Homepage  Prozawedstrijd  Prozawedstrijd 2015  Nienke Pool Beoordeling Alicia

De harlekijn – Nienke Pool

‘Anima Christi, sanctifica me.’
‘Lance, wat ben je aan het doen?’
‘Corpus Christi, salva me.’
‘Lance, vader zoekt je.’
‘Sanguis Christi, inebria me.’
Vere keek naar haar broer, die met ontbloot bovenlijf geknield op de koude vloer voor het kruis van Jezus zat. Met iedere versregel sloeg hij de ijzeren gesel bloedend in zijn magere lijf. Aan de geringe hoeveelheid bloedspetters kon Vere aflezen dat haar broer nog lang niet klaar was met zijn kastijdings-sessie.
God vragen om gezondheid die nooit komen gaat, dacht Vere. Ze sloeg snel een kruis om haar zondige gedachte af te weren.
‘Lance, kom nu. Je training wacht.’ In een laatste halfslachtige poging om haar broer tot de orde te roepen, greep ze zijn arm.
‘Je lichaam kan deze zelfkastijding niet verdragen,’ zei ze.
De komende week zou hij uitgeput in zijn bed doorbrengen, voortdurend biddend om lucht in zijn longen die niet wilde komen. Dan zou ze zijn opengereten huid verzorgen en zijn zwetende voorhoofd deppen met verzachtende kruiden. Ze zuchtte. Buiten op de binnenplaats hoorde ze haar vader roepen.
Vlug liep ze de kamer door en pakte het harnas dat immer uitgestald voor het raam stond. Ze keek naar beneden en zwaaide naar haar vader die ongeduldig samen met de stalmeester stond te wachten. Naast hen zag ze Arnold, de staljongen die zijn leren vest al had aangetrokken voor zijn training met Lance.
Vere deed wat ze altijd deed om haar broer uit de brand te helpen. Ze trok zijn harnas aan, bond haar lange haren strak rond haar hoofd en plaatste de helm op haar hoofd. Gebogen onder het gewicht van het zware ijzer liep ze de trappen af naar de binnenplaats.
Haar vader gebaarde wild met zijn vuisten. ‘Ben je daar eindelijk, miezerig rotjong? Zat je weer met je witte neus in de boeken? Je moet wat vaker de frisse lucht opsnuiven in plaats van altijd maar bidden en lezen.’
Vere was het schelden gewend. Of het nu tijdens de urenlange training was, die ze vermomd als Lance met haar vader doorbracht of tijdens de wekelijkse bezoeken aan het dorp, waar ze als perfecte dochter de dorpelingen koperen centen toewierp; haar vader schold haar onophoudelijk uit. Al vanaf dat ze als klein meisje kon lopen, vond hij dat ze moest kunnen rennen. Na haar ziekelijke broer had hij gehoopt op een waardig stamhouder en een meisje was meer dan hij kon verdragen, niet in de laatste plaats doordat de pijnlijke stuitbevalling het leven van zijn vrouw had gekost. Het laatste beetje vriendelijkheid dat de kasteelheer in zich had, was met zijn geliefde vrouw in haar graf voorgoed begraven, werd Vere dagelijks verweten door haar kamenier.
Haar vader sloeg zijn arm om de staljongen heen. ‘Ach, waarom ben jij geen zoon van mij?’ Vere voelde een steek door haar lichaam gaan. Ze zag wat iedereen op het kasteel zag. Arnold leek als twee druppels water op de kasteelheer en zijn rondborstige moeder was de reden waarom haar vader nooit was hertrouwd. Niet dat Mary, de moeder van Arnold, te benijden was. Haar blauwe plekken spraken boekdelen. Arnold zelf plukte ook enkel zure vruchten van zijn bastaard-bestaan. De kasteelheer erkende hem niet, hoe hard Arnold ook zijn best deed.
Vere pakte een houten zwaard van de standaard en ging tegenover de even oude Arnold staan en beukte alle frustraties van zich af. Iedere dag oefenden ze dezelfde combinaties. Links hoog aanvallen, rechts onder afweren en dan hoog door het midden insteken. Een andere combinatie was in het eerste trainingsjaar niet toegestaan, ook niet als je het tot in de puntjes beheerste zoals Vere al enkele maanden deed. De stalmeester, die in dit uurtje dienst deed als zwaardmeester, had altijd wel wat aan te merken op de stand van haar voeten of de manier waarop ze haar zwaard vasthield. Maar niet vandaag. Vandaag stapte hij naar voren en klopte Vere zo hard op haar schouder dat ze voorover in de armen van Arnold viel. Samen tuimelden ze over de grond.
‘Je bent er klaar voor Lance, het is tijd dat je naar het slot van koning Arthur vertrekt. Aan zijn hof zal je getraind worden totdat je een volleerde ridder bent. Als je over tien jaar klaar bent met je opleiding zul je terugkomen om dit kasteel van je oude vader over te nemen.’
De kasteelheer knikte goedkeurend. Het hart van Vere maakte een sprongetje. Niet vanwege het nieuws dat haar broer binnenkort moest vertrekken, wat een onmogelijke exercitie zou worden, maar vanwege het simpele feit dat haar vader goedkeurend had geknikt. Hij liep zelfs naar haar toe! Haar keel werd kurkdroog. Een pas van haar verwijderd stak hij haar zelfs een uitnodigende hand toe. Ze aarzelde. Zou ze de hand stevig moeten vastpakken, met beide handen of juist nonchalant met een enkele hand?
Voordat ze kon beslissen, bewoog zijn hand naar Arnold. De kasteelheer keek de jongen lachend aan. ‘Je zult wel moeten meegaan, jongen, want die nietsnut van een zoon van me overleeft het nog geen twee dagen in het trainingsleger van de koning. Ik weet niet hoe, maar je zult hem moeten helpen.’
Arnold stond midden in het zand en zei niets totdat de stalmeester en hun vader uit het zicht waren verdwenen. Toen draaide hij zich om en stak Vere, die nog steeds in het zand lag, zijn hand toe. ‘En Vere, hoe ga je dit oplossen?’ vroeg hij. ‘Wil je je hele leven als jongen verkleed gaan?’ Met een enkele ruk trok Arnold haar omhoog. Hij pakte haar onverwachts beet, draaide haar om en hielp haar uit haar harnas. Hij ademde zwaar in haar nek. Ze bloosde en was blij dat ze haar helm droeg.
‘Hoelang weet je dit al?’ vroeg ze tenslotte. ‘En wie weten hier nog meer van?’
Arnhold haalde zijn brede schouders op. ‘Mijn moeder weet het.’
Net op het moment dat Vere opgelucht adem wilde halen, opende Arnhold zijn mond nogmaals. ‘En Riminie weet het.’
Het bloed verdween uit haar gezicht. ‘Riminie? Weet je dat zeker?’
Arnhold knikte. ‘Die genieperd ontgaat niets van wat er zich op het kasteel afspeelt.’
‘Ahum,’ klonk het achter hen.
Vere keek om zich heen. Ze wist toch zeker dat Arnold en zij hier alleen hadden gestaan. Vlak achter hen stond de kleine harlekijn van haar vader. Waarom het irritante kereltje dat beroep had gekozen, kon ze alleen verklaren door zijn lengte. De dwerg zag er koddig uit maar had een rotkarakter waarvan de ratten in de kerkers nog moesten janken. ‘Wat moet je, Riminie? Ben je weer eens aan het spioneren?’
‘Ik kom jullie helpen,’ antwoordde Riminie. Hij lachte minzaam. ‘We vertrekken morgenvroeg en dat redt Lance niet in zijn huidige toestand.’
Arnold en Vere keken elkaar aan, deden alsof de dwerg niet zojuist had gesproken en liepen gezamenlijk het kasteel binnen. Daar zette Vere haar helm af en gaf het aan Arnold om op te ruimen.
Eenmaal verlost van alle gewicht, rende Vere de trappen op naar de kamer van haar broer. Over haar schouder riep ze Arnold. ‘Je moet me helpen om Lance te stoppen met zijn ascese. Hij slaat zichzelf helemaal aan gruzelementen. De wonden van de vorige keer waren nog niet eens geheeld.’
‘Kan de monnik hem niet helpen? Die doet dat soort dingen zelf toch ook niet,’ antwoordde Arnold vanachter het harnas dat hij in zijn armen droeg.
Vere stopte even en nam de helm van hem over. ‘Nee, ik denk niet dat onze goed doorvoede Vader Jan het woord onthouding kent.’ Daarna rende ze de trap verder op. Arnold volgde zo snel hij kon. Boven aangekomen, luisterde Vere aan de deur. ‘Volgens mij is hij gestopt.’
Ze maakte de deur open en alhoewel ze dit al vele malen had meegemaakt, schrok ze toch. Haar magere broer lag te midden van zijn bloed met een opgereten rug op de grond. Midden in de plas met bloed zat Riminie.
‘Hoe-?’ begon Vere.
De dwerg lachte slechts. ‘Ik denk dat je mijn hulp nodig hebt.’ In zijn knoestige handen hield hij een doorzichtig flesje omhoog met daarin een helblauwe substantie. ‘Hiermee heb je hem zo weer op de been.’
Vere keek vertwijfeld naar de wonden in de rug van haar broer. Het zou haar weken kosten om hem weer op te lappen.
Net genoeg tijd voor zijn volgende roep om God, dacht ze. ‘Dat geloof ik niet,’ antwoordde ze.
Arnold was ondertussen in de kamer gearriveerd en leegde zijn maaginhoud. ‘Wat is hier gebeurd? Jezus, ik wist niet dat het zo erg was.’
Riminie stootte een akelige lach uit alsof Arnold zojuist iets heel grappigs had gezegd. De harlekijn wees naar de bewusteloze Lance. ‘Ik betwijfel of Jezus net zo heeft geleden als deze sukkel hier.’ Hij veegde een lok uit het gezicht van Lance. De jongen kreunde maar kwam niet tot zijn positieven.
‘Wat is je prijs?’ vroeg Vere. Ze had al zo vaak gezien dat Riminie niets voor niets deed.
Zijn grijze ogen keken haar scherp aan. ‘Ik wil mee naar het hof.’
Vere was uit het veld geslagen. Ze had het vieze mannetje vaak naar haar ontluikende boezem zien kijken en had hem zelfs een keer tijdens haar wekelijkse bad betrapt. De blik waarmee hij haar toen had aangekeken, achtervolgde haar nog steeds in haar angstdromen. Opgelucht haalde ze adem. Voor de zekerheid keek naar ze Arnold. Die knikte.
‘Regel het met vader,’ zei Vere en pakte het flesje van de Riminie aan. ‘Wat moet ik hier mee doen?’
‘Was hem met het wijwater uit de kapel en smeer vervolgens de wonden in met deze zalf. Geef hem het lichaam van Christus te eten, gedoopt in Zijn bloed.’ De harlekijn maakte een sprongetje in de lucht en huppelde op zijn kromme pootjes de kamer uit.
Vere wilde nog vragen of hij daadwerkelijk de avondmaalgaven bedoelde, maar toen ze naar het trapportaal liep, was de kleine genieperd in rook opgegaan.
‘Ik vertrouw hem niet,’ zei Arnold.
‘Volgens mij vertrouwt mijn vader hem niet eens, maar is hij blij dat we allemaal als de dood voor de harlekijn zijn. Iedereen is op zijn hoede en zo ziet mijn, onze, vader het graag.’
Arnold werd rood. ‘Hoelang weet je dat al?’
‘Mijn hele leven. Jij en ik, we zijn op dezelfde dag geboren, mijn moeder is die dag gestorven. Vanaf die dag vorm jij zijn enige lichtpunt en dat laat hij mij dagelijks weten. Hij geeft om je.’
‘Niet genoeg om voor mijn training aan het hof te tekenen.’
Vere antwoordde de staljongen niet. Hoezeer ze hem ook mocht, een broer of gelijke zag ze niet in hem. Zonder naar Arnold te kijken, knielde ze bij haar broer neer. ‘Laten we doen wat Riminie ons heeft verteld.’

De volgende ochtend verliet het viertal voor dag en dauw het kasteel. Vader Jan kwam aangesneld en schoot haastig zijn bruine habijt over zijn ongeschoren hoofd.
‘Heilige Vader wees hen genadig,’ prevelde hij, terwijl hij op alle vier de voorhoofden van een onzichtbaar kruis voorzag.
Bij Lance aarzelde Vader Jan een seconde, keek naar de harlekijn en vertrok net zo snel als hij gekomen was. De moeder van Arnold gaf haar zoon een stevige omhelzing en huilde door haar opgezwollen ogen heen. De vrouw probeerde te veinzen dat dit van het huilen kwam, maar de afdruk van de zegelring van de kasteelheer was te duidelijk middenin de zwelling gegrift. Arnold balde zijn vuisten maar zijn moeder schudde haar hoofd.
‘Ik red me wel,’ hoorde Vere haar zeggen.
Riminie ging naast Lance voorop de wagen zitten en gaf de paarden een flinke zwiep met zijn zweep. ‘Op naar het kasteel van koning Arthur,’ zei hij vrolijk en liet er een zelfgemaakt liedje op volgen dat noch rijmde noch grappig was. Vere en Arnold draaiden met hun ogen, groetten hun vader, die alweer op weg naar binnen was, en klommen snel achterop de wagen.
‘Op naar de ronde tafel waar ik de grapjas van de koning word,’ zong Riminie.
Na een uurtje rijden hield Vere het niet langer vol. ‘Kop houden, harlekijn anders heb je je laatste mop verteld.’
Arnold lachte, maar Lance liet zich niet horen. Tijdens de eerste stop bij een taveerne verzorgde Arnold de paarden terwijl Vere naar binnen ging om voor hen allen eten te bestellen. Riminie bedankte voor het everzwijn. Met een gluiperige blik op de dochter van de waard merkte hij op dat hij wel zin had in iets sappigers. Hij gooide een zilveren muntstuk op de bar. De waard stak de munt tussen zijn tanden en knikte kort. De dochter leek niet veel zin te hebben om als tussendoortje te dienen, maar aan de afgezakte schouders waarmee ze voor de dwerg uitliep, dacht Vere te kunnen opmaken dat dit niet de eerste keer was.
Vere bestelde daarom slechts drie maaltijden en ging voor het raam zitten. Toen de maaltijden en Arnold arriveerden was van haar broer nog steeds geen enkel spoor te bekennen. Samen met Arnold liep ze naar buiten om hem te zoeken. Lance zat nog steeds voorop de bok en verroerde zich niet. Pas toen ze heel hard riepen, keek hij op.
‘Eten, Lance! Het is etenstijd. Gaat het wel goed met je?’
Haar broer knikte, stapte de van de bok en liep voor hen uit richting de taveerne.
Vere stond stokstijf aan de grond genageld. Haar hele lichaam trilde.
‘Wat is er?’ vroeg Arnold bezorgd. Hij pakte Vere bij haar schouders en rammelde haar door elkaar. ‘Je ziet eruit alsof je een spook hebt gezien.’
‘Jezus Christus,’ murmelde Vere. Ze wees op haar broer.
En toen zag Arnold het ook. Lance had grote gaten in zijn handen. Zelf scheen hij niets van de stigmata te merken want hij liep doodgemoedereerd de taveerne binnen.
Tijdens het eten werd er weinig gesproken. Toen ze een tweede kan lauw bier bestelden voegde Riminie zich bij hen. Hij had grote honger en een uitstekend humeur. Hij pakte het onaangeroerde bord van Lance waar hij smakelijk van begon te eten.
Vere keek de dwerg aan. Ze wees op haar broer. ‘Wat is er met zijn handen gebeurd? Er zitten gaten in van heb ik jou daar.’
Riminie haalde zijn schouders op. ‘Niks. Hij ziet er gezond uit.’
Lance keek naar zijn handen en stak de vinger van zijn linkerhand door het gat van de rechter. Hij deed de gaten voor zijn ogen en stak zijn tong uit. ‘Ik ben een harlekijn,’ zei hij en begon schaapachtig te lachen.
Bij Riminie liep het zweet langs de slapen en met zijn mouw veegde hij zijn voorhoofd af voordat hij de handen van Lance onder de tafel verstopte. ‘Ik ben bang dat het brouwseltje iets te sterk was.’ Hij likte zijn lippen. ‘Maar hij is genezen van zijn wonden, daar kun je niets van zeggen.’
Vere en Arnold keken zwijgend naar Lance die dwaas voor zich uitstaarde. ‘Gaat het over? Wordt hij weer normaal?’ vroeg Vere.
De harlekijn begon steeds harder te zweten en boog zwijgend zijn hoofd. Hij reageerde niet eens op de dochter van de waard die met een knal een kan bier voor hem neerzette. Vere hield haar adem in. Van het smakelijke voorkomen van de jonge vrouw was niets meer over. Haar haren zaten verwaaid en haar lip was opengescheurd. Haar jurk was kapot en het was duidelijk dat zij een ruig half uurtje achter de rug had. Vere gaf de harlekijn een schop onder de tafel.
‘Wat?’ vroeg hij verbaasd. ‘Kan ik er wat aan doen?’
De jonge vrouw spuugde op de kale kop van de dwerg en verdween zonder iets te zeggen. Riminie keek op alsof hij haar nu pas in zijn vizier kreeg. Hij veegde zijn hoofd af en stak haar spuug in zijn tandeloze mond. ‘Lekker,’ zei hij.
Vere was te boos om op zijn smakeloze handelen te reageren. ‘Mijn broer,’ vroeg ze, ‘wordt hij weer normaal?’
De harlekijn schudde zijn hoofd. ‘Ik denk dat ik niet duidelijk genoeg heb uitgelegd, dat je er maar een druppel van mocht gebruiken.’
Vere sloot haar ogen en dacht aan de dag ervoor dat ze haar broer met het blauwe brouwsel vermengd met het wijwater had gewassen. Ze was zo blij geweest dat de wonden direct waren dichtgeschroeid dat ze het hele flesje over zijn rug had uitgesmeerd. ‘Nee,’ zei ze uiteindelijk, ‘dat had je er inderdaad niet duidelijk bij verteld.’
‘En nu?’ vroeg Arnold.
De harlekijn waste zijn handen in een kom met water. ‘Niet naar mij kijken, ik heb geen toverdrank gebruikt terwijl ik de werking er niet van ken. Mijn schuld is het niet.’
‘Hoever is het reizen naar de abdij van Kloosterwoud?’ vroeg Vere na een lange stilte.
‘Een dag en een half,’ antwoordde Riminie.
Vere stond op. ‘Dan brengen we hem daarheen. Het is altijd zijn grootste wens geweest.’

Na een volle dag te hebben gereisd, waren ze bij het klooster aangekomen. De abt was verheugd toen hij hoorde dat een simpele stalknecht van de kasteelheer een dergelijk wonder was overkomen.
Vere duwde Lance naar voren. ‘Zijn naam is Arnold.’
‘God zij geloofd,’ sprak de abt. Hij stak zijn armen in de lucht. ‘Het is een wonder.’
De monniken namen de heilige Arnold in hun midden op en beloofden goed voor hem te zorgen. Ze begrepen maar al te zeer dat een simpele ziel uit het veld geslagen moest zijn door een dergelijke gebeurtenis maar keken toch een beetje vreemd op toen de jongen een rozenkrans pakte om zich hiermee op zijn rug te slaan.
‘Dat doet hij anders nooit hoor,’ zei Vere verontschuldigend.
‘Anima Christi, sancrifica me,’ prevelde Lance en sloeg zich nog een keer.
‘Ach, onze heilige Arnold spreekt zelfs Latijn. Het is een wonder,’ zei de abt en na die geruststellende woorden ging iedereen naar zijn kamer.
Na een verkwikkende nachtrust stapten de drie reizigers in alle vroegte op de kar om hun weg te vervolgen. Voor ze de poorten uitreden, hoorde Vere vanuit de vrouwenverblijven een ijzige gil. Aan de valse glimlach van de harlekijn kon ze aflezen wat de oorzaak van de smartenkreet was.
‘Je bent een achterbaks misbaksel,’ zei Vere.
De harlekijn knikte. ‘Dat klopt.’
‘Het liefst zou ik een mes tussen je ribben stoppen,’ zei Arnold.
‘Dat weet ik Lance,’ zei Riminie en lachte vrolijk naar de staljongen. ‘Gelukkig heb ik mooie kleding voor je kunnen regelen. Er zit wel een beetje bloed aan.’
Arnold keek naar zijn satijnen gewaad, streelde de zachte stof en deed er het zwijgen toe. Zo reisden ze voort.
Na drie dagreizen kwamen ze eindelijk aan bij het kasteel van koning Arthur. Geen van hen had ooit zo’n groot kasteel gezien. Binnen de stadspoorten woonden meer mensen dan Vere in haar hele leven had gezien. Overal was bedrijvigheid. De schout werd verwittigd van hun aankomst en boog zijn hoofd voor Arnold. ‘Jonkheer Lance, ik zal een wachter roepen die u zal escorteren naar de trainingsvelden. Die liggen net buiten de stadspoorten.’
Arnhold glom van trots. Hij hoorde de stem van Vere nog vaag in zijn oren op het moment dat hij een paard besteeg en zijn nieuwe leven tegemoet reed.
Vere keek naar de harlekijn. ‘Wat moet ik hier nu nog doen? Lance is achtergebleven in het klooster, Arnold is zijn droom achterna en ik ga echt niet zitten toekijken hoe jij je viezigheden aan het hof gaat praktiseren.’
‘Je moet me naar de koning brengen, daarna ben je verlost van je gelofte.’
Vere nam de harlekijn, die ineens een onschuldige grappenmaker leek met zijn iets te grote neus en grappige kromme pootjes, aandachtig op. ‘Waarom wil je zo graag naar het hof?’
‘Je vader is een chagrijn die nog nooit om mijn grappen heeft gelachen. Ik wil publiek. Ik ben een grappenmaker, ik moet optreden. Dat zit in mijn bloed.’
‘Zo grappig ben je niet.’ Het was er uit voordat Vere er erg in had. Ze keek naar de harlekijn die verdrietig in een hoekje wegkroop. Ze liep naar hem toe en boog zich over hem heen. Ineens stond hij op en toverde een grote bos bloemen uit zijn blouse. Vere pakte de bloemen aan, rook eraan en een grote straal water spatte over haar heen. Ze proestte het uit. Achter zich hoorde ze luid gelach. Ze draaide zich om en zag hoe de schout samen met drie wachters geamuseerd toekeek. Ze klapten. Riminie straalde. Hij knipoogde en pakte het haar van Vere stevig beet. Hij draaide er aan. Uit haar vlechten hupten twee witte konijntjes. Vere schaterde het uit en de wachters lachten vrolijk met haar mee. Riminie liep op hen af. Hij pakte de hoed van schout en gooide er wat zwart kruid in. Vlak voor het gezicht van Vere hield hij er een lontje bij. Ze blies. Een enorme knal was het gevolg. Ondertussen stond er een schare mensen op het plein. Iedereen klapte. Vere en Riminie bogen diep. De mensen gooiden een paar koperen munten voor hen op de grond.
‘Voor een nieuwe jurk,’ zeiden ze. Enkele toeschouwers zwaaiden.
‘Dank u,’ riep Riminie. Hij zwaaide terug.
De schout liep schuddebuikend op hen af. ‘Jonkvrouw Vere, voor u naar de koning gaat moet u zich wel ietwat fatsoeneren.’ Hij gaf haar een spiegel en Vere schrok. In de spiegel zag ze de dochter van de waard terug. Haar haren zaten nu zet zo verwaaid, haar lip was minstens zo dik en haar kleren waren onherstelbaar gescheurd.
Ze draaide zich om naar de harlekijn. ‘Waarom was ze zo boos? Ik dacht dat je haar iets vreselijks had aangedaan.’
‘Ze wist dat mijn lot me naar de koning voerde en dat ik haar voorgoed moest achterlaten. Een hart van een jonge vrouw is zo gebroken.’
‘En de non?’
‘Ik neem het niet zo nauw.’
‘Je bent een achterbaks misbaksel.’ Vere gaf de dwerg een kus op zijn dikke neus.
De kleine man lachte. ‘Dat heb ik nooit ontkend. Maar ik mag je dus laat ik je gratis een wens doen.’
‘Een wens? Ik heb niets te wensen.’
Op dat moment schalden de trompetten. De schout stak zijn hoofd door de gordijnen. ‘Opschieten jonkvrouw Vere, de koning maakt zijn opwachting.’
Door de spleet van het gordijn gluurde ze naar de koning. Vanaf zijn edele ros zwaaide hij naar de menigte. Het volk juichte.
Ze houden van hem, schoot het door haar heen. Haar hart maakte een onverwachtse salto. Ze voelde hoe haar hoofd licht werd. Hem wil ik, dacht ze. ‘Ik wens zijn hart,’ riep ze uit.
De harlekijn lachte. ‘Een hart kan ik je niet geven, maar er zijn lichaamsdelen waar ik expert in ben. Die kan ik wel bespelen.’
Vere dronk braaf het drankje dat Riminie haar voorschotelde. ‘Niet teveel,’ lachte ze. ‘Ik wil geen geest zijn maar een bruid.’

De harlekijn boog voor zijn koning. Koning Arthur keek geamuseerd toe hoe het kleine mannetje prachtige vuurpijlen de lucht inschoot en konijntjes uit de hoge hoed tevoorschijn toverde. Zijn mondhoeken krulden van plezier.
De harlekijn boog nog dieper voor zijn koning. ‘Staat u mij toe hoogheid,’ zei hij met een knipoog, ‘dat ik iets van u steel waar u gehecht aan bent?’
Koning Arthur plukte aan zijn baard. Zijn ogen glommen van plezier. De menigte achter hem verdrong zich om de volgende spectaculaire truc te zien. De koning draaide zich om naar zijn volk. ‘Wat vinden jullie? Mag de dwerg jullie koning bestelen?’
‘JAAAAA!’ riep de menigte.
Koning Arthur draaide zich terug naar de harlekijn. ‘Het volk heeft beslist. Je mag iets van mij stelen. Wat zal het zijn? Mijn kroon? Mijn zwaard?’
De harlekijn boog voor de derde maal en opende met een zwaai het gordijn terwijl hij een rookpluim afschoot. ‘Nee majesteit, ik steel uw hart.’
Door het gordijn kwam Vere tevoorschijn. In niets leek ze meer op het bonkige meisje met de ontluikende schoonheid. Hier stond een prinses.
De koning steeg van zijn paard. Hij kuste de hand van Vere. ‘En gij zijt?’ vroeg hij.
‘Mijn naam is Guinevere van Lancaster, heer.’
En zo kreeg de harlekijn zijn publiek, Guinevere haar man en de koning zijn gerief.

De harlekijn – Nienke Pool

Homepage  Prozawedstrijd  Prozawedstrijd 2015  Nienke Pool  Beoordeling Alicia