Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2003  Natasja Booy

Stationsklok - Natasja Booy

Bij de kapstok twijfelt ze. Ze rukt haar jasje van de haak en rent achter Huub aan. Het beschuitje van vanmorgen maakt een salto in haar maag. Meer kreeg ze er niet in. Met een half kopje thee en dat was het. Huub had haar op het hart gedrukt zich vooral te gedragen bij haar ouders. Niet brutaal zijn of haar vader tegenspreken. Zich gedragen, ze was weer even dat kleine meisje dat met gesteven jurkje bij opa en oma op de bank zat. Haar limonade staat op tafel, maar ervan drinken durft ze niet. Bang om te morsen.
Huub kijkt geïrriteerd. Ze moet opschieten, hem niet boos maken. De trein gaat pas over een uur, maar ze mogen niet te laat komen heeft hij gezegd. Het is precies 11 minuten lopen naar het station, de kaartjes heeft hij gisteren al gekocht. Ze zwaait naar de buurvrouw die haar dochtertje achter op de fiets tilt om naar school te brengen. Huub houdt niet van kinderen, daarom is ze nooit moeder geworden.
Om halfelf uur worden ze verwacht. De kopjes zullen al klaar staan als ze binnenkomen. Ma Geurtsen zal haar met een keurende blik welkom heten en pa Geurtens zal haar vanuit zijn fauteuil toeknikken. Vaste prik, 20 jaar lang.
Twintig jaar geleden. Zij werkte bij de supermarkt op het plein waar hij twee keer per week boodschappen kwam doen voor zijn ouders. Ze bloosde iedere keer als ze hem zag aankomen. Josje, maakte er tekens weer grappen over. Net luid genoeg, zodat hij het kon horen. Tot hij haar op een goede dag aansprak. Of hij een keer bij haar langs mocht komen. Ze stotterde bevestigend en twee dagen laten ontmoette hij pa en ma Geurtsen.
Huub was sterk. Ze voelde zich veilig bij hem. Hij hield haar altijd stevig vast als ze uitgingen. Geen seconde week hij van haar zijde. Hij hield haar blik gevangen in zijn donker bruine ogen. Een andere kant op kijken deed ze automatisch niet. Vijf jaar later vroeg hij haar ten huwelijk. Ze zei ja. Vijf dagen per week, elke ochtend om halfzes smeert ze zijn boterhammen terwijl hij zich scheert. Ze weet precies wat hij lekker vindt. Niet te veel boter maar dik belegd met kaas en Gelderse worst. Een thermoskan koffie en een flesje melk. Klokslag zeven uur stapt hij op zijn fiets om vervolgens klokslag vijf weer te verschijnen. Al vijftien jaar lang. 

Susanne zit naast Huub op een bankje. Ze wacht geduldig op wat komen gaat. Hij tikt onophoudelijk met zijn voet op de grond. Hij ziet er niet goed uit. Zijn wangen zijn bleek en er staan zweetdruppeltjes op zijn voorhoofd. Niet vragen hoe het gaat, daar houdt hij niet van. Ze is misselijk. Veel te weinig gegeten. Vooral niet laten merken. Ze zou zijn dag kunnen verpesten. Huub leunt naar achter en sluit zijn ogen. Ze kijkt voorzichtig naar hem op. Nee, het gaat niet goed met hem. Ze raakt zijn arm aan, maar hij trekt hem onmiddellijk terug. Geen polonaise aan zijn lijf. Hij ademt zwaar, houdt zijn ogen gesloten.

Een man in driedelig grijs. Hij rent met zijn koffertje onder zijn arm. Zijn stropdas hangt over zijn schouder. Een sportief type. Gaat vast vaak squashen of golfen met zijn zakenrelaties. Op het nippertje haalt hij zijn trein. Een jonge oma met rood haar of een oude moeder. Ze heeft een schattig peutertje aan haar hand. Het meisje heeft de mooiste krullen die ik ooit heb gezien. Een puisterige jongen, met gele vingers van het roken. Hij heeft duidelijk geen zin heeft om zich te haasten. Verveeld steekt hij zijn volgende sigaret aan. Bij de trap zit een vrouw. Ze leunt met haar rug tegen de spijlen. Haar benen vooruit gestoken. Vet slierterig haar. Een vlekkerig gezicht. Ze draagt een broek en een rok met oranje bloemen en een te grote smerige jas. Ze knikkebolt, maar valt niet in slaap. Vergane glorie.
Ik zie ze, kijk naar ze. Ze zijn zo dichtbij en toch zo ver weg. Al die vreemde mensen om me heen. Op één of andere manier voel ik me met ze verbonden. Ik observeer ze. Ze zijn allemaal hier. Op dezelfde plek als ik. Allemaal op weg naar god weet waar naar toe. 
Perron 3b, centraal station Amsterdam. Remmende treinen, duiven, voetstappen, stemmen, de fluit van de conducteur. Een brij van geluid, maar ik kan alle componenten van elkaar onderscheiden. Het is fris.
Hij ligt met zijn hoofd op mijn schoot. Ik aai over zijn mooie gezicht. Met mijn wijsvinger volg ik zijn neus, zijn kin. Wrijf zachtjes over zijn wenkbrauwen. Streel zijn dikke bruine haar. Voel zijn zachte, nog warme wangen. Zijn lange benen passen niet helemaal op het bankje. Zijn voeten steken over de rand. Huub. Mijn lief. Ik zou wat moeten doen, me bewegen, opstaan. Zijn hoofd is zwaar. Zijn schouder prikt in mijn dijbeen. Mijn rug wordt stijf. Ik durf het niet. Want als ik het doe, dan ben ik hem kwijt. Hoe lang zijn we hier al? Ik zou moeten roepen. Iemand om hulp vragen. Ik kan het niet. Ik wil het niet. Mijn ouders, ik moet ze bellen. Ik zie mijn moeder al ongeduldig heen en weer dreutelen. Te vroeg opgestaan. Klaar voor het bezoek. Ze is nerveus. Mijn vader geïrriteerd door haar stroom niets zeggende woorden. Hij loopt de deur uit, laat de hond uit. Even weg van haar. Straks komt hij weer binnen en geeft haar een kus op haar wang. Ze zal naar hem glimlachen en kalmeren.
In de verte lacht iemand. Een uitbundige lach. Zou ik ooit nog zo vrolijk kunnen zijn?
De stationsklok tikt boven alles uit. Nee, ik wil niet kijken hoe laat het is. Het getik klinkt steeds luider, tot het dreunt in mijn hoofd. Mijn ogen draaien zich automatisch naar het uurwerk. Het is vier minuten over halftien.
Als een stomp in mijn maag, die ik niet heb zien aankomen, overvalt me de pijn. Ik schreeuw. Een korte allesdoordringende schreeuw. Zie mensen naar me kijken. Verschrikte, verstoorde en geërgerde blikken. Dan huil ik zoals ik nog nooit gehuild heb. Huub is gestorven op mijn schoot. Ik heb geen idee hoelang hij al dood is.

Ze staat op, een onopvallende vrouw. Ze kijkt niet meer om. Maakt vaart op de perronstrap en rent naar de bagagekluizen. Het sleuteltje valt als ze het uit haar tasje vist. Ze raapt het op en haalt een grote weekendtas uit de kluis. Ze hijst de banden over haar schouder. Stapt het station uit en haalt diep adem.

Stationsklok © Natasja Booy

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2003  Natasja Booy