Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2013  Niels Vonberg

De Clown, de act en de truc - Niels Vonberg

De lampionnen hadden er ’s middags flets bijgelegen toen ze nog in de kartonnen dozen lagen, maar nu waren ze het enige feestelijke aangezicht op het terras. Het feest was geslaagd vond de manager, die zich had teruggetrokken in het kantoor om alvast de administratie te doen. De mensen zaten keuvelend aan de houten tafeltjes en hier en daar werd gemoedelijk gelachen, maar de avond was te vroeg afgelopen. De tafels bij het podium waren leeg en vooral de ruimte bij de bar was gevuld – de meeste mensen zaten buiten op het terras.
John zat in zijn clownspak aan een tafel wat bier te drinken en keek naar de straat met jongeren die nu pas de avond opzochten. Het was tenslotte al één uur. De goochelaar, wiens act net op tijd nog werd goedgekeurd, zei tegen niemand in het bijzonder: ‘En ik heb Dick niet eens mijn act volledig kunnen laten zien.’ Hij had een matig applaus ontvangen dat alleen in de verte deed herinneren aan een climax. John knikte en haalde zijn schouders op. Bijna iedereen had zijn act moeten inkorten en hijzelf had helemaal niets kunnen doen die avond. Veel mensen vertrokken na tien uur en er was daarvóór al te kennen gegeven dat de clownsact toch niet goed was. Het zou mensen afstoten. ‘Wie wil er nou clowns zien?’, zei een vrouw die aan het tafeltje naast John en de goochelaar zat. Een man naast haar knikte driftig en zei: ‘Niemand, niemand.’ John schonk nog een keer zijn glas in en zag in de reflectie van het glas zijn gezicht. De rode lippenstift was hier en daar vervlekt en uitgesmeerd, zijn hoofd zag er afschrikwekkend uit. De papieren kraag om zijn nek veroorzaakte jeuk en irritatie. ‘Klotedingen’, mompelde hij zachtjes.
Waarschijnlijk was Vera de enige die het kon horen. Ze had zojuist het houten bord met daarop alle pakjes sigaretten in de werkruimte gelegd en was het terras opgelopen. Het witte clownspak van John, met de gekleurde ballen als knopen, stak overal bovenuit. Het was een onwerkelijk gezicht, zelfs temidden van alle acteurs en artiesten die werkloos op het terras zaten - een witte duif aan een tafel tussen mensen gekleed in avondkleding. Hij rookte een sigaret en ondersteunde zijn hoofd met de plam van zijn hand. Niemand keek naar hem.
Vera liep naar hem toe. John keek net de andere kant uit en dus boog ze zich naar hem toe en zei praktisch in zijn oor: ‘John, ben jij het?’ Hij draaide zijn gezicht om en de plooien in zijn nek schuurden langs de papieren kraag. Ze zag strepen van uitgelopen make-up en ze kon nu ook zijn kraaiepoten zien. ‘Vera.’ Ze ging zitten. ‘Ik vind het zo erg voor je dat je je act niet kon doen.’
Een lange tijd zeiden ze niets tegen elkaar. De mensen naast hun tafel spraken van een ander café aan de andere kant van de stad waar een groep jonge schrijvers een feest hielden. Een soap-actrice, die een thriller had geschreven zou gaan dj-en. Ze wilden er allemaal naar toe, maar niemand wist hoe ze er moesten komen. Uiteindelijk stonden ze druk op – stoelen bijna smijtend tegen de tafel – en iedereen haalde wat geld uit hun portomonnee. Het witte schoteltje van een koffiekopje was binnen een minuut beladen met muntjes en een enkel biljet. Aan geld was er kennelijk geen gebrek bij hen. John zei niets en keek Vera pas aan toen de mensen waren verdwenen.
‘Had je veel voorbereid?’, probeerde Vera weer. John schudde zijn hoofd en nam een slok van zijn bier. ‘Gewoon, het gebruikelijke. Wat ik altijd doe. Weet je wat ik doe?’ Hij draaide zijn glas in het rond en hij zag niet dat Vera haar hoofd schudde. Het bier schuimde een beetje op. ‘Ik begrijp het wel. De mensen liepen al weg toen het amper begonnen was. Als ik op zou komen, dan zou iedereen in één keer weggaan. Nu blijven er nog mensen zitten. Dat is beter voor de zaak, ik begrijp dat wel.’ Vera legde haar hand op zijn hand en keek hem schuin aan. Ze wilde zeggen dat ze John op haar beurt weer begreep, dat het zo ook goed was, dat zijn act ongetwijfeld goed in elkaar zat, dat ze vaak mensen om hem had zien lachen. Maar ze had hem als clown nog nooit aan het werk gezien en ze had nog nooit óver hem gehoord als clown. In plaats daarvan vroeg ze of hij nog gedichten schreef. John moest lachen - het was zijn eerste glimlach die avond – zijn mondhoeken waren hoog op getrokken en zijn wangen waren gevormd tot witte heuvels. Vera herkende de glimlach van vroeger – ze waren wezen drinken na zijn voordracht en John vroeg of hij haar bij hem thuis een paar gedichten mocht voordragen. Ze zei dat hij schreef als e e cummings, maar met de stem van een bulderende Jan Wolkers. Ze bleven tweeëneenhalfjaar bij elkaar.
‘Ik dicht niet meer.’ John wenkte naar de ober en hield zijn glas omhoog. ‘Al lang niet meer. Geen zin meer.’ Vera kruiste haar armen over elkaar en boog zich naar voren. ‘Ik vond anders dat je altijd mooie gedichten schreef en je wist er zoveel van. Wat is er gebeurd?’ ‘Gewoon. Alles. Ik heb er geen zin om erover te praten.’ De DJ had besloten om ouderwetse R’n’B te draaien. Een lome beat dreunde zacht op de vloer en de lichten werden gedimd. ‘Wil je niet weten wat ik van plan was om te doen?’, vroeg John. Maar Vera had zich al omgedraaid om wat asbakken te legen en toen ze zich omdraaide excuseerde ze zich. ‘Het spijt me John, maar ik moet weer verder werken. Als mijn baas me zo lang ziet praten, kan ik mijn baan kwijtraken. Het is al zo moeilijk de laatste tijd.’ John knikte weer en zei dat het begreep. ‘Kun je me nog een bier brengen?’
Terwijl hij later naar huis strompelde, vroeg John zich niet één keer af waarom er geen tijd meer was voor hem om zijn clownsact te doen. Hij liet zich eenmaal thuis aangekomen op bed vallen en viel in een droomloze slaap, waaruit hij te vroeg wakker werd.

...

Vera keek naar het raam rechtsboven de deur en volgde de scheur die van het kozijn van de slaapkamerraam naar de voordeur liep. Maar ze wist dat alles van binnen er goed uit zag, want ze had zelf nog meegemaakt dat John de laatste handen legde aan de renovatie. Vroeger was hij altijd bezig met repareren, maar niet dat dat nu nog van betekenis was. Alles was klaar en daarnaast, zo wist ze omdat ze het huurcontract destijds met hem had doorgenomen, was John niet verantwoordelijk voor de buitenkant van het huis. Ze drukte op de deurbel en luisterde naar het elektronische gepiep, waarvan ze zelf meerdere malen wakker van was geworden – ze hield de tas met boodschappen tegen haar middenrif.
Het gezicht van John was in kreukels verpakt. Het zou een uurtje duren voordat die waren verdwenen. Vera hield de boodschappentas voor z’n neus en zei ‘ontbijt!’, waarna ze langs hem heen liep de gang in. ‘Ik was in de buurt en vroeg me af of je hier nog steeds woonde’, zei ze terwijl ze de trap opliep. ‘Ik dacht dat je misschien ontbijt nodig zou hebben. Als jij gaat douchen, dan maak ik het wel klaar.’ Nog voordat John er iets van kon zeggen, hoorde hij haar de deur van zijn appartement openmaken en de keuken inlopen om het ontbijt klaar te maken. Het was niet veel: een geelpaars tafelkleed dat was bedoeld voor een Paasontbijt, drie verschillende potjes jam, pindakaas, toast uit een pakje en in Vera’s hand een koekenpan met een gebakken ei. ‘Ga zitten, ga zitten’, en Vera wees naar een lege stoel. John ging aan de andere kant zitten, waar hij altijd zat.
‘Waarom doe je dit Vera? We hebben elkaar al jaren niet gezien.’ Vera zat tegenover John en besmeerde toast met boter – het metaal van het mes raspte regelmatig terwijl ze aandacht haar eigen bewegingen bekeek voordat ze antwoordde: ‘Gewoon, ik had medelijden met je gisteravond. Je zat daar, ik kon zien dat je je voorbereid had en er gebeurde niets. Ik weet hoe ze zijn daar. Als ze ook maar even het idee hebben dat het niets wordt, laten ze je genadeloos vallen.’ Ze nam een hap en besloot met volle mond: ‘Je wil gewoon helpen, John. Ik wil je geen kwaad doen.’ John stak een sigaret op. ‘Jij liet me toch ook vallen, Vera? Wie zegt dat jij niet straks weer weggaat? Je komt hier, maakt ontbijt, geeft me het gevoel dat ik een plek heb en dan rot je weer op.’
Vera keek hem aan en lachte alleen maar. ‘Jij moet altijd alles zo negatief interpreteren. Ik ben hier gewoon als vriend. Accepteer gewoon dat er soms iets goeds gebeurt. En vraag me alsjeblieft niet om meer. Ik kon er ook niets aan doen dat jij depressief werd toen je je baan kwijtraakte.’ Soms was het nodig om alles precies te benoemen en ze wist dat als dat eenmaal had gedaan dat het geen zin meer had om tegenstand te bieden. John wist dat en hij zou nu naar haar luisteren. Zo ging het altijd – haar lach was een toverspreuk, een eigen raadsel met vaste uitkomst. Ze leunde achterover in haar stoel en zei toen: ‘Trouwens, misschien moet jij gewoon eens wat meer doen om me te houden.’ John bloosde. ‘Luister’, zei ze, ‘ik geef vanavond een feestje. Waarom kom je ook niet? In het complex waar ik woon is een grote tuin, waar mensen ook mogen optreden. Waarom doe je daar niet je clownsact? Het soort mensen die komen, kunnen zoiets echt wel waarderen.’
John keek haar aan en had zijn ogen vernauwd tot spleetjes. Hij nam een trek van zijn sigaret en wachtte even totdat hij zei: ‘Dat is goed. Waar is de koffie?’ Vera schonk de koffie en antwoordde dat ze hem het adres later zou opschrijven en begon te vertellen over haar vrienden, haar leven en de plannen die ze had gemaakt voor de verre toekomst. John luisterde aandachtig, maar at voor de rest niets en dacht ondertussen aan zijn clownsact. ‘Mensen zullen geld moeten geven voor mijn act’, onderbrak hij haar. ‘Denk je dat dat een probleem zal zijn? Het zal briefgeld moeten zijn.’ Vera’s blik veranderde in die van een klein kind dat te horen krijgt dat er een schoolreisje gaat beginnen. Ze klapte net niet in haar handen, maar kirde: ‘Een truc! Je gaat een truc doen! Heb je ook een konijn nodig?’ John schudde zijn hoofd en besloot om toch maar wat te eten. ‘Nee, ik heb alleen briefgeld nodig.’
Bij de gedachte aan het geld en de act, begon John zich beter te voelen. Hij kreeg het idee om met Vera naar bed te gaan en toen zij de knoopjes van haar hemd opendeed, wist hij dat ze samen in de slaapkamer zouden eindigen. Voordat ze weer naar huis ging, schreef ze alle details op van het feest. Ze wist dat hij de rest van de dag zou slapen.

...

Het was al druk toen John de voortuin inliep. Het huis was een oud grachtenpand, maar in tegenstelling tot de meeste panden was deze nauwelijks onderhouden. De verf op de kozijnen was aan het afbladderen en de trap die naar de voordeur leidde was aan de zijkanten afgebrokkeld. Het huis had vroeger dienst gedaan als school – of als een ander openbaar gebouw, maar het idee dat een onderwijsinstelling nu ontdaan was en omgebouwd tot een woonhuis stond John aan. In de openingshal stonden mensen te roken en druk te praten. John hoorde de naam vallen van een actrice die haar columns had verzameld in een boek. Naast de hal was een kamer waar, achter een bar van opgestapelde kratten, een jong meisje bier verkocht. Niet wetende waar hij naartoe moest, bleef John met een bierfles tegen de muur in de hal staan en keek naar de mensen, waarvan, zoals het hem nu pas opviel, de meeste in het zwart waren gekleed. Kledingstukken waren opgesierd met studs en opgenaaide patches.
Vera had niet door dat hij naar haar keek. Eerst zag hij alleen haar hoofd, die wit afstak tegen de zwarte menigte, en daarna kon hij de rest van haar zien. Eenmaal bij John aangekomen pakte ze zijn hand en trok hem mee door verschillende kamers totdat ze in te tuin waren gekomen waar een podium stond. Vera zei iets in zijn oor over zijn clownspak dat hij had aangetrokken, maar John wist dat hij voorzichtig moest zijn met de papieren kraag en het zou niet veel uitmaken of het witte pak viest zou worden. Daarna sprak ze met een man die bij vlakbij het podium stond. Hij gaf John een knipoog en wees naar het podium. Niet veel later hield de band op en John betrad het podium.
John stak zijn linkerhand in zijn broekzak en haalde de voering eruit. De zak was leeg en John trok zijn mondhoeken neerwaarts. Zijn mond stond open en met schokken liet hij zijn lichaam een beetje zakken, alsof al het verdriet met golven uit zijn lichaam kwam. Hetzelfde deed hij met zijn rechter broekzak. ‘Hij is arm’, constateerde iemand in het publiek. Een klonk een mompelend gelach. John betastte zijn schoenen, zijn enkels, ging met zijn handen achter zijn rug, maar kon nergens wat vinden. Hij deed een radslag, maar het enige wat er uit zijn kleren viel was een zilveren munt. John stak de munt in zijn mond, maar het brak zodra hij erop beet. Geluidloos zakte hij in elkaar en sloeg zijn handen voor zijn gezicht en deed alsof hij huilde. Hij hield op en keek het publiek blij aan. Uit zijn jas haalde hij een hoed en ging langs de mensen heen. Alle munstukken gaf hij terug, totdat mensen begrepen dat hij alleen briefgeld accepteerde. Mensen keken elkaar aan en gaven met mondjesmaat briefgeld. Zodra er vijf biljetten in de hoed lagen, draaide John zich om en klom op het podium. Uit de hoed toverde hij een pakje lucifers en een wit schoteltje waarop hij de bankbiljetten legde. Met een theatraal gebaar streek hij een lucifer aan en stak het geld in de fik. Mensen uit het publiek protesteerden en begonnen te schreeuwen. Een aantal van hen klom het podium op en begonnen naar de hoed te grijpen. Andere mensen in het publiek raakten overstuur en begonnen te duwen en te schelden. John pakte de schotel met de vebrande biljetten en legde het in de hoed en rende weg van de tuin waar een aantal mannen – dronken en geïrriteerd – begonnen te vechten. Achter zijn rug hoorde hij glas breken en Vera roepen, maar hij rende weg.

...

John had zijn voordeur voor haar opengelaten.
Vera keek eerst in de hoed die John op de tafel had gelegd. Ze pakte hem op en keerde het om, maar er viel niets uit. Ze schudde ermee zoals je kado zou schudden, maar toen ze eenmaal doorhad dat er echt niets in zat, liets ze het op tafel weer vallen. ‘Beetje respect graag voor mijn truc’, zei John, maar hij keek haar niet aan toen hij een sigaret opstak. Het was tenslotte zijn truc, zijn act – het optreden waarmee hij zijn geld verdiende. Vera ging aan de formica tafel zetten, drumde eerst met haar vingers op het plastic tafelblad en leunde daarna achterover in de stoel met haar armen gekruist over elkaar. Buiten hoorde ze een vrachtwagen voorbij het motel razen.
Ze wilde dat John de truc zou uitleggen of in ieder geval zou vertellen waar het optreden voor diende. ‘Je hebt het geld in de fik gestoken John! Ik heb je veel dingen vroeger zien doen, maar andermans geld in brand steken is toch stom? Dacht je echt dat mensen het leuk zouden vinden?’ John reageerde niet, zoals hij de hele ochtend al niet gereageerd had. ‘Het is nog strafbaar ook, wist je dat?’ John draaide zich om en stak zijn hand in de hoed en haalde er het briefgeld uit. Hij legde de briefjes van vijf en tien – het waren er meer dan hij had onthouden - netjes naast elkaar. Vera rolde met haar ogen en zette haar armen op de tafel en hielf haar hoofd in haar handen. Het was vijfenveertig euro in totaal.
John stond op en schoof zijn stoel naar achter. Met een groot gebaar schoof hij zijn hand onder de biljetten totdat hij ze allemaal vast hield en ze aan Vera toonde als een waaier. ‘Vijfenveertig euro voor een optreden Vera, wat gaan we ermee doen? Zal ik het teruggeven?’
Vera keek nog steeds naar John, terwijl hij leek te groeien, de glimlach op zijn gezicht was en grijns geworden die van oor tot oor liep, zijn gebaren waren wijd, zijn beweging langzaam van het gewicht van de truc die hij ging uitvoeren. In zijn andere hand hield hij een aansteker vast waarmee hijde biljetten in brand stak. Samen keken ze naar het brandende geld – het gezicht van een historisch figuur dat in vlammen opging, maar beiden herkende het gezicht niet. Met een stuk papier schepte John de verkoolde papieren in de hoed, waarna hij zijn vingers in de hoek stak. De verkoolde papieren waren wit as geworden en John bestreek zijn gezicht met het as totdat hij helemaal wit was. Met een schaar die op tafel lag maakte hij een snee in zijn vingers en ging ermee langs zijn lippen tot deze vuurrood waren. Daarna liep hij met koddige stappen langs Vera en liet zich af en toe vallen, zodat zijn wandeling van tafel naar de deur op een slapstick scene leek. Hij maakte met zijn schouders schokkende bewegingen en John leek te huilen. Met zijn hand reikte hij naar Vera die naar hem toeliep.
Toen ze de deur opendeed zagen ze voor zich niets anders dan woestijn en een lange autoweg. John liep met potsierlijke stappen de weg op en maakte een radslag, waarop Vera moest lachen met haar handen voor haar mond. Een auto scheerde voorbij John en ze rende naar hem toe om hem tegen te houden, maar John liep verder, viel, maakte een koprol en liep door. Er was niemand om hen heen die kon lachen, behalve Vera die haar hand voor haar mond hield, terwijl ze een giechel onderdrukte. Opnieuw maakte Jonh een koprol. Vera kon zien hoe zand aan zijn bezwete nek kleefde. Hij maakte een radslag en een sleutel viel uit zijn broek, hij maakte een koprol en portomonnee viel uit zijn zak. Ze was bang dat hij zich zou bezeren, maar zijn bewegingen waren zeker en doelgericht, hoewel ze niet wist waar John heen wilde. Hij stond weer op en reikte opnieuw zijn hand naar haar uit. Ze liep achter hem aan en John ging verder met zijn dans, de straat over als een bezetene. Vera bleef hem volgen – lachend, gierend, brullend. Ze vergaten allebei waarom.

De Clown, de act en de truc © Niels Vonberg

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2013  Niels Vonberg