Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2013  Peter Boonstra

Al het overige was van glas - Peter Boonstra

1.
De ruimte die Niels betrad leek gebouwd van glas, alsof een kinds geworden architect het sprookje van Sneeuwwitje had willen uitbeelden en de doodskist had vervangen door een enorme kristallen sarcofaag. Midden in de ruimte was een lange benige man bezig met het nemen van foto’s van een lichaam, dat op het hoofd na, was verborgen onder een laken. Een vrouw van middelbare leeftijd met een vlezig gezicht en een plomp lichaam stond naast de fotograaf en gaf aanwijzingen. Ze rookte een sigaar zag Niels. Bang om de serene rust te verstoren bleef hij staan en friemelde wat aan de papieren in zijn hand.
Twee uur geleden had zijn baas hem geroepen. Noel Andrews was een van de seniormedewerkers bij het Amerikaanse Consulaat in Amsterdam en belast met de wirwar van gestrande of beroofde Amerikaanse staatsburgers en in Amsterdam gevonden dode Amerikanen. Slachtoffers van verkeersongelukken, doodgestoken toeristen en de onvermijdelijke drugsdoden. Het meisje dat nu werd gebombardeerd met het flitslicht van de fotograaf was een drugsdode. Volgens Andrews was ze uit de gracht gehaald en aan de hand van haar paspoort geïdentificeerd als Susan D. Clark uit Butte in de staat Washington, V.S. Nadat hij het politiedossier had bestudeerd had Andrews zijn gele paardentanden ontbloot in een uitgebreide grijns en het papierwerk aan Niels gegeven. “Je eerste opdracht, boy, don’t screw it up!”
De plompe vrouw had Niels gezien en wenkte hem naderbij. De fotograaf leek klaar met zijn werk en liet de foto’s op zijn digitale camera aan haar zien. “Goed werk,” zei de vrouw, de sigaar uit haar mond nemend, “graag wat afdrukken voor het archief, de politie en het consulaat.” De fotograaf knikte en liep zonder te groeten naar een deur die geluidloos openschoof om hem op te slokken in een duistere ruimte. De vrouw wendde zich tot Niels en stak haar hand uit. Ze had grote handen die opvallend zacht oogden met nette gemanicuurde nagels. “Sylvia Koster, patholoog-anatoom, jij bent zeker van het consulaat?” Niels knikte en noemde zijn naam. Koster wees op het lichaam. “Dit was in leven Susan D. Clark, junkie. Dat mag ik eigenlijk niet zo zeggen, maar waarom zullen we er om heen draaien? Ze was net een speldenkussen, tot in haar tenen toe heb ik naaldafdrukken gevonden. Verdronken, als je verlegen zit om de doodsoorzaak. Komt wel vaker voor bij junkies, dan vallen ze onder invloed in de gracht of het IJ. Vervolgens hebben ze de kracht niet meer om zich zelf te redden.” De sigaar was uitgegaan en Koster pauzeerde even om met een wegwerkaansteker het restant aan te steken. “Ik hoop niet dat je last hebt van de rook, als arts zou ik beter moeten weten, maar ja, het vlees is zwakker dan mijn briljante geest.”
Niels wist niet goed wat hij zou moeten zeggen. Voor Andrews was dit gesneden koek, Susan Clark was een Amerikaans staatsburger of ze leefde of niet, en Uncle Sam zorgde altijd voor haar inwoners. Als Clark geen familie had, zorgde de ambassade of het consulaat voor een begrafenis en anders verleende ze hulp bij de repatriëring van het lichaam naar de States. Hij keek naar het gezicht van het meisje. Maaike. Weer zag hij het lijk op het platgetrapte gras naast het kanaal. Haar kleren waren doorweekt, maar het gezicht leek drooggewreven, alsof iemand medelijden had gehad en al was begonnen met de schoonmaak. “Eerste keer dat je een lijk ziet?” Koster keek hem aan met halfgesloten ogen, haar mond was enigszins vertrokken, alsof ze minachting koesterde voor amateurs in haar snijlokaal. “Ze is mooi,” zei Niels en voelde tot zijn ergernis zijn stem overslaan. De patholoog-anatoom nam een haal van haar sigaar en keek hem glimlachend aan. “We hebben haar een beetje opgeknapt, zodat mummy en daddy niet te hard schrikken als ze haar terugzien in Butte.” Ze pakte een klembord op en bladerde door de papieren. “Ik zal het papierwerk in orde maken. De recherche heeft al laten weten dat ze er verder geen werk van gaan maken. Ze is niet vermoord en ook doodslag kunnen we uitsluiten. Blijft over een ongeluk, zelfmoord lijkt me uitgesloten. Als ik klaar ben, waarschuw ik je wel, dan kunnen jullie Susan laten begraven of terugsturen naar haar ouders.” Haar blik ging weer naar het gezicht van het meisje. “Zonde toch van zo’n kind, had haar hele leven nog voor zich. Die klote drugs ook.”

2.
De volgende morgen arriveerde een grote envelop van de patholoog. Niels bleef er enige tijd mee in zijn handen zitten. Andrews was er nog niet en als jongste bediende had hij geen enkel recht om de post open te maken. Na de dood van Maaike was hij doorgedraaid. Hij had zijn studie afgebroken en was terecht gekomen in het circuit van baantjes voor zenuwlijders, zoals zijn vader altijd zo tactisch opmerkte. Banen zonder verantwoordelijkheid, postkamerwerk, boodschappen wegbrengen. Hij werkte nu al drie maanden op het consulaat, een persoonlijk record.
Na even om zich heen gekeken te hebben, maakte Niels de envelop open. Een bundel papieren en een aantal foto’s vielen op zijn bureau. Behalve het sectierapport was er ook een kort verslag van de bevindingen van de recherche, een gortdroog verslag dat bol stond van vakjargon en archaïsch Nederlands. Met veel moeite kon Niels uit het geschrevene distilleren dat Susan Clark vijf jaar geleden naar Nederland was gekomen met een Amerikaanse dansgezelschap dat tijdens de zomer optredens verzorgden in het Betty Asfaltcomplex. Tijdens die paar weken dat ze in Nederland verbleef, ging het mis. Ze kreeg een Nederlands vriendje dat zich ontpopte als een pooier en haar introduceerde op de wallen. Vervolgens verdween Susan Clark in de mist van de wereld van loverboys en drugs. Hoewel de ouders van Susan nog enige tijd bleven aandringen, kon de politie weinig doen. Susan Clark was volwassen en uit niets bleek dat ze ontvoerd was of vermoord. Voorzichtig pakte Niels de foto’s op. Het bleke gezicht van Susan had niets van een junkie. Maaike’s gezicht had even wasachtig geleken. Diezelfde rust, alsof de dood een lange slaap was.
Die avond droomde hij. De gladde stenen van de kade waren groen uitgeslagen. Maaike rende er overheen en lachte. Met haar lange benen en armen had ze iets van een trekpop die door onzichtbare draden heen en weer werd bewogen in de felle noorderwind. Hij wilde haar tegenhouden maar ze rende steeds buiten zijn bereik. “Pak me dan, als je kan!” Hij werd wakker met het irritante gepiep van de wekker. Uit voorzorg had hij het apparaat buiten handbereik gezet, zodat hij op moest staan om het alarm tot stilte te brengen. Onder de douche kwam het gezicht van Maaike weer terug. De menigte op de dijk liet zich niet verjagen door de nog immer stromende regen. Tussen de windvlagen door hoorde hij de stem van Bossche, de rijkspolitieman: “Loopt u alstublieft door mensen, laat de ambulance door. Niels wilde wegrennen, ver weg, buiten het zich van al die mensen, maar hij kon niet. Het leek of hij wegzonk in het gras langs het kanaal. Hij moest blijf staan en toezien hoe de moeder van Maaike snikkend over het lijk zakte.
Andrews zag niet eens dat de envelop was opengemaakt. Bij het sorteren van de post schoof hij de envelop naar Niels. “Het gaat over je dode meisje,” zei hij zijn tanden ontblotend, “nieuws van de lijkensnijder. Het was nog vroeg in de morgen, maar Andrews zweette al over zijn hele lichaam. De benauwde geur van een ongewassen lichaam deed Niels kokhalzen. “What’s the matter, boy? Word je misselijk van die foto’s, hou je niet van de dood?” Er waren in het kantoor collega’s die het grapje amusant genoeg vonden om te lachen. “Ik heb bericht van de ouders,” zei Andrews op een zachtere toon, hij had de hoornen bril van zijn neus gehaald en poetste de glazen met de slip van zijn overhemd, “ze vliegen naar Nederland voor de identificatie. Tot die tijd kun je weinig aan dat kind doen.” Niels zei niets. De envelop legde hij op een stapel dossiers op zijn bureau. Nog even en Susan D. Clark was een cijfer in de statistiek van het consulaat.
Het was laat in november en al vroeg donker besefte Niels terwijl hij over de grachten dwaalde van een stukje Amsterdam dat eeuwig in rood licht leek te baden. Achter de verlichte ramen stonden vrouwen die vragende blikken op hem wierpen. Het leek op een gigantische automatiek waar je naar believen geld in de gleuf kon werpen om een vrouw er uit te trekken. Voor de zoveelste keer vroeg hij zich af wat hij hier deed. Achter het glas van de verschillende peeskamertjes zag hij allerlei vrouwen, oud en jong, een aantal van hen leek zelfs op Maaike. Het begon zachtjes te regenen en met zijn hoofd diep in zijn kraag liep hij weg van het rode licht.

3.
De bar zag er al even verwaarloosd uit als de clientèle zag Niels. In het rechercherapport was hij de naam van de kroeg tegengekomen naast de aantekening dat het een ontmoetingsplaats was van heroïnehoertjes. Op het moment dat hij binnenstapte begreep hij al dat hij hier net zo min hoorde, als een vegetariër in een slagerij. De lucht van verschraald bier vermengd met sigarettenrook sloeg hem tegemoet terwijl hij zich een weg baande langs een aantal wrakkige stoeltjes en tafeltjes. De gesprekken waren verstomd en de aanwezige hoertjes en hun aanhang staarden hem aan. De barman droeg een goor overhemd dat ooit wit was geweest en onder geelbruine vlekken zat. Hij was ongeschoren en leunde op zijn armen op de toog. Niels vroeg om bier en hoorde tot zijn geruststelling dat achter hem de gesprekken weer oplaaiden. Hij had de foto van Susan uit zijn binnenzak gehaald en toonde hem aan de barman die er onverschillig naar keek. “Mooie dame,” zei de man enkel. “Kent u haar?”. De barman schudde zijn hoofd en keek van de foto weg. Met een zucht stak Niels de foto weer weg. Het was een impuls geweest. Andrews zou razend zijn geweest als hij zou horen van zijn privé-speurtocht. Het consulaat zou Susan terugbrengen naar de VS, punt, geen sentimenten en zeker geen tochtjes naar de wallen.
“Ben je soms een smeris?” De vraag kwam zo onverwacht dat Niels niet eens had kunnen liegen. “Nee” zei hij enkel. Hij draaide zich om naar het meisje dat de vraag had gesteld. Ze was mager, de donkere huid zag er vaal uit, terwijl zwaar aangezette eyeliner haar holle oogkassen alleen maar accentueerde. “Ik..ik ben haar broer,” zei Niels. Hij zweette. Wat dreef hem er toe om hier na toe te komen. Susan was dood, Maaike was dood. “Ik wil graag weten hoe ze is gestorven.” Het meisje kneep even haar ogen dicht. “Is Susan dood?” Ze liet verder geen enkele emotie blijken. Niels knikte en een impuls legde hij een eurobiljet op tafel. “Kun je me iets over haar vertellen?” Het meisje aarzelde even en harkte vervolgens het geld naar zich toe. “Leg er nog een bij, dan doen we zaken.” Niels zocht naar zijn portemonnee en legde een identiek exemplaar op de toog.
Ze gingen aan een tafeltje zitten en Niels stak zijn hand uit. “Niels” zei hij enkel. Ze lachte en pulkte een sigaret uit een verkreukeld pakje. “Samantha.” Niels wist gelijk zeker dat dit niet haar voornaam was. “Nou, wat wil je weten?” zei Samantha terwijl ze de rook door haar neusgaten exhaleerde. “Wat deed Susan?” Een korte schaterlach, vermengd met het benauwde hoesten als gevolg van ingeademde rook, weerklonk. “Ze was een hoer, verslaafd aan de smack, en ze was een trut, want wie injecteert zichzelf tegenwoordig nu nog?” Haar donkere ogen gleden over Niels gezicht. “Ben je nu een beetje geschokt, broertje van Susan? Je spreekt trouwens goed Nederlands voor een Amerikaan.” Ze zei het met een glimlach alsof ze zich kostelijk amuseerde. “Ja, ik woon al langer hier” mompelde Niels, hij voelde hoe het bloed naar zijn wangen steeg. Ik ben hier niet geschikt voor, bedacht hij voor de zoveelste keer.
Na een kwartier stond hij weer buiten. Samantha had weinig kunnen vertellen. In de wereld van heroïnehoertjes met de zware concurrentie die het vak meebracht, was ze zoiets als een vriendin van Susan geweest. Soms deelden ze een kamer in een godvergeten vlooienpakhuis, soms deelden ze zelf drugs. Net op het moment dat hij wilde oversteken werd hij vastgegrepen. Voordat hij iets kon doen of schreeuwen werd hij een steeg ingesleurd. Het stonk zwaar naar de urine en in het vage licht was graffiti te zien. Een vuist dreunde in zijn maag. Hij sloeg dubbel en begon te braken. Er werd gevloekt en ruwe handen trokken hem omhoog. Een tweede vuistslag sloeg bijna zijn arm uit de kom. Een scherpe misselijk makende pijn trok door zijn schouder. De naar knoflook ruikende adem van een man was nu dicht bij zijn gezicht. “Je geld, waar is je geld?” Hij kon niets meer zeggen. Vingers gingen langs zijn lichaam en vonden zijn portemonnee. De handen trokken zich terug en hij zakte langzaam in elkaar.

4.
In de post van het Leger des Heils kwam hij bij. Een bezorgde luitenant liet hem water drinken. “Zal ik de politie bellen?”. Voorzichtig schudde Niels zijn hoofd, zijn lichaam deed hem overal zeer. Het geld kon hem niet zoveel schelen. Het belangrijkste was dat Andrews niets zou merken. Het baantje bij het consulaat moest hij behouden, zijn vader had gezegd dat hij niet langer zou bemiddelen als hij weer zou worden ontslagen. Hij tastte naar zijn binnenzak, de foto van Susan was weg. “Zoek je dit soms?” De Heilsluitenant overhandigde hem een foto. “Ben je naar dit meisje op zoek of zo?” De hand van Niels trilde terwijl hij de foto aanpakte. “Eigenlijk ken ik haar niet eens,” zei hij, “een Amerikaanse junk die verdronken is, een heroïnehoertje.” De heilssoldaat bleef hem aankijken, vermoedelijk zag hij wel vaker halve garen op zijn post, bedacht Niels. ”Morgen komt haar moeder, en ik wil haar vertellen over haar dochter, iets zeggen over haar leven hier, iets..” Hij brak zijn zin af en zag de blik van de moeder van Maaike. Ze keek hem strak aan en haar ogen lieten de zijne niet los. “Waarom heb je haar niet uit het water gehaald? Ze hebben je weg zien rennen, lafbek!” Hij had willen wegrennen, zich verbergen, maar de blik van de moeder had hem vastgenageld. Als een konijn dat zit te wachten in de licht van een naderende auto bleef hij zitten. “Zeg dan wat,” de stem van Maaike’s moeder galmde in zijn hoofd, “zeg dan wat, etterbak!” Ze begon te slaan, niets eens hard, maar hij probeerde haar toch af te weren. “Toe nou, Greet!” Het was de vader van Maaike die haar wegtrok. Even keek Niels toe hoe de vrouw die hem net nog had geslagen, snikkend in de armen van haar man zonk. Op het moment dat ze begon te gillen, rende hij naar buiten.
De luitenant van het Leger des Heils bekeek de foto weer. “Je moet het loslaten. Mensen gaan dood. Laat God voor ze zorgen.” Niels rukte de foto uit zijn handen. “God,?” zei hij, “Komt God die moeder troosten? Gaat God vertellen dat haar lieve dochter een speldenkussen is geworden? Krijgt ze van God te horen dat Susan haar lichaam verkocht voor een shotje?” De officier bleef kalm, zelfs de godslastering leek hem niet van zijn stuk te brengen. Terwijl hij de foto in zijn binnenzak stak, keek Niels de man aan. “Het spijt me” zei hij enkel.

5.

Het graf van Maaike had een kleine steen waarop alleen haar naam was gebeiteld. Hij legde de witte roos voorzichtig neer en streelde even met zijn hand over het marmer. Het was de eerste keer dat hij hier kwam, tijdens de begrafenis van Maaike had hij in het ziekenhuis gelegen. Zijn armen waren ingepakt in verband en een magere kalende man met een ziekenfondsbrilletje had een kwartiertje met hem gepraat. Hij had vragen gesteld over het scheermes, over Maaike en vooral over zijn stemmingen. Hij had er verder niets meer over gehoord en nog dezelfde dag mocht hij weer naar huis. Langzaam kwam Niels overeind. Hij keek achterom, de man die bij de auto stond te wachten leek niet op een arts, Met zijn geföhnde haar en streepjes pak had hij meer iets van een manager of een fabrieksdirecteur. De man wenkte en Niels liep in de richting van de auto. “Wil je achterin?” Niels haalde zijn schouders op, wat maakte het uit? Hij keek in de richting van de polder. De kliniek was gevestigd in een gebouw dat opgetrokken leek uit spiegelend glas. Terwijl hij instapte zong hij een regel uit een kinderliedje dat al dagen door zijn hoofd speelde: “Al het overige was van glas, al het overige was van glas, nu vraag ik aan een iedereen of dat geen wonder was..”

Al het overige was van glas © Peter Boonstra

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2013  Peter Boonstra