hart veert op bij het zien van de loods met antiek, waar we naar meubels zochten en onverwachte schatten opdiepten. Niets lijkt veranderd.

Woensdag zat ik weer aan de haven in Val-André. Op een ander terras ditmaal. Ik durfde me bij de lunchroom niet meer te vertonen. De zon scheen fel en onbarmhartig. Ik had voor de lunch vissoep besteld, waardoor ik nog verhitter werd. Zo snel mogelijk werkte ik de soep naar binnen zodat ik weg kon. Een schaduw viel over mij heen. Ik keek op en zag het silhouet van een man, zijn gezicht onzichtbaar met de gloeiende zon als een stralenkrans om zijn hoofd.
‘Madame Verschoor? Nadine?’vroeg hij aarzelend. Met de stem kwam de geur van natte wol terug en wist ik wie hij was.
‘Jean Paul’!‘Mag ik erbij komen zitten?’
Niet in staat iets te zeggen, wees ik naar de stoel naast me.
Zijn zwarte haar was het eerste wat ik herkende, nu met spikkels grijs erdoor. Daarna zijn bruine ogen, nog even zachtmoedig als toen.
‘Dat ik je hier zie na al die jaren. Ik heb nog vaak aan je gedacht en me afgevraagd hoe het met je ging.’ Zei hij.
Hoe kon ik vertellen dat ik hem uit mijn geheugen gebannen had, zoals alles van die avond.‘Denk je er nog vaak aan?’
‘Nee…dat wil ik niet,’stamelde ik, in een poging het onheil af te wenden. Maar het was al te laat.De razende paniek uit mijn nachtmerries joeg door mij heen als een windhoos. Ik was weer op het strand, helverlicht door zoeklichten die de zee aftastten naar een teken van leven van jou. Je was niet teruggekomen van je dagelijkse zwemtocht. Jean Paul was degene die me vanaf het begin vasthield en moed insprak totdat het zoeken werd gestaakt en ik instortte. Hij reed mee in de ambulance naar het ziekenhuis en bleef de rest van de nacht bij me. Toen de volgende dag jouw lichaam was gevonden, werd zijn trui nat van mijn tranen.
‘Nadine, kan ik iets voor je doen?’ Jean Paul legde zijn hand op die van mij en het beven nam af. Met een zucht kwam ik tot mezelf. Ineens was alles glashelder. Ik was hier om afscheid te nemen van Vincent, mijn lief. Ik moest hem hier achterlaten in dit dorp waar we gelukkig waren. Hij zou een dierbare herinnering worden, zodat ik verder kon met mijn leven. Daarvoor moest ik naar de enige plek die ik nog niet had bezocht.
Ik keek Jean Paul aan en vroeg:‘Wil je met me meegaan naar het strand waar het gebeurd is?’
‘Naturellement’, zei hij. ‘Zeg maar wanneer’.
‘Nu graag’. Ik wenkte de serveerster voor de rekening. Tien jaar verdriet was lang. Te lang.

Onvoltooid verleden tijd © Roelie Prins

Homepage  Prozawedstrijd  Prozawedstrijd 2009  Roelie Prins  Beoordeling Klappers