Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2008  Ria van Amelsvoort

De bekentenis - Ria van Amelsvoort

Met een ruk trekt hij de deur dicht, zwiert zijn kleren stuk voor stuk achter zich op de grond en stapt onder de douche. Wassen moet hij zich. Schoon schrobben. Afkrabben. Spoelen. Het is niet waar! Wie is hij? Wat is hij? Hollander? Duitser? Geen van beiden?
"Hij was je vader niet," zei ze.
Weggedoken als een vogeltje in zijn nest zit ze in haar grote rieten fauteuil in zijn ouderlijk huis. Haar dunne witte handen schoven als pootjes over de leuning, als zette ze zich schrap om weg te vliegen en boven hem te cirkelen om zijn gezicht niet te zien.
Vloekend draait hij de kraan open. Dampend gulpt het water over zijn hoofd. Een Duitse kop in de tegels ? Woest keert hij zich om en grijpt de zeep. Als een wildeman wrijft hij zijn lijf: de brede schouders, de krullende borstharen, zijn platte buik. Zijn wijsvinger verdwijnt in zijn navel. Dan glijden zijn handen verder en raken zijn teeltballen. Schokkend kromt hij zijn rug, jankend slaat hij zijn handen voor zijn gezicht: "God, is het waar?"
"De Duitser was je vader." De Duitser, zei ze. Voor haar gedefinieerd, voor hem volwassen man, vader van twee dochters, een schim in een visioen dat zij als een kwade droom aan hem vertelde. “Hij was je vader niet," had ze hem gezegd en ze was opgestaan uit de stoel, waarin ze leek ingegroeid sinds de dood van haar man, veertien dagen geleden. Haar hand legde ze op zijn mouw, de vingers gekromd, alsof ze zich bij hem naar binnen wilde krabben, zich wilde verbergen.
Tranen mengen zich; brak stroomt het water langs zijn benen, maakt geultjes in zijn beenharen en spettert plenzend op de granieten vloer. Hevig is de emotie, heviger de hitte uit de heetwater- kraan die hij verder opendraait. Als gloeiend lava loopt het water over zijn huid en schroeit de wanhoop uit zijn lichaam. Schreeuwend geeft hij zich over.
Hij had haar gezicht genomen, gedwongen haar aan te kijken. Maar ze keek niet. In zijn nekholte dicht bij zijn oor, herhaalde ze: "Hij was je vader niet. Jouw vader was die Duitse soldaat. Jouw ogen zijn ogen. Mijn God," kreunde ze, " ik heb het niet gewild."
Sprak ze wartaal? Zachtjes had hij haar teruggeduwd in de stoel. Had de dood van haar man haar zo aangegrepen? Hij had ook verdriet over zijn vader, maar hij was al bezig de leegte op te vullen.
"Mam" had hij geschreeuwd, "het is niet waar hé?"

Hij was weer de kleine jongen van vroeger die negatieve vragen altijd positief beantwoord wilde hebben als geruststelling. Maar zij stelde hem niet gerust. Zij bleef herhalen:"Hij was je vader niet."
Roerloos staarde hij voor zich uit. Zijn moeder leek steeds verder van hem af te drijven, alsof ze niet meer bij elkaar hoorden. In die ijlte zag hij zich weer staan; hun benen wijd in grote lieslaarzen. Ze visten. Aas vastbinden en werpen. Opeens gleed hij uit, kopje onder. Dan de hand van zijn vader die hem vastgreep en hem overeind zette in zijn soppende laarzen. 's Nachts in zijn droom dreef hij de rivier af en dregde een andere man hem op.

Langzaam ebt de beroering weg met het laatste vuil dat hij met de ruige badborstel uit zijn poriën
peurt en vanonder zijn nagels verwijdert. Zijn vuil kruipt het riool in. Bastaardvuil.
Toen kwam het verhaal. Ze vertelde: " Na de oorlog zouden we trouwen. We beloofden het elkaar in de kelder, verscholen onder onze jassen om het gieren van de granaten niet te horen. Er werd gevochten in de straat. Toen stommelde de Duitser de keldertrap af, zijn geweer in aanslag. Dreigend. De flappen van zijn soldatenmuts fladderden langs zijn met baardstoppels vervuilde kin. Hij zocht en vond mij. Ik moest voor hem lopend de keldertrap op.
Hij draaide zich nog om en riep naar de achterblijvers: "Ich schiesze wenn Sie folgen."
Hij pakte me, draaide me om en smeet me op de keukenvloer. Mijn hoofd kwam onder de tafel terecht naast een rotte aardappel, waaruit gluiperig stinkend sap sijpelde. Ik rolde me op en sloeg mijn armen rond mijn benen. Maar hij wrikte ze los en spreidde ze. Hard, wild, woest als een krijger die zijn laatste overwinning behaalde, stak hij zijn harde penis als een zwaard mijn lijf in."

Merkwaardig kalm spoelt hij de laatste resten zeep uit zijn haren, trekt de ruige handdoek over zijn billen, zijn rug.
"Lafaard," mompelt hij en kamt zijn haren recht voor zijn gezicht. De scheiding lukt niet. Weggehold was hij; haar verhaal, zijn verhaal als een dief met zich meeslepend naar zijn eigen hol. Strak geknepen is zijn mond. Koude harde ogen kijken hem aan in de spiegel.
"Duitse bastaard," scheldt hij. Emoties kruipen over elkaar heen, struikelen, sluipen in, verwoesten. Een voor een verdwijnen de kleuren uit zijn bestaan: het felrode van de liefde, het zachte geel en roze van tederheid en begrip. Kleuren, waarmee hij en zijn vader elkaars portretten
schilderden. Neen, niet die van zijn vader, maar die van zijn nietvader. Binnenin houdt hij de tranen vast, tranen die zijn verdriet schreien. Wat hij had is hij kwijt en wat hij kwijt is moet hij vinden: zijn oorsprong.
Opeens heeft hij haast, schiet in zijn schoenen, trekt zijn broek omhoog en terwijl hij naar zijn moeder terugholt, knoopt hij zijn overhemd dicht. Loshangende veters zwerven rond zijn
voeten.
Ze zit nog in haar stoel. Hij knielt naast haar, pakt haar handen, knijpt er zachtjes in en fluistert:
"Moeder, ik ben wel jouw zoon."

De bekentenis © Ria van Amelsvoort

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2008  Ria van Amelsvoort