Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2013  Rene Leijtens

De eerlijkste man op aarde - Rene Leijtens

Vol bewondering bestudeerde hij de vergelijkingen die zijn leven hadden veranderd. Zo geniaal. Zo simpel en elegant. Van veraf gezien leken ze strak en scherp omlijnd, van dichtbij bleken ze veel subtieler, ronder, voller te zijn zoals een huis in eerste instantie niet veel meer leek dan een stapel stenen rondom lege ruimtes om zich bij benadering te ontvouwen tot een intrigerende verzameling geometrische lijnen en vormen.
Een klop op zijn openstaande deur onderbrak de stroom van zijn gedachten. Voor de tiende keer die ochtend liep Anneke de secretaresse zijn kamer binnen. Als excuus legde ze een paar enveloppen in zijn bakje. Uit automatisme opende hij de eerste. Het NWO wees een subsidie af voor zijn onderzoek.
‘En?' vroeg ze. 'Is Henk al…?’
‘Ik heb hem niet gezien. Jij?’
Zijn piepjonge secretaresse, of beter gezegd, zijn postbode, meer verantwoordelijkheden kon ze niet dragen, kleurde rood.
‘Sorry, ik ben even weg geweest,' zei ze. 'Ik dacht…’ Haar blik ging naar de klok boven zijn hoofd. ‘Denk je dat hij nog voor de lunch komt? Vanmiddag heb ik een vergadering.’
‘Maak je geen zorgen. Allemaal grote woorden, kleine daden. Net Feyenoord.’ Tevreden zag hij, dat Anneke afdroop. Anneke was met afstand de slechtste secretaresse die hij ooit had gehad. De spelfouten in haar brieven waren tenenkrommend. Bij drukte schoot ze in een paniekaanval, compleet met hyperventilatie en '112'. Haar ouders hadden haar Schoevers en een diploma geschonken. Schatrijk, maar ongelofelijk dom. Van de andere kant: hij was aan haar gewend en zij aan zijn nukken en grillen, zijn humeurigheid en talentloosheid. Ze verdienden elkaar.
Hij opende de tweede brief. Een rekening voor het mislukte experiment in CERN. Hij legde het op het stapeltje dat naar het afdelingshoofd doorgestuurd moest worden. De derde brief was met de hand geschreven. Engels. Met moeite ontcijferde hij de eerste zin: Je bent me misschien vergeten, maar ik jou niet. En ook niet de aantekeningen die je tien jaar geleden voor je eigen… Snel schoten zijn ogen naar de handtekening. Carl. Zijn hart leek uit elkaar te knallen.
Opnieuw klopte iemand op de deur.
‘Anneke, nu niet! Ik…’
‘Dag Eric.’
Eric schrok. Snel schoof hij de brief in een bureaula. Henk, het afdelingshoofd, stond in de deuropening, maar zijn hersenen registreerden hem nog niet.
Na al die jaren... Natuurlijk wist hij dat het ooit zou gebeuren. Ook al had hij in geen jaren een zinnig artikel geschreven, was hij op geen enkel congres meer verschenen, zijn naam was inmiddels gevestigd, zoals dat heette.
Henk kuchte. 'Heb je even?'
Eric knipperde met zijn ogen. Alsof de verschijning met het doorgroefde gezicht en het appelvormige lichaam, waar met moeite een grijs C&A pak overheen was getrokken, zich pas toen materialiseerde. Eric nodigde zijn baas uit om in de stoel tegenover hem plaats te nemen. Zijn handen trilden. Hij legde ze plat op zijn bureau.
De stoel kraakte. Henk plaatste de vingertoppen van zijn uitgestrekte vingers tegen elkaar en duwde beide wijsvingers tegen zijn kin. Zijn favoriete houding tijdens slecht nieuws gesprekken.
‘Ik eh… Gaat het? Je ziet zo bleek.’
‘Ik heb het druk, Henk. Hou het kort.’
‘Oké, Eric. Ik zal het kort houden…’ Hij schraapte zijn keel. ‘Het is toch niet… Vanwege het gesprek met de Raad van Bestuur? Maak je je daar zorgen over?’
‘Wat zal ik zeggen? De geruchten stromen als lemmingen op zoek naar een afgrond over de gangen van de afdeling.’
Even trok Henk zijn rechter wenkbrauw op voordat hij weer verder ging. 
‘In ieder geval: het ziet er naar uit dat ze ons erg goed gezind zijn. Andere afdelingen moeten minstens twintig procent inleveren. Wij maar vijf. En eerlijk gezegd vooral dankzij mensen zoals Arno en jij. Ze zijn enorm onder de indruk. Wist je dat ze jou hun grootste troef noemen? Toen je tien jaar geleden voor het eerst je theorie over het splitsen van de Hick’s deeltje presenteerde, geloofde niemand in je. Hick’s deeltjes delen? De kleinste bestandsdelen waaruit materie is opgebouwd? Maar dat verpletterende artikel met die briljante vergelijkingen waarin je onomstotelijk…’ Hij slikte alsof een brok in de weg zat, ‘Wij –Ik ook! Ik geef het toe! Ik ook!- hadden je allemaal zwaar onderschat.’ Diens hoofd zakte diep weg alsof hij zijn zonden overdacht.
‘Ter zake, Henk.’
Henk schrok op. ‘Je hebt gelijk. Sorry, soms laat ik me meeslepen. Feit is, dat je sindsdien weinig meer hebt gepubliceerd. En als we dan naar de publicaties van Arno kijken...' Hij sloot zijn ogen. ‘Science, Nature, noem maar op. Bijna wekelijks in ‘de wereld draait door’...’
‘Niet bepaald de hoogste trede van de wetenschappelijke ladder.’
Verstrooid sloeg Henk zijn ogen op. Op zijn ‘Nee, nee, dat niet, maar de impact… Die publiciteit… Onbetaalbaar.'
'Ik hoop niet dat je verwacht dat ik volgende week bij Pauw en Witteman ga aanschuiven.’
‘Hč? Nee, nee. Natuurlijk niet. Ieder zijn stijl, zeg ik altijd.’ Henk schraapte zijn keel. ‘Arno geniet van die situaties. Ik… Heb je hem wel eens gezien?’
Wie niet? Arno met zijn eeuwige glimlach en zijn natuurkunde colleges voor dummies. Populariseren van het vak had hij het genoemd. De meeste studenten die de laatste jaren de universiteit binnenstroomden waren dromers en fantasten. Wiskundige vergelijkingen waren voor hen hinderlijke vliegen die om hun hoofden bromden terwijl ze vage filosofietjes opbouwden over de eeuwigheid en buitenaards leven in donkere kroegen en coffeeshops. Idioten.
‘Kortom, hij verdient onze volle steun. Als jouw onderzoek van de grond zou komen...'
‘Hoe vaak heb ik niet gezegd dat…’
Henk zwaaide met zijn handen: ‘ja, ja, fundamenteel onderzoek kost tijd. Tijd en heel veel geld. En tja…’
Telefoongerinkel onderbrak het hoofd. Eric nam het apparaat uit zijn sokkel. Het was een buitenlands nummer. Onwillekeurig gingen zijn gedachten naar de brief. Zou het…? Nee, niet nu al. Te snel. Eerst de boodschap, daarna de chantage. Met trillende vingers nam hij de telefoon aan.
‘Mister Zimmerman? You’re speaking with the chairman of het Royal Swedish academy of science. I have…’

New York, 2003

Teleurgesteld sjokte Eric naar de foyer. Het had zijn hoogtepunt in zijn leven moeten worden. De afronding van zijn onderzoek, de basis voor zijn professoraat. Maar het was een deceptie geworden. De hooggeleerde professoren hadden zich op hem geworpen als uitgehongerde leeuwen op een jong zebraveulen. Hick’s deeltje delen? Onmogelijk. God dobbelt niet en laat zich evenmin splijten. Vooral de berekeningen hadden ze in reepjes gescheurd. Geknoei. Gerotzooi in de marge. Als een middelbare scholier hadden ze hem weggestuurd om zijn huiswerk opnieuw te doen.
Hij zette zijn rugzak neer onder een tafeltje waar nog niemand omheen stond. Obers en serveersters in zwart-wit horeca uniform laveerden behendig tussen gasten door. Aan de andere tafels stonden mensen met elkaar te praten. Handen werden geschud, contacten gelegd, afspraken gemaakt. Rondom zijn tafel bleef het stil, alsof iemand een cordon sanitair aangelegd had. Alleen obers kwamen in zijn buurt. Hij nam een paar glazen wijn van een dienblad en zette die op zijn tafel. Leek het toch nog gezellig.
Een half uur later was de uittocht naar de garderobe en de hotels begonnen. Plots stapte een jongeman met kwieke pas op zijn tafeltje af. De jongen was hooguit een jaar of vijfentwintig. Regelmatig, ietwat blozend gezicht, blauwe ogen, blond krullend haar, modieus naar voren gekamd. De kleren detoneerden met die van de meeste collega’s: fel blauw en roze, niet het suffe grijs en bruin. Gespannen nam Eric het derde wijntje van de tafel. De jongeman was inmiddels de no-fly-zone rond zijn tafeltje binnen gedrongen. Enkele toeschouwers trokken hun wenkbrauwen op. Maar verder gebeurde er niets. Bliksem sloeg niet in. Er werden geen messen in de rug van de jongen geworpen. Vrolijk liep de jongeman door, tot hij voor zijn neus stond en zijn hand uitstak. Nog steeds geen aardbeving of Tsunami. Eric nam de hand aan. Een stevige, gespierde handdruk. De jongen stelde zichzelf voor.
‘Mag ik u iets vragen over de presentatie die u daarnet heeft gegeven?’
Eric keek op zijn horloge alsof hij het druk had.
‘Heel even,’ antwoordde hij.
Met een uitdagende glimlach op zijn gezicht draaide de jongen zijn hoofd enkele keren heen en weer. ‘Oh? Zo druk bezig? Ik kom wel terug, als u het minder druk heeft.’
Eric kleurde rood. ‘Wat wil je?’
Grinnikend griste de jongeman een paar aantekeningen uit zijn rugzak en spreidde deze uit over de tafel. ‘Ik heb tijdens uw verhaal enkele aantekeningen gemaakt.’ Zijn vinger ging naar de reeks wiskundige stellingen en vergelijkingen waar hij meer dan drie jaar op had geploeterd en die tijdens de presentatie in stukken waren gescheurd.
‘Volgens mij klopt er iets niet. De basis is wel goed, maar… Kunt u me uitleggen hoe u die gemaakt hebt?’
Blij met het eerste stukje positieve feedback schraapte Eric hoopvol zijn keel. ‘Eerst een wijntje.’ Hij nam twee volle glazen van het naburige tafeltje en reikte de jongeman er een aan. De ander zette hij aan zijn lippen. Hij ging naast de jongeman staan en begon de vergelijkingen toe te lichten. Na afloop bleef even het stil.
‘Mag ik?’ vroeg de jongeman eindelijk. Hij nam Eric’s pen. ‘Kijk, hier bij deze differentiaalvergelijking stelt dat de functie van cm kwadraat gelijk is aan die van de cosinus van e en c, maar als je die nu…’
De hersenen van Eric registreerden de cijfers en letters die op het papier verschenen. Na twee regels begon hij te zweten. Het was de drank. Vast. Hij had er nooit tegen gekund. Bij de derde regel wilde hij dood. Op het papier verschenen vergelijkingen die zo perfect, zo elegant waren. Die bovendien zijn theorie op alle mogelijke manieren ondersteunden.
De man staarde hem aan. ‘Dus heb ik… Gaat het?’
In zijn hoofd streden gevoelens van schaamte en woede tegen de opwinding en vreugde.
Zachtjes legde de jongeman een hand op zijn onderarm. In diens ogen flakkerde een lichtje dat Eric al decennia lang niet meer gezien had. ‘Zullen we anders, misschien als je tijd hebt, even in een cafeetje…?’ De jongeman kneep nog eens in de arm.
De verwarring in Eric’s hoofd wakkerde aan tot een orkaan. Zijn zesde zintuig voor dergelijke ‘ontmoetingen’ was nooit goed ontwikkeld geweest. Zijn leven had nooit om banale gevoelens als seks en intimiteit gedraaid. Natuurkundige fenomenen uitwerken in wiskundige formules, daar konden ze hem iedere nacht wakker voor maken. Dierlijke lust had hij in zijn jongere jaren in donkere steegjes, diepe duindalen en groezelige auto’s op parkeerplaatsen ontlast tot hij op een leeftijd kwam dat ook dat niet meer nodig was. Maar dit was anders. De nabijheid van superieure intelligentie, de geur en warmte van genialiteit wonden hem op. Hij wilde mee. Natuurlijk wilde hij mee. Direct. Hij sloeg zijn laatste glas wijn achterover en knikte. Met slappe knieën stapte hij naast de jongen het congresgebouw uit om de straten van New York af te schuimen, waar gele taxi’s als een wurgslang door de stad kronkelden.

Een verblindend licht wekte hem. Voorzichtig opende hij zijn ogen. Tussen de gordijnen scheen een scherpe decemberzon. Een jongeman sliep in het andere deel van het bed met het gezicht naar hem toe. Dit was niet zijn kamer, niet zijn hotel. Eric ging rechtop zitten en zag neer op zijn naakte onderlijf. Hij sliep nooit naakt. Wat was er in gebeurd? Hij bestudeerde de jongen iets nauwkeuriger. Blond, krullend haar. Een mooi regelmatig gezicht. Dat hij eerder had gezien.
De zonnestraal kriebelde over het gezicht. De jongen dreigde er wakker van te worden. Eric vreesde het ergste. Een gaap, het oprichten van het bovenlichaam. Een groet, een glimlach. Misschien een kus. Daarna douchen, aankleden, ontbijt. Eerst de gęne wegwerken met een croissantje. Maar de ondergrondse stroom van schaamte kon nooit weggespoeld worden. Na het ontbijt koffie. Afscheid. Glimlachend elkaars telefoonnummers en e-mails uitwisselen. Weten dat dit iets eenmalig was. Dat de afstand te groot zou zijn. Dat ze het te druk zullen hebben met hun individuele onderzoekjes. Misschien een ontmoeting. Het was haast onvermijdelijk. Hun wereldje was klein. Een congres in Brazilië, of Indonesië, of God weet waar. Vriendelijk elkaar toeknikken. Of een knipoog.
Charley? John? Wat maakte het uit. Wegwezen. Vergeten. Nooit meer aan denken. Hij glipte in zijn kleren, greep zijn spullen en opende de deur. Nog een keer keek hij naar de jongen op het bed. Op het nachtkastje lagen de aantekenen van gisteren. Snel liep hij de kamer door. De jongen – Carl!- gaapte. Voorzichtig stopte hij de papieren in zijn rugzak en haastte zich de kamer uit.

Rotterdam, Het Park, 2013

Alle decanen en de rector magnificus schoven hun stoelen naar achteren en gingen staan, hun gezichten in plechtstatige plooien getrokken. Zijn eigen baas Henk, de laagste in hiërarchie op hem na, trok zijn voor de gelegenheid gestoomde smoking over zijn vooruitstekende buik strak, knoopte het met moeite dicht, sloeg een laagje roos van zijn schouders, veegde met zijn hand zijn overkam van links naar rechts, hief zijn glas en opende zijn mond.
De rector was hem net op tijd voor.
‘Op onze allereerste Nobelprijswinnaar! Dat er nog velen mogen volgen!’
De gasten tikten hun glazen eerst tegen die van de rector, daarna tegen elkaars en uiteindelijk tegen die van hem. Als laatste nam Eric een flinke slok van zijn wijn in de hoop zo de avond te bespoedigen. Obers schoven een groot, voorverwarmd bord met een minuscuul hoopje groente en vis voor ieders neus. Gelukkig had hij zich op deze avond voorbereid door als lunch een pizza calzone te nemen.
De smaken waren veel te mild voor Eric’s papillen. Jarenlang tot diep in de avond doorwerken, fastfood en magnetronmaaltijden hadden de smaaksensoren geen goed gedaan. Zelfs de wijn smaakte naar een zwak aftreksel van de wijnen van de Lidl.
‘Oh!’ riep zijn buurvrouw Tanja, decaan van de juridische faculteit, halverwege de veertig, zorgvuldig gecoiffeerd haar en in een prachtige lichtblauwe design avondjurk – ongetwijfeld direct als onkosten gedeclareerd- gehesen die haar mollige lichaam bijna deed vergeten, verrukt uit. ‘Wat een subtiele combinaties.’
‘Die wijn,' zei de rector, 'heeft iets van een Sancerre, vind je niet?’
‘Hmm. Meer een Chablis, als je het mij vraagt. Die ondertoon van kalk lijkt nog het meest op Chablis.’ Henk stak zijn neus diep in het wijnglas.
‘Gaat prima met de carpaccio van kabeljauw.’
‘Drie sterren, is het niet?’
‘Mijn vrouw staat erop dat we hier onze trouwdag vieren.’
‘Ober, doe ons nog een glas van deze godendrank!’
‘Kunt u ons zeggen wat voor wijn dit is?’
‘Ik zal de sommelier sturen, meneer.’
Tanja draaide zich naar hem. ‘Wat denkt u van die aanklacht die tegen u is ingediend?’
Eric verslikte zich in zijn wijn. ‘Wat? Aanklacht? Nooit van gehoord, ik… ’ Hij begon te hoesten.
Alsof ze geschrokken was legde ze haar hand voor haar mond. ‘Ojee. Heeft u het nog niet gehoord? Nou ja, nu is het te laat. Henk vertelde het ons op weg hier naar toe. Een of andere Carl beweert dat een deel van uw artikel op zijn werk is gebaseerd. Hij eist dat zijn bijdrage aan uw onderzoek erkend wordt voordat u de prijs ophaalt en …’
Eric deed alsof de rest van het verhaal hem niet aanging. Hij hield zijn glas op voor een ober, die bijschonk. Aan de overkant van de tafel begon de sommelier uit te leggen dat de wijn onmogelijk een Chablis kon zijn. Vanuit zijn maag begon de pizza zich naar boven te werken. Met alle mogelijke moeite probeerde hij de aanval weg te zuchten. Buiten voer een groot binnenvaartschip richting haven, hoog boven het water uit, ruimen gevuld met lucht.
‘…bij elkaar wel een zorgelijk verhaal. Gaat waarschijnlijk veel geld kosten voor de universiteit. En we hebben al tekorten. Maar goed, maak je daar geen zorgen over. De rector lost het wel op.’ Ze knikte geruststellend naar de rector.
Eric staarde naar zijn lege bord.
‘Trouwens,’ onderbrak Henk hen, ‘heb je al gehoord van de goede resultaten van Arno in CERN? Van wat ik begreep was het echt een enorme doorbraak. Het zou goed kunnen dat hij de weg gevonden heeft naar de fusiereactie.’ Henk zwaaide met zijn glas en ging op dezelfde toon door. ‘Deze wijn komt uit Australië. Hoe is het mogelijk he? Wat een kwaliteit. Die van de duurste Chablis, maar nog geen tiende van de prijs.’ Hij nam een slok. ‘Jammer dat hij nu even pas op de plaats moet maken in zijn onderzoek, maar ja, de aspiraties van een echte winnaar zullen we niet dwarsbomen.’ Hij knipoogde naar Eric. ‘Alleen die secretaresse, die moet eruit. Dat kan echt niet meer. Vanaf nu alleen nog maar het beste voor onze Nobelprijswinnaar!’
‘Als mijn secretaresse gaat, ga ik ook.’
Het was eruit voor hij het wist, maar hij was blij. Geen zeik meer. Vanaf nu alleen nog maar de waarheid.
De gesprekken aan de tafel stokten.
Henk leek door krachten van buiten platgedrukt te worden. In twee seconden was hij dertig jaar ouder geworden.
‘Och… Nou ja… Misschien eh…’
Tanja zwaaide met haar hand: ‘Niet nu, heren. Niet hier.’ Ze was ongetwijfeld het grootste bestuurskundige talent dat de universiteit op dat moment had.
Obers schoven de volgende gang voor hun neus. Een hoopje rijs met een paar gekrulde oranje franjes erop. Gefrutsel met risotto en sinaasappel.
In zijn mond proefde hij olijven, de pizzabodem en ansjovis. Ervaring leerde dat hij snel moest handelen. Misschien was het al te laat. ‘Excuseer.’ Op slappe benen wankelde hij naar de wc, waar hij zich in een hokje opsloot. Hij zakte op zijn knieën. Net op tijd. Een hete brij van pizzaresten, een flintertje aubergine en kabeljauw spetterde uit zijn neus en mond in de pot. Enkele minuten lang hing hij kokhalzend boven de pot tot alles erin lag.
Bij de wasbak nam hij water om de smaak weg te spoelen. In de spiegel staarde het bleke gezicht van een oude man, verslagen, leeg en mislukt. Weg prijs, weg geld, weg toekomst. Maar het was beter zo. Het had zijn leven te lang beheerst. Hij had zich te lang niet meer in de spiegel kunnen bekijken.
De rector verscheen. Dit was het moment. Het was een aimabele man. Geen man om bang voor te zijn. Diens urine klaterde in het urinoir. Niet echt het moment om... Maar wat maakte het uit. Eric schraapte zijn keel.
De rector was hem voor:
‘Ik begrijp het. Dat van die secretaresse.’
Verbijsterd staarde Eric in de spiegel. Even later verscheen het hoofd van de rector naast het zijne. Met een vinger trok de man zijn oogleden stuk voor stuk naar beneden alsof hij wilde zien of zijn ogen nog goed in de oogkas zaten.
‘Ik moet toegeven dat ik altijd heb gedacht dat je…,’ de rector wapperde in de spiegel met zijn hand, ‘van de andere kant was. Zo zie je maar, een mens kan zich vergissen.’ De man droogde zijn handen en gaf hem daarna een schouderklop. Eric sloeg bijna met zijn hoofd tegen de spiegel.
In de eetzaal keken ze samen op een afstandje naar de tafel waar de anderen op hen zaten te wachten met de derde gang voor hun neus. Vaderlijk legde de rector een hand op zijn schouder: ‘Die aanklacht moet je vergeten. Onze bronnen zeggen dat die Carl wanhopig is. Iets met seksuele aanranding. Wetenschappelijk uitgerangeerd. Bovendien...,' de rector knipoogde, ‘weten we nu wel zeker dat je nooit met hem in bed zou zijn gedoken.’ Ze liepen door naar de tafel waar de anderen hen nieuwsgierig opnamen. De rector trok Eric’s stoel naar achteren en schoof hem aan, zodat Eric als vanzelf ging zitten. Vervolgens liep de man statig naar zijn eigen stoel en bleef staan.
‘Dames en heren. Vandaag hebben we niet alleen een winnaar in ons midden. Deze man, die de wetenschappelijke Olympustop heeft gehaald, is ook nog eens de meest eerlijke en verliefde man op deze aarde. Voor zo iemand kan ik alleen maar diep buigen.’ Zijn bijna twee meter lange lichaam boog zich tot het vanuit de heupen een knik van negentig graden maakten. Na een korte aarzeling volgden de anderen als willoze slaven. Eric sloot zijn ogen en probeerde een andere uitkomst van het verhaal verzinnen. Een waar alle personages erop vooruit zouden gaan, zoals bij de ontknoping van een goed sprookje. Of die van een slecht verhaal.

De eerlijkste man op aarde © Rene Leijtens

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2013  Rene Leijtens