Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2012  Miranda van Gaalen

Terug van de antipode - Miranda van Gaalen

Het sollicitatie gesprek verloopt prettig en ik vraag de receptioniste van het hotel om een kaart van de stad. Mijn volgende afspraak is ergens en ik wil weten hoe ik er kom. Hoewel in de juiste buurt is het aan mijn voeten om de laatste loodjes te overbruggen. Ik vind het doodeng, men rijdt hier aan de verkeerde kant van de weg door erg smalle straatjes, over smalle wegen en fietsers scheren links, rechts, voor- en achterlangs voorbij. Ik kijk naar het groene mannetje en goed rond want ik vertrouw het mannetje niet volledig. Licht bezweet arriveer ik bij een herenhuis en druk op de gouden bel. Ik word verwacht en mag boven plaatsnemen. De aaneengesloten opeengepakte tuinen en balkons tonen het buitenleven dat nooit in volledige rust genoten kan worden met al dan niet bekende buren in overvloed. Een meisje neemt plaats aan tafel. Ik stel me voor en geef een hand. Een prettig gebruik dat hier weer in ere hersteld wordt. Er volgt uitleg door een derde dame en het meisje en ik vullen het inschrijfformulier in.

“Het is de bedoeling dat jullie elke dag bellen om aan te geven dat jullie beschikbaar zijn”, zegt degene van wie wij op slag afhankelijk zijn geworden. Ik zie de verplichting tot deze dagelijkse gezelligheid niet zitten.
“Heb je misschien nu al een woning beschikbaar?” vraag ik brutaal.
Ze springt op alsof ze hier zelf nog niet aan gedacht heeft en kom terug met twee contracten. Vluchtig bekijk ik ze, beiden ergens in dezelfde straat. Ik kies het huisnummer dat mij het meest aanspreekt,
“Prima, mag ik de sleutels?” De formaliteiten worden in orde gemaakt en een half uur later sta ik buiten met een buurtkaart en sleutels van mijn huis in Amsterdam. In de Beethovenstraat vind ik een tram die mij in de goede richting leidt.
Na een grondige schoonmaak neem ik met mijn schamele bezittingen intrek in mijn penthouse. Een kleine keuken met herkenbaar schaak patroon op de vloer komt uit op een klein balkon waarop de duiven poepen vanaf de nok van het gebouw. De schoonmaakspullen verdwijnen onderin de kast, mijn waterkoker mag op het aanrecht, een bord in het bovenkastje en een paar vorken en messen in de la. De keuken is ingericht. De vierkante huiskamer is in uitbundige kleuren geschilderd: bordeaux rood op de noordelijke buitenmuur waar delftsblauwe tegeltjes de open haard zonder haard sieren. Knaloranje rondom het grote raam dat uitzicht biedt op de kerk en fel geel de binnenmuur waar het behang in stukken loshangt. Kale planken bedekken de vloer. Als eerste plak ik meegebrachte foto’s van mijn laatste vakanties op de muur en schrijf met stift erbij waar het was. De eerste serie kamperend in de sneeuw op Mt. Kosciuoszko. Een berg waarvan de top zich niet liet beklimmen vanwege erbarmelijke weersomstandigheden. Eucalyptusbomen steken af tegen de witte ondergrond en strakblauwe lucht. Langlaufen, halfpipen en après-ski waar geen plaatjes van zijn gemaakt. Wel blijft de herinnering aan de openhangende monden en uitpuilende ogen van de jongens in de bar bij de ontdekking dat mijn vriendin en ik kamperen. De foto van de dode hond hangend aan een boom is niet geprint. Gekampeerd op die lugubere plek heb ik tenslotte ook niet. De foto’s op de oranje muur, beach-volleyballend met ondergaande zon op het tropische eiland Boracay, komen goed tot hun recht. Een groene en blauwe kampeer stoel plaats ik in de hoek bij het raam en een zwart leren fauteuil er tegenover om het geheel af te maken. Een oranje klaptafeltje. Het is gezellig. De studeerkamer is wit met paars en heeft een spiegelkast. De kast is gevuld met kleren en schoenen. Terug in Nederland ben ik me te buiten gegaan aan de hippe Noord Europese mode en de kou eist een investering in warme kledingstukken. Uit elk raam waar ik kijk wonen mensen, gelukkig is het badkamer raam geblindeerd.

De volgende ochtend slenter ik door de stad. Ik heb nu nog alle tijd van de wereld en ik verken Nederland. De dagen zijn kort en de temperatuur is laag. De oktober zon staat strak aan de blauwe hemel en ik ben blij dat mijn herinneringen aan grijze bewolkte luchten met regenachtige dagen niet kloppen. Ik lach omdat ik na zoveel omzwervingen toch nog in de hoofdstad terecht ben gekomen. Het vuil ligt op straat en de was hangt buiten te drogen. Bij gebrek aan machine was ik met de hand. Hoewel de zon schijnt duurt het lang voordat mijn kleren droog zijn. Er is storm voorspeld en ik pak de trein naar Zandvoort. Ik sluit aan in de rij op het Centraal Station voor een treinkaartje. Het kost vijftig cent om met een beambte te praten en ik begrijp dat men dat zelfs liever niet heeft. Vier euro veertig voor een retourtje Amsterdam. Het bedrag zegt me niets, ik ging weg ten tijde van de gulden, ben gewend aan dollars en ik weet alleen dat de euro duur schijnt te zijn. Ik zoek een treinstel waar enkel zich individuen bevinden. De trein rijdt het station nog niet uit of ik hoor iemand luid praten. Niet in zichzelf zoals ik verwacht maar in een mobiel. De helft van een gesprek waaraan ik geen behoefte heb dringt mijn oorschelp binnen.
“Waar ik ben?” zeg ik luidkeels. Boven de deur staat een nummer.
“In treinstel 6874”, vervolg ik mijn monoloog. Ik las een pauze in en vervolg op luide toon,
“We rijden net het groene sein voorbij, er komt een wissel aan en met een beetje geluk zit ik dan op de goede weg”, en ik zeg tot slot
“Ik zal je op de afgesproken tijd ontmoeten, kijk maar op een klok als je wilt weten hoe lang dat nog duurt.” Ik luister en met plezier constateer ik dat de onbekende stem zachter is gaan praten.
Het is rustig in de trein. Op het strand trek ik mijn schoenen uit. Nat en koel is de sensatie onder mijn voeten en tussen mijn tenen. Een honderdtal mensen heeft hetzelfde idee en houdt de schoenen aan.

Het voelt vroeg maar gisteren was het nog later en het is al een tijdje donker. Het kruis is verlicht en ook het dak erachter. Vroeg genoeg voor nog een wandeling. De noordzijde heeft een tabakswinkel en eettenten, ik steek zonder trek over met het idee me te oriënteren. Als eerste blik ik een zaak binnen met gerechten te kust en te keur en het is druk. Ik loop verder voorbij een lege zaak, bedenk me en loop terug. In de snackbar staat de TV aan. Aan de plaatjes kan ik zien dat het over voetbal gaat. Het commentaar is onduidelijk. Een jongeman plaatst zijn bestelling. Als ik mijn patatje met afreken vraag ik
“Welke taal is dit?”
De jongeman die de TV volgt op zijn vrije momenten kijkt me met grote ogen aan en een uitdrukking die vraagt of ik dom ben,
“Turks”, zegt ie uiteindelijk.
“Ik versta er geen woord van” antwoord ik. Ik verlaat de eettent en eet op straat. Een jongen die mijn weg kruist zegt,
“Eet smakelijk”. Verbaasd over deze groet antwoord ik,
“Dank je”. Het heeft geregend maar niet hard. Bij een gesloten winkel hangen jongelui geclusterd in de portiek. Ze zien me aankomen en spreiden uit. De dichtstbijzijnde knul kijk ik in zijn gezicht dat omlijnd word door een capuchon. Ik knik. Ergens anders hoor ik
“Eet smakelijk”.
“Dank je” komt er van mij snel achteraan en zonder om te kijken loop ik door. Ik heb geen trek meer en deponeer het restant in de afvalbak. Met mijn tasje zwaaiend aan mijn arm wandel ik verder. Winkelportieken zijn populair en druk bezocht. Aan de andere kant van de weg nog een groep jongens en nog meer groeten. Met een handzwaai maak ik me er vanaf. De koffieshop heeft voetbal op in een verstaanbare taal en na een kort gesprek over de winst van Ajax kom ik thuis. 

Kleine stemmen rennen en vliegen achter de muur. In de vroege vrolijkheid ontwaak ik uit een woelige nachtrust. De ramen aan de westzijde zijn beslagen met condens van de winterkou terwijl de zon de huiskamer verlicht met schaduwen van helderheid. In vijftien minuten ben ik aangekleed en gereed om na het snel wegdrinken van een kop oploskoffie de deur uit te gaan. Na negenenveertig treden sta ik buiten zonder een moment stil te staan bij de kou die blosjes op mijn wangen tekent. Snel loop ik richting Erasmus gracht. Met mijn door handschoenen beschermde handen diep weggestoken in zakken en met mijn kraag hoog opgeslagen kijk ik strak vooruit en werp af en toe een blik naar de blauwe lucht. Het water leid mij tot aan het huis van een vriendin. Tevergeefs wacht ik op een stem uit de intercom na het indrukken van de bel. Vlug blik ik om me heen. Lokale jeugd die een balletje trapt en verder niemand. Ik stap een paar passen terug om een blik te kunnen werpen in de op de eerste verdieping gelegen woning. Gordijnen gesloten. Ik probeer het nogmaals terwijl mijn hersenen druk doende zijn met het bedenken van de volgende stap. Langzaam loop ik de hoek om en ga een koffiehuis binnen. Het zit vol met mannen. Ik bestel een kopje thee en nestel me onder starende blikken aan het enige vrije tafeltje zonder te luisteren naar het geroezemoes in een vreemde taal. Mijn neergeslagen ogen zien niets, mijn oren zijn afgesloten voor de wereld waarin ik me bevind, mijn rechterhand ondersteunt mijn hoofd en mijn ongeringde vingers verhullen mijn mond.

Mijn werk is in Zeist. Om half zes rinkelt de telefoon. Het alarm wekt mij op mijn stretcher, schamel van aangezicht en niet geheel oncomfortabel; alsof ik aan het strand wakker word of in oorlogsgebied. Eindelijk weer zingeving in mijn leven, of is het mij toch vooral om overleven te doen wat zoveel makkelijker is met geld op zak. Mijn roeping vinden in het leven betekent gewoon een kantoorbaan, bij voorkeur van negen tot vijf en het liefst van tien tot vier, maar die luxe kan ik me niet veroorloven omdat zij niet beantwoord aan de mogelijkheden van de normaliteit in dit land. Het onverwarmde huis zet me aan tot snelheid. Ik schiet mijn sloffen aan en de armzalige douche in. Ik ren zo snel mogelijk door de kamers, trek kleren en schoenen aan en grijp het gisteravond belegde brood van het balkon, onaangetast door vraatzuchtige vogels, en vlieg de deur uit richting metro. Sombere gezichten staan te wachten op vervoer en mijn vriendelijke groeten worden genegeerd. Het is ook veel te vroeg en ik snap best dat niemand nog echt wakker is. De wind snijd in mijn gezicht en ik wandel onhandig het perron op en neer om de warmte in mijn lijf te behouden. Als ik stil sta hoor ik een geluid dat ik niet kan plaatsen en pas als ik verder loop vermindert het gezoem van muggen? In de trein naar Utrecht strek ik mijn benen uit en constateer ik tot mijn grote schrik twee verschillende zwarte schoenen aan mijn voeten. Ik voel het schaamrood op mijn kaken verschijnen en verstop mijn voeten diep onder de bank. Een rustig dutje doen is er niet meer bij. Helaas heeft het centraal station geen schoenenwinkel-to-go en rest mij niets anders dan met opgeheven hoofd en blik op oneindig deze eerste dag door te komen.

De verhulde naar de grond kijkende vrouwen in het straatbeeld groeten niet terug. Hun mannen mij wel. Ik bewonder ze, dit zijn de Nederlanders van nu, aangepast aan dit klimaat en deze cultuur die nog meer afwijkt van de Nederlandse dan de Angelsaksische. Zij voelen zich hier thuis, kennen de weg en gaan voort met hun leven. Geluk bestaat in de geborgenheid binnenshuis met de mogelijkheid te doen als ware het, het land van herkomst. In de gesloten wereld van de zelf gekozen gevangenis, speelt ieder familieleven zich af zoals gebruikelijk. Kinderen tot huiswerk aanzetten, eten voor het gezin bereiden en daarna praten in willekeurig welke taal en misschien nog wat muziek of TV. Ik voel mij hier de buitenlander, verstoken van wat er hier in afgelopen jaren is gebeurd en hoe het land zich heeft ontwikkeld. De verscheidenheid aan levens boeit me en het wantrouwen ten opzichte van elkaar verbaast me. Teruggroeten is toch wel het minste. Ik heb een vraag voor de buren en bel aan. Een tienermeisje opent de deur op een kier. Ik stel mij voor als de buurvrouw van hiernaast en wil weten of zij het adres heeft van de vorige bewoner zodat ik de post kan doorsturen. Ik kijk langs haar heen de gang in en zie een crèmekleurige muur en deur maar kan verder niets onderscheiden. Ik heb wel trek in een kopje thee. Na een kort hoofdschudden sluit de deur zich. Ik realiseer me dat ik weer terug ben in de grote stad, waar contact met buren niet vanzelfsprekend en liever ongewenst is. Ik verwarm een blik witte bonen in tomatensaus op de campinggas koker en eet een boterham met aardappel salade. Acht uur en nog twee uur te gaan. Gezeten op mijn troon, met een deken om mijn benen heen geslagen en een elektrische kacheltje in de nabijheid staar ik naar de regenboog op het dak achter het kruis. De bonte wanden baden in de reflectie van kleuren. Het lijkt wel feest. Tot mijn geluk kan ik meesurfen op de internetverbinding van een voor mij onbekende buur en kijk ik naar het nieuws en een documentaire. Wat een leven, drie uur om te eten en ontspannen voordat mijn bed mij weer roept.

De absurde reistijd van mijn baan ontneemt mij de mogelijkheid tot leven en ik raak geïsoleerd. Sporten is een mogelijkheid maar als dat pas eindigt na elven en ik op z’n vroegst vol adrenaline om half twaalf op bed kan liggen weet ik zeker dat ik de volgende ochtend door mijn wekker heen zal slapen. Op mijn werk lees ik dat er een pand voor bewoning beschikbaar is in Bosch en Duin en ik meld me aan. De concurrentiestrijd win ik als ik duidelijk laat blijken dat tuinieren me aan het hart ligt, ik op muren kloppend door het pand loop en aangeef dat mijn werk hier om de hoek is. Ik wordt uitverkoren om deze miljoen euro villa in jaren zestig stijl met tien kamers en meer dan 2000m2 tuin tegen krakers te beschermen. Nu mijn twaalfde verhuizing een feit is betrek ik een verwarmd pand met ruimte en voel ik mij als een godin in het bos. Het regent. Honderden niet eetbare slakken verschijnen op het gras en blijken in staat te ontsnappen uit gesloten afval containers. Ik heb de ramen en deuren geopend en de frisse geur van natte natuur waait door het huis. De radio staat aan op de achtergrond. De lente heeft kale takken veranderd in levendige tinten groen met bloesems in elke richting die ik kijk. Kleuren variëren van roze naar paars, wit naar blauw en af en toe geel, oranje en rood. De stem van de wereld vertelt me over de gewoonte van mensen met dezelfde nationaliteit die mij vreemd voorkomt:
“Meer mensen sluiten tegenwoordig een reisverzekering af voor hun huisdieren, met name honden”. Ik luister naar de liederen van de vogels, een geluid dat af en toe wordt overstemd door een kettingzaag een paar deuren verderop. Het huis is nu schoon en leeg, weg zijn de goedbedoelde tierlantijntjes die me gesteund hebben bij het nieuwe begin van een leven in mijn vader en moederland. Ik verheug me op de komst van mijn goederen terug van de antipode. De introductie periode van herintegratie in dit land met zijn gewoontes loopt langzaam ten einde. Ik ben blij dat ik de eerste van mijn drie examens met goed gevolg heb afgelegd en geniet van een kleine pauze voordat ik morgen verderga met meer studie. Met een kop thee installeer ik me voor het raam en staar naar buiten. Verborgen in mijn schuilplaats zie ik door de ramen het leven aan mij voorbijgaan.

De menigte die ik zie, als ik mij bij mijn vriendinnen voeg voor een middag live muziek in Sonsbeek park, overrompelt me met plotselinge gevoelens van nostalgie. Ooit kwam ik hier elke week en in zeven jaar is er weinig veranderd. De opmerking hierover die ik niet lang geleden tegen een vriend van mij maakte kwam hard aan,
“Dus de afgelopen zeven jaar heb je hier iedere zaterdagmiddag in de zelfde kroeg gezeten?” Het kwam er lulliger uit dan ik bedoeld had, ook al was het min of meer waar. Had ik dan zoveel andere dingen gedaan toen ik hier weg was? Ja. Had ik hetzelfde gedaan als ik hier nog gewoond had? Ja. Ben ik blij dat ik weg ben geweest? Ja. Massa’s mensen begeven zich naar de open plaats in het bos om te genieten in gezelschap van gelijkgestemden, elk op hun eigen eiland afgebakend door het meegebrachte kleed. Een stenen toilet blok is een toevoeging aan de volwassenheid van het muziektheater en het gebruik van munten om verfrissingen te kopen de standaardisatie van elk festival. Ik hou van de consistentie van het gebeuren maar het beangstigt me dat het lijkt of de tijd heeft stil gestaan. Ik ben me ervan bewust dat ik hier niet ben met mijn familie, een familie die niet bestaat en waarvan ik betwijfel of zij ooit zal zijn. Ik ben verdrietig dat ik geen deel uitmaak van de  wereld die zij hebben gecreëerd, ik ben een buitenstaander, ik herken geen gezichten, slechts het type mens dat in de tijd gelijk is gebleven. Ik ben treurig dat wat ik zie, ik slechts beschrijf als een gebrek aan vooruitgang wanneer mensen zich jaar in jaar uit in dezelfde cirkels begeven. Ik wil niet oordelen maar ik voel dat ik meer wilde, mezelf wilde verbeteren ten opzichte van waar ik toen was en waar ik nu ben. Terug in mijn oude stad wordt ik pijnlijk geconfronteerd met dat wat ik zo bewust heb achtergelaten. Ik heb door het leven gedanst, het ritme volgend, van koers veranderend op elke slag van de drum, slechts tijdelijk aanwezig, altijd met de mogelijkheid open te ontsnappen aan de mensheid die overal ter wereld zoveel op elkaar lijkt. Na het bevredigen van deze onzaligmakende behoefte aan verandering, rusteloos op het moment van stilstand, wordt ik me eindelijk gewaar van wat ik werkelijk wil van het leven.

Terug van de antipode © Miranda van Gaalen

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2012  Miranda van Gaalen