Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2014  Peter Boonstra

De fantastische fabulaties van Odessa – Peter Boonstra

Odessa vroeg zich af of de man die tegenover haar in de trein naar Zwolle zat een goede minnaar zou zijn. Het was een oudere man met grijs haar en een vriendelijke blik die verdiept was in een roman waarvan ze wel de schrijver kende, maar niet de titel. Ze schatte hem op begin vijftig, net zou oud als haar vader zou zijn geweest als hij niet jaren geleden was gestorven. Emiel noemde het altijd haar irrationele vadercomplex, maar Emiel was gek, een psycholoog met waanideeën die nog thuis woonde en die ze er van verdacht dat hij dagelijks masturbeerde.
Haar blik ging naar het raam en even volgde haar blik het voorbijschietende landschap dat leek te verkleuren in de felle middagzon. Emiel was echt gek, ze had geen geheime passie voor oudere mannen omdat haar vader zo vroeg was overleden. Noch was ze manziek zoals hij ook wel eens zei. Ze hield gewoon van mannen van middelbare leeftijd, rustige kerels met vriendelijke trekken. Waarom zou ze zich bemoeien met al die puisterige pubers die Emiel meer geschikt voor haar achtte?
In de spiegeling van het raam van de treincoupé keek ze naar de lezende man. Hij droeg een bijna montuurloze bril, een slordig gestreken overhemd en een spijkerbroek. Zijn vingers waren niet voorzien van een trouwring. Een eenzame ziel, gescheiden, nooit getrouwd of een weduwnaar. Haar ogen verhelderden even, nee geen scheiding, dit was een weduwnaar. Een paar jaar geleden was de liefde van zijn leven, zijn soul mate komen te overlijden aan een slopende ziekte. Haar handen die ze onder de jas hield die op haar schoot lag uitgespreid, beroerden even het jeukende vlees van haar polsen. Nee geen kanker, iets anders, een geheimzinnige ziekte, exotisch, ja dat was het, een ziekte afkomstig uit een ver heet land waar ze werkte voor een organisatie voor ontwikkelingshulp. Al die maanden had de man haar verzorgd, bloemen meegenomen en haar eten gekookt. Om haar de illusie te geven dat het allemaal wel meeviel, verbeet hij zijn verdriet en deed gemaakt opgewekt.
De conductrice kwam langs en bleef afwachtend in het gangpad staan. Naast haar kwam Maria overeind uit haar slaaphouding en overhandigde de treinkaartjes. Na een korte controle gaf de NS-dame de kaartjes terug waarna ze zich wendde tot de man die nog altijd verdiept was in de roman. “Plaatsbewijzen alstublieft!”, zei de conductrice nu wat harder. Het was alsof de man ontwaakte uit een plezierige droom en even bleef hij wat onwennig naar de geüniformeerde vrouw voor hem kijken. “Uw plaatsbewijs”, zei de vrouw en glimlachte. Ook de man lachte nu en Odessa voelde even een steek van jaloezie terwijl ze toekeek hoe de man in zijn zakken begon te zoeken. Het leek uren te duren voordat hij een verkreukeld kaartje had gevonden.
Nadat de conductrice was vertrokken, verschool de man zich weer achter zijn boek en zakte Maria weer weg in haar reisdutje. Odessa voelde de hitte van de zon op de ruit van de coupé. Het was eigenlijk te warm zo met die jas over haar schoot. Naast haar bewoog Maria even in haar slaap.
De liefde zou de man zacht bedrijven, bedacht Odessa, dat stond voor haar vast, een lieve minnaar dat kon niet anders. Een man die haar zou strelen en kussen om daarna langzaam binnen te dringen. In het begin zou ze afstandelijk zijn, koel bijna, hij moest haar veroveren en dan zou hij haar passie leren kennen. Zachtjes zou hij haar voornaam fluisteren tijdens het liefdesspel en na afloop zou hij nieuwsgierig zijn naar de betekenis, dat was ze zelf ook geweest. Haar moeder vertelde altijd dat ze zwanger was geraakt in een hotel in de Rue d’Odessa in Parijs, tijdens de huwelijksreis, maar dat was een leugen. Haar ouders waren nooit op huwelijksreis geweest. De versie van haar vader was beter, avontuurlijk. Als ze als klein meisje op zijn schoot zat vertelde hij dat hij in zijn jonge jaren had gevaren langs havensteden als Marseille, Casablanca en Odessa. Op de laatste stad was hij verliefd geworden en als eerbetoon had hij zijn dochter dezelfde naam gegeven. Misschien had hij wel een geheime liefde gehad in de stad, bedacht ze. Een jonge Russische; of lag Odessa in de Oekraïne?
Haar verhouding met de man in de trein zou ook geheim zijn, besliste ze, stiekem gingen ze vrijen, in de bossen, de duinen, op haar kamertje, overal behalve in zijn huis. Dat zou hij niet willen, niet op de plaats waar zijn grote liefde, zijn zielsverwant had gewoond.
“Pardon, weet u misschien hoe laat het is?”
Haar ogen keken nu recht in de zijne. Alles kon ze onderscheiden, de felle kleur blauw, de iris, het wit van de oogbol. Koele ogen, vond ze, bruin was beter, minder opdringend.
“Nee,” zei ze, “dat weet ik niet.”
Een leugen. Rond haar pols zat haar horloge dat precies de tijd aanwees. Maar ze kon onmogelijk de jas weghalen om op haar klokje te kijken.
“Oh,” zei de man enkel en verdiepte zich weer in zijn boek. Odessa probeerde haar handen stil te houden, als de jas zou opschuiven, zou ze gelijk zijn ontmaskerd zijn. Toch had ze het idee dat de man met opzet de vraag had gesteld. Misschien had hij haar gezien bij de controle van de plaatsbewijzen en wilde hij haar nu beter leren kennen. Waarschijnlijk had hij haar al die tijd in de gaten gehouden, terwijl hij zogenaamd zat te lezen. Die veronderstelling maakte haar angstig, haar liefde voor hem was nog een geheim.
Op de zitplaats naast haar lag een krant. De voorpagina toonde een foto van een voetballer die vaag in de lens keek. Het was waarschijnlijk beter als ze de krant pakte en ging lezen. Maar dat ging nu niet natuurlijk. Naast haar begon Maria lichte snurkgeluidjes te maken.
Na vijf minuten haalde ze opgelucht adem, de man had al die tijd doorgelezen, weer terug gegleden in zijn zoete leesdroom. Met haar ogen half dicht observeerde ze hem en wilde dat ze door zijn kleren zijn lichaam kon zien. Bij haar zou hij naakt zijn en een constante roes van extase en grenzeloze passie verkeren. Als haar moeder weg was dan kwam hij en nam haar op de keurige bank in de huiskamer of op de keukentafel, op elke plek in het huis, van de strijkplank op zolder tot de vochtige matras in de kelder.
Even nam ze gas terug en keek weer via de spiegeling in de ruimte naar de man, voordat er sprake was van seks moest ze meer van hem weten. Zijn naam bijvoorbeeld, welke naam paste bij hem? Het was spannend om een naam te geven, ze was graag aanwezig geweest in het Paradijs om Eva te ondersteunen bij het geven van namen aan de dieren en planten. Paul? Nee, geen Paul, Jan of Peter, niet weer het evangelie en de apostelen. Iets Italiaans als Romeo? Giovanni, klonk aardig maar was toch weer een variant op Johannes. Haar vader had Joris geheten en in haar gedachten noemde ze hem altijd Sint Joris, de drakendoder, woonachtig in een klein kasteel nabij de bergen. Elke zomer trok hij er op uit om de draken aan zijn lans te rijgen, de dappere ridder. Weer keek ze steels naar de man, nee, een Joris was hij niet, misschien een Friese naam als Tjeerd, ja, dat was het, Tjeerd.
Bijna voorzichtig begon de trein langzamer te rijden om even later stil te staan tussen de weilanden. Voordat Odessa kon bedenken wat er aan de hand zou zijn, klonk een stem uit de luidspreker die vertelde dat ze even moesten wachten voor een rood sein. Na deze geruststelling keek Odessa over de verder lege weilanden naar de verre horizon waar de contouren van een stad zichtbaar waren. Haar Tjeerd had zelfs niet opgekeken bij de boodschap uit de luidspreker, terwijl Maria slechts even haar rechteroog opendeed.
Het stond voor haar nu vast dat Tjeerd uit een dorpje in Gaasterland kwam, een klein dorpje met een onuitspreekbare Friese naam waar hij onderwijzer was. Een kleine school die elk jaar weer moet vechten om te overleven. Er was ook een juf voor de lagere klassen en zij is verliefd op hem, al jaren, een stille liefde want Tjeerd houdt alleen van zijn vrouw.
Even ging er een trilling door de trein zoals bij een groot dier dat na een slaapje wakker wordt en zijn spieren spant, waarna er langzaam weer beweging kwam in de reis.
Het huisje waar Tjeerd woonde was klein en stond wat apart van het dorp vlak bij een van de wouden. Nu zijn vrouw was overleden was het huishouden een tikkeltje slordig geworden, met voortdurend een afwas in de gootsteen en ramen die nodig gelapt moesten worden. Ook de asbakken waren niet geleegd natuurlijk, want Tjeerd rookte een pijp, een zwaar houten exemplaar met een beschadigd mondstuk.
De trein had inmiddels weer snelheid en raasde verder. Door het glas zag ze het landschap verspringen van weiland naar bestrating.
Het was uiteindelijk toeval dat Tjeerd haar tegenkwam, op het kerkhof waar hij bloemen legde bij het graf van zijn vrouw. Na al die jaren bleef hij dat trouw doen als een bedevaart voor de eeuwige trouw. Zij was ook op het kerkhof waar ze bloemen legde op het graf van haar vader. Op weg naar de uitgang raakten ze in gesprek en hij bood aan om koffie te drinken in het kleine café in het dorp.
Naast haar hoorde ze dat het snurkgeluid harder werd. Maria lag met haar hoofd naar achteren en met open mond te slapen. Even voelde Odessa de neiging om op te staan en de coupé te verlaten, maar waar moest ze heen? Bovendien kon ze dan de jas niet meenemen en hij mocht haar niet zien zonder de bescherming van het textiel.
Met Tjeerd ging ze uiteindelijk toch wonen in het kleine huisje bij het dorp. Gelijk werd er natuurlijk schande van gesproken. Die ouwe vent met dat meisje en dan niet getrouwd. Hoe lang zou het duren voor ze moesten verhuizen? Al die roddels gingen aan Tjeerd vreten, er kwam spanning tussen hen en hij ging drinken. Elke avond kwam hij in de nacht thuis en sloeg haar, zelfs toen ze zwanger was.
De trein begon vaart te minderen en uit de kleine luidspreker boven haar hoofd zong een stem: “Zwolle, station Zwolle.” De man stond en duwde de roman in het plastic tasje dat naast hem stond. Terwijl hij overeind kwam, rees ook Odessa op. De jas gleed weg. Eerst glimlachte de man nog, maar niet lang. Verbijstering was op zijn gezicht te lezen terwijl hij keek naar de geboeide handen van Odessa. Voor hij echter zijn mond kon opendoen, begon Odessa op hem in te slaan, ze voelde het metaal van de boeien inslaan in het zachte vlees. De bril van de man vloog van zijn gezicht en bloed spoot uit zijn neus. Het was Maria die ingreep, plotseling werd ze naar achteren getrokken en bij de man vandaan gerukt. “Laat me los, bitch,” krijste Odessa, “Laat me los.” Maar Maria was te sterk, binnen enkele seconden was ze op de bank van de coupé gedrukt en zat Maria boven op haar, ze kon geen kant meer op.
De man stond nog in de deuropening, zonder bril en met verwarde haren, rond zijn oog was een zwelling ontstaan en bloed droop uit zijn neus. Terwijl Maria haar met een knie in bedwang hield, greep ze haar mobiele telefoon en toetste een nummer in: “Met Swart, staat het busje voor? Ja, Vervoort is net weer door het lint gegaan, ze heeft een man behoorlijk op zijn gezicht geslagen. Wat?...ja weer door het lint, vlak voordat we instapten op Amsterdam Centraal ging ze er ook al vandoor om een meisje in elkaar te slaan….Ja, natuurlijk heb ik haar daarna geboeid. Wat?..Weet ik veel, dat zoeken de hoge heren psychiaters maar uit…ja, ik heb haar in bedwang.”
Verslagen lag Odessa op de bank, het was alsof alle energie uit haar was gezogen. De man was gaan zitten en keek met grote ogen naar haar. “Alles goed, meneer?” vroeg Maria, terwijl ze telefoon weer in haar zak liet glijden, “Ik ben Maria Swart, dienst Justiële inrichtingen, Voortman kliniek, het spijt me dat ik net te laat bij haar was. Ik had niet gedacht dat ze met haar boeien om zou gaan slaan.” De man knikte, zijn ogen onafgebroken op Odessa gericht. “Voortman kliniek?” vroeg hij na een tijdje, “die TBS kliniek?” Maria knikte, “begeleid proefverlof”, zei ze met een wrang glimlachje.
De twee begeleiders van het busje waren er binnen vijf minuten. Ze tilden Odessa op en voerden haar mee de coupé uit. Odessa hing bijna in hun armen en had het gevoel dat ze werd weggesleept voor een executie. Wanhopig zochten haar ogen de ogen van Tjeerd en langzaam vulden haar ogen zich met tranen. “Ik heb je lief”, fluisterde ze zacht, maar de man hoorde het niet. Terwijl ze over het gangpad werd gesleept hoorde ze nog de stem van Tjeerd. “Is het een psychopaat of zo?” Het antwoord van Maria kon ze al niet meer kon horen.
Op het perron liep ze langzaam met haar begeleiders naar de uitgang van het station, een van hen had een jas weer over haar geboeide handen gelegd. Nog eenmaal keek ze om en zag hoe Tjeerd haar door het raam nakeek. “Er komt een dag dat ik je zal weerzien, liefste”, zei ze zacht, meer tot zichzelf dan tot de man.

De fantastische fabulaties van Odessa © Peter Boonstra

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2014  Peter Boonstra