Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2013  Niek Kalberg

De huivering - Niek Kalberg

1. Het Hoofd

Het begint als ik met mijn ogen dicht doodstil in bed lig. Eerst verdwijnen mijn armen en benen. Ze zijn niet gevoelloos, maar afwezig. Zelfs de herinnering er aan is weg.
Alsof ik alleen als borst en buik in het donker ben achtergebleven. Dan stokt mijn adem, mijn hoofd wordt groter,ik word een ballon, ik zink er in weg. Ik vul mijn slaapkamer. Groter en nóg groter word ik, ik druk tegen het raam, kom tot aan het plafond. Met mijn denkstem schreeuw ik zo hard NEE dat het woord in dikke zwarte letters door mijn hoofd buitelt. Dan trekt er een schok door mijn benen en houdt het op.

Met het opgevouwen briefje in mijn hand loop ik door de hoge gang van het oude gebouw met de lange rijen kapstokhaken en de glimmende geglazuurde tegels. Mijn stappen echoën voor me uit over de plavuizen.
Het rare gevoel dat in mijn buik kriebelt wordt erger als ik de zware met ijzer beslagen deur van het hoofdgebouw achter me dicht trek en over de vier granieten treden naar het schoolplein loop. Aan de overkant staat de nieuwbouw, nog niet de helft in hoogte vergeleken met het reusachtige kasteel dat ik achter me laat.

In de eerste klas heb ik de ijzeren sloopbal loom door de lucht zien zwaaien om met een doffe plof tegen het donkere baksteen van het oude broederhuis te slaan. Waar je een harde knal verwachtte kwam het geweld niet verder dan een zachte duw. Afgeremd door muren die als witgepleisterde brokken in een grijze stofwolk te pletter sloegen. Plotseling resten van kamers onthullend met slierten wapperend behang, tengel dat als een rietkraag afstak tegen de wolken en wastafels die wiebelend als dode witte vogels aan kromgetrokken leidingen hingen.
Ik hol met mijn hoofd omlaag naar de overkant van het plein. De wind jaagt bladeren van de kastanjeboom uit de verboden tuin langs mijn voeten. Rode en witte vlekken schieten onder me voorbij. Ik voel de huid op mijn kuiten samentrekken van de kou.
Voordat ik met twee handen de metalen klink van de dubbele deur naar beneden druk stop ik het briefje voor het hoofd in mijn broekzak. Met mijn schouder zet ik kracht om de deur door de weerstand van de dranger heen te duwen. Dan sta ik op de zwarte rubberen inloopmat. Door de ronde gaten zie ik het lichtblauwe linoleum met de kleine witte adertjes. Achter me valt de deur in het slot. Ik doe twee stappen naar voren.
In de stille hal hangt net als in het hoofdgebouw de scherpe lucht van zweet en kaplaarzen. Links en rechts zijn de deuren van de 5e en 6e klas, vóór me de houten trap naar de verdieping daar zitten de jongens die aan het eind van het schooljaar naar de HBS en het Gymnasium gaan. In de hoek, de deur naar de kelder waar het oud papier en de zilveren doppen van de schoolmelkflesjes voor de missie worden opgeslagen.
Ik aarzel, er is nog niets gebeurd. Ik kan nog weg. De deur uit, het schoolplein af, alsof ik ziek naar huis ga. Langs de fietsenstalling, rechts de steeg in en dan zonlicht, de geluiden van de stad, de winkels, de geur van de koffiebranderij, de zijstraten, andere mensen.

Ik haal het briefje tevoorschijn. Het is een in vieren gevouwen geel tekenblaadje.
‘Anteus’ staat er in zwarte blokletters. Ik vouw het open.
Er staan maar een paar woorden, ditmaal in mooi schuinschrift zoals ik dat nog aan het leren ben met de schuine lijnenkaart onder de dunne bladzijden van mijn schrijfschrift.
‘Hier is hij, op verzoek, gr B.”
Ik vouw het briefje voorzichtig langs de randen dicht .
Ik kan het onder de deur door schuiven of snel naar binnen lopen, het aan de eerste de beste leerling geven, ‘Dag broeder’ roepen en dan terug rennen naar de overkant.
“Afgeven en graag antwoord terug”, heeft broeder Bernhard me met een ernstig gezicht opgedragen.
Ik klop twee keer op de deur van de 6e klas en ga zonder op een reactie te wachten naar binnen.

35 jongenshoofden draaien zich als op bevel in mijn richting.
Ik probeer niemand aan te kijken en kies het middenpad tussen de banken.
Voor in de klas zit broeder Anteus voorovergebogen achter zijn tafel op het plateau vanwaar hij de hele klas kan overzien.
Als ik de ruimte half door ben kijkt hij verstoord op.
Er verschijnt een gespeeld verraste grimas op zijn gezicht en zijn bovenlichaam komt met een ruk overeind.
“Ahhh.. AAHDIE,..mijn lieveling, kom hier”
Zijn stem schalt door de klas en hij legt de deftige klemtoon nog nadrukkelijker dan anders. Er wordt besmuikt gegrinnikt, sommige jongens grijpen hun kans om met een zweem van keet schoppen in de ondertoon, een geforceerde schaterlach los te laten.
Een onrustige verwachting breidt zich in een oogwenk uit tot in alle hoeken van het lokaal. De voorstelling begint.
“Zo Ahdie, dus jij hebt wat voor me. Kom maar eens dicht bij me.”
Ik sta met mijn rug naar de klas onderaan de verhoging.
Anteus draait zijn stoel naar me toe. Zijn vochtige lippen met de bruine randjes, waar meestal een natte sigaret aan bungelt wijken uiteen in een dunne glimlach.
“Nee, dícht bij me, zei ik.”
Onverhoeds pakt hij me onder mijn oksels en tilt me met een korte zwaai op het plateau.
“Zo, dat is beter.”
Zijn zwarte habijt is bezaaid met grijze asvlekken.
Rode baardstoppels komen onder het witte boordje tevoorschijn en verspreiden zich via de adamsappel naar zijn kin en de plooien in zijn magere wangen.
Dan slaat een hand zich als een strakke klauw om mijn rechterschouder en probeert me met mijn gezicht naar de klas te draaien.
Mijn spieren spannen zich, maar alsof ze zelf hun machteloos verzet beseffen laten ze direct weer los en geef ik me half struikelend over.
“Zeg dómoren!”
Triomfantelijk galmt de stem van Anteus door de klas.
De jongens joelen.
“Weten jullie wie dit is?“
“Dit is een heel slimme jongen, die komt met een boodschap helemaal van de overkant.”

Anteus buigt zich naar me over, steekt zijn hand uit, kijkt me met opgetrokken wenkbrauwen aan en fluistert;
“Geef maar lieveling,”
Ik leg het briefje in zijn hand.
Achter me gaat hij rechtop staan en torent boven me uit.
“Deze jongen heeft meer verstand in zijn ene pink dan jullie in je hele korrepus.”
En dat niet alleen, uilskuikens!”
Hij brult het woord de ruimte in. De klas buldert, de jongens stampen op de vloer en roffelen met vlakke handen op hun tafeltje, de dapperste tillen de klep op en laten hem met een klap dichtvallen.
Eddie voelt dat de spot, die nu nog in joligheid verpakt is, iets kwaadaardigs in zich draagt en hem op het plein de nodige venijnige stompen en beenhaken op zal leveren..
“Kleppen dicht, anders klep ík jullie dicht!”
Met een handgebaar heeft het Hoofd de orde hersteld.
“Deze jongen is een bijzondere jongen, die kan iets maken waar jullie versteld van zullen staan. Zo klein als hij is heeft hij zelf met zijn grote technische knobbel, hier..”
Anteus handen sluiten zich om mijn hoofd.
Dan klopt hij met de knokkels van zijn rechterhand hard bovenop mijn schedel.
’N gemene pijnscheut trekt snel langs allebei mijn wangen.
Het geroezemoes in de klas zwelt weer aan.
“Met die grote technische knobbel heeft hij een,..nou Ahdie zeg het zelf maar, wat heb jij gemaakt?”
De handen laten zijn hoofd los en liggen nu op mijn schouders. Anteus drukt zich zo dicht tegen me aan dat ik zijn warmte tegen mijn rug kan voelen.
“Een?”
“Midden en lange golf radio, broeder”, fluister ik.
“Zó, een rádio. En wat doe je daarmee?”
 Anteus haalt zijn handen van mijn schouders en maant de klas tot stilte.
“Naar mijn vader luisteren”
“Want jouw vader gaat naar. .”
“Suriname”,
“Wát zeg je?”
Anteus legt zijn rechterhand in mijn nek en trekt me een stukje naar zich toe.
Dan bukt hij zich en vlijt zijn hoofd zijwaarts tegen me aan.
“Suriname, broeder.”
“Suriname en weten jullie waar dat ligt, stommelingen?”
Het blijft stil in de klas.
“Ahdie?”
“Zuid Amerika, broeder.”
“Horen jullie het, dit is een heel bijzondere jongen.”
Anteus loopt naar zijn tafel, schrijft snel een paar woorden op de achterkant van het briefje en vouwt het dicht.
”Hier liefste ,geef dit aan je broeder en kom om 4 uur bij me. Want niet een van deze uilskuikens is het vandaag waard om met de spons het bord uit te vegen. En nu opgewappert!”
Ik draai me om en hol onder onder het gejoel van de klas naar buiten.

Als ik voor de tweede keer die dag de hal van de nieuwbouw binnenkom draait het Hoofd net de deur van zijn lokaal op slot.
‘Ah, daar ben je, mooi op tijd. We gaan naar beneden, jij mag mij helpen.’
Anteus wijst naar de kelderdeur.
‘Wij gaan samen eens even wat mooie pakketjes maken, voor de papierman.’
De broeder opent de deur en draait aan een schakelaar. Beneden in de kelder gaat een fel licht aan.
Ik staar in de gapende opening onder me, een doordingende lucht van zure melk dringt mijn neusgaten binnen.
Ja, toe maar,’ zegt het Hoofd ongeduldig. Met een hand op mijn schouder dwingt hij me zachtjes vooruit naar de trap.
‘Ga maar voor, en hou de leuning goed vast.’
Met telkens twee voeten op een trede daal ik voorzichtig de trap af. Achter me hoor ik de kralen van de rozenkrans die om het habijt van de broeder gewikkeld is tegen elkaar tikken.
Beneden ligt tegen de achterwand van de kelder een enorme stapel kranten, folders en karton. Daarvoor staan grote papieren zakken met glinsterende aluminium doppen.
‘Nou dan gaan we maar eens aan het werk hè’. De broeder praat veel zachter dan vanochtend in de klas.
’Als jij nou telkens een stapel maakt van de kranten , kijk zo.’
Anteus graait kranten uit de hoop en ordent ze tot een pakket van 30 cm dik. Van een plank pakt hij een bol touw en een blinkende schaar.
‘Dan doe ik dit er omheen en dan zijn we zo klaar. Kom maar even bij me staan.’
Ik weet dat ik de bus naar huis ga missen. Als ik me voorover buig naar de berg papier voor me, voel ik onder mijn trui het abonnement en mijn huissleutel aan het koordje bungelen.


2. Walraven

Ik sla mijn knieën over elkaar en kijk naar de man voor me.
Walraven ziet eruit alsof hij net uit bed komt.
Een warrige bos grijzend haar, grove zwarte wenkbrauwen boven vlezige wangen en een uitgezaaide weekendbaard.
Zijn gekreukte donkerblauwe overhemd hangt over een zwarte broek met vale vlekken. Hij draagt sandalen met witte Puma sportsokken.
Hij likt met zijn tong over zijn benedenlip en legt het gelezen a4-tje naast zich op tafel. Hij heeft een smalle mond, maar een opvallend brede neus en kleine ogen.
Een tanige, soepele indruk kreeg ik van hem toen hij me een kwartier geleden uit de kleine wachtkamer, was op komen halen.
Voetstappen over de tegelvloer, de deur die met een zwaai openging en dan mijn naam uit de mond van deze man.
 ‘Komt u meneer Van Rombeek’..?
Walraven was me voorgegaan,had de deur van een zijkamer geopend en me een hand gegeven.

Eerst een hand. Vluchtig en terloops, zoals gebruikelijk in elk hulpverleningscontact na 1975, toen de democratiseringsgolf ook in de Zorg had toegeslagen.
De hand, centraal in de module Empathie van elke opleiding , ongetwijfeld goed bedoeld , maar door veelvuldig toepassen verworden tot een versleten gebaar dat betrokkenheid suggereert, maar in haar eigen tegendeel was getransformeerd.
De hand die geen hand meer is maar een duw.

Binnen bekijk ik de donkere bedompte ruimte.
Het balkenplafond, de kleine boerderijraampjes die op deze grauwe namiddag nauwelijks daglicht binnenlaten. Een grenen slaapkamerkast, drie rieten stoelen en een oude divan, bedekt met een gekreukte plastic hoes.
Mijnheer Van Rombeek..?
De psychiater- ik zoek een stevige, heeft mijn huisarts gezegd, anders stuur je hem alle kanten op- leunt achterover in zijn stoel en kijkt me vragend aan. Hij heeft de velletjes achter zich op zijn bureau gelegd.
‘Zijn er nog meer mensen die zo’n invloed op uw ontwikkeling hebben gehad?’
Dat irritante U. Een paar minuten geleden heb ik hem, met de jongensachtige charme waar ik nog steeds blindelings op vertrouw, voorgesteld elkaar te tutoyeren.
Hij heeft me koeltjes aangekeken en geantwoord dat hij er prijs op stelt met U te worden aangesproken. En dat terwijl ik hem minstens 10 jaar jonger schat.
 ‘Vader, moeder familie, vrienden, uw vrouw..’
‘Ex.. vrouw’ ,
Wat zou Maddy het geweldig hebben gevonden als ik hier 5 jaar eerder had gezeten, om aan de relatie te werken. Ze had het me zo vaak voorgesteld, geëist bijna.
Dé relatie, voor haar een heilige onbenoembare grootheid, een blok marmer waarin gehakt en gebeiteld diende te worden. Tenminste tot het de vorm had aangenomen die háár beviel. Het gezeik was eindeloos. Avonden, nachten, tranen, gesmijt met spullen, weggaan, terugkomen, goedmaken.
‘Je geeft je niet, ik zie niet wie je bent.’

‘Ex vrouw , natuurlijk, maar u snapt wat ik bedoel.’
‘Nou ja, ik dacht laat ik hier maar eens beginnen’
Ik wijs naar de papieren op tafel.
‘Ik was 9 en ik heb niet zulke leuke herinneringen aan die tijd’
Dat snap ik, als ik dit lees, maar ik vroeg u...’
‘Of er nog meer mensen waren die.., ja natuurlijk.’
‘Het kan geen kwaad die ook eens te beschrijven.’
‘Maar ik ben hier nog maar net mee begonnen.’

Walraven gaat plotseling rechtop zitten.
‘De rest kan ik u wel voor u uittekenen. U kreeg een klassieke katholieke opvoeding binnen een autoritair schoolsysteem, geleid door een gesloten mannengemeenschap, waarvan de leden eigenlijk het priesterschap als hoogste ambitie hadden. Maar omdat ze dat niveau intellectueel niet haalden moesten ze kiezen tussen een geïsoleerd bestaan in het klooster of een maatschappelijk leven in het onderwijs, waar ze een ongecontroleerde macht hadden. Frustratie omdat het opperste voor hun God niet haalbaar was, opgeteld bij de ondraaglijke seksuele spanning die het celibaat en het verbod op masturbatie met zich meebracht. Gevolg excessen en het beschadigen van jonge levens.’
‘Vreselijk en dit had niet met u mogen gebeuren.’

Hier wacht Walraven even en vangt mijn blik met een gespannen aandacht die ik nog niet eerder bij hem heb gezien.
‘Maar u bent nu 56 jaar meneer Van Rombeek en hiermee kan dit hoofdstuk dicht.’
Walraven leunt bijna vergenoegd achterover. Zijn stoel kraakt.
‘Ik zou zeggen, gaat u verder, maak het boeiend.‘
Ik kijkt hem onthutst aan. Het is alsof ik onder stroom sta. Plotseling loopt het water uit mijn ogen, ik huil zonder geluid te maken of te bewegen. Tranen stromen langs mijn wangen en druppen op mijn schoenen. Ik kan ze als in in slow motion op het bruine leer kapot zien spatten.
Walraven reikt me een doos tissues..
‘Mijnheer Van Rombeek,’ zegt hij met een glimlach.
‘Mijn compliment, we zijn begonnen.’

De huivering © Niek Kalberg

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2013  Niek Kalberg