Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2014  Mark van Waes

Papa Charlie 7338 - Mark van Waes

Gezien vanaf zijn roerbank lijkt het alsof Terschelling langzaam uit de zee omhoog komt. Eerst is het een lange, dunne streep aan de horizon met een klein verticaal streepje links. De lange streep verandert langzaam aan in duinen, het verticale streepje in de vuurtoren. Eenmaal uit de luwte van de Friese kust krijgt het kleine zeilschip de hoge deining van de Vliestroom dwars maar blijft een volle zeven knopen lopen. De harde wind, al dagen onderweg uit het noorden, blaast buiswater in zijn gezicht. Echt verantwoord is het niet het schip met dit weer in zijn eentje te zeilen. Voor de oversteek naar Noorwegen heeft hij zeker bemanning nodig. Misschien kan hij op Terschelling iemand oppikken.
Met afgaand tij komen er steeds meer grillige zandplaten boven water. Twee keer per dag wist de vloed hier alles uit en bij eb kan alles weer opnieuw beginnen. Als dat nou eens voor hem zou kunnen: dan had hij haar nooit alleen laten gaan.
 
Als ze café de Walvis uitkomt waait het hard. Het zand van de Westpunt stuift, daarachter de woeste branding op de Engelsmanplaat. Een klein zeilschip vaart in de richting van Terschelling. De blauwe romp doet haar denken aan zíjn schip. Maar ze moet ophouden met dromen en weer vaste grond onder de voeten te krijgen in Nederland. Daarom is ze hier: op de Wadden.
Ze fietst naar de haven om te informeren naar de vertrektijden van de tjalk naar Schiermonnikoog want na drie dagen Terschelling is ze wel toe aan een nieuw eiland. Als ze langs de kade fietst komt net dat kleine zeilschip binnenvaren. Op de blauwe romp in grote witte letters ‘Zeehond’. De zeilen ploffen naar beneden en het scheepje drijft naar de kant in haar richting. Een man op het voordek gooit een lijn.
‘Wil je die om de bolder zetten?´
Ze slaat de lijn er rond. Hij heeft verder geen tijd voor haar, druk als hij is met het aftuigen van zijn schip.
De tjalk naar Schiermonnikoog heeft slecht nieuws: ze gaan pas overmorgen. Teleurgesteld fietst ze terug langs de kade. De man van daarnet steekt zijn hand op.
‘Bedankt voor je hulp bij het afmeren.’ Hij heeft krullen en blauwe ogen; eind twintig schat ze hem.
‘Was je alleen aan boord met die harde wind?’ roept ze.
‘Ja mijn maat heeft verstek laten gaan.’
‘Waar ben je naar op weg?’
‘Oslo.’
‘Lijkt me niet verstandig zonder bemanning.’
Hij haalt zijn schouders op. ‘We zien wel.’

Hij voelt zich goed aan die lange tafel met charterschippers en de meiden die erbij zitten: twee blonde Marijes en een Surinaamse tomboy. De vrouw die hem hielp aanmeren vanmiddag is ook aangeschoven, ze heet Floor en kent blijkbaar een van de schippers. Hij schat haar eind dertig en ze moet een stuk geweest zijn toen ze twintig was. Ze raken aan de praat en ze is geïnteresseerd in zijn reis. Kan ook nog zeilen. Zou dus best bemanning kunnen zijn, maar om nou met iemand die op je oudere zus lijkt over te steken?
Als ze, na nog een rondje, afhaakt vraagt hij haar toch, overmoedig door de drank:
‘Kom morgenochtend een kop koffie drinken. Dan hebben we het erover.’
Ze lacht: ‘ok Marijn, leuke avond verder.’
Nu kan hij zich volledig op die Surinaamse tomboy concentreren. Ze is cool en danst met lekkere soepele bewegingen. Het is niet haar lijf dat hem zo aantrekt. Het is haar vrolijke gezicht en die enorme bos zwarte krullen. Hij danst met haar mee, ze hebben het leuk en als de Walvis sluit gaat ze mee om de Zeehond te bekijken. In de kajuit omhelzen ze elkaar, zoenen. Ze ruikt precies zoals zij! En op hetzelfde moment komen de kapmessen. Hij verstijft.
‘Is er iets Marijn, wil je liever dat ik weg ga?’ fluistert ze.
‘Nee ik ben oké, …. maar eh, ….. Het is beter dat je gaat.’
De Zeehond schommelt even als ze van boord stapt.
 
De volgende dag waait het minder hard. Pas rond de middag gaat Floor naar de haven want ze heeft geen zin een van de meisjes van gister op de Zeehond aan te treffen. Marijn zit met zeekaarten in de kuip en kijkt op als ze eraan komt lopen.
‘Hai, ik vreesde al dat je niet meer zou komen, welkom.’
Ze stapt over de reling. ‘Sorry dat ik later ben.’
‘Wil je koffie?’ Hij schenkt twee mokken in. ‘En Floor, heb je nog nagedacht over Oslo?’
‘Ja en ik heb een vraag: heb je veel op zee gezeild?’
‘Vóór Afrika wel ja, een paar keer naar Engeland en Noorwegen.’
Ze kijkt hem verbaasd aan: ‘heb jij in Afrika gewoond?’
‘Ja, ik was bij Artsen Zonder Grenzen in Congo.’
‘Stoer,’ ze neemt een slok. ‘Is dit je eigen schip?’
‘Nee, van een oom.’
Ze is even stil. ‘Hoe lang duurt die oversteek naar Oslo?’
Hij haalt zijn schouders op. ‘Achtenveertig uur en als we pech hebben meer.’
‘En daarna?’
‘Mijn maat vliegt eind van de week naar Oslo dan wordt jij ontslagen.’
Hij bedoelt het blijkbaar grappig. ‘Mag ik het schip van binnen zien?’
‘Natuurlijk, ik heb net opgeruimd.’
Vijf treetjes naar beneden komt ze in de kajuit. Rechts een kleine kombuis. Rechtdoor het zitgedeelte met een grote tafel. Aan de bakboordkant staat elektronische navigatie apparatuur. Aan stuurboord is er een kooi, daar slaapt hij blijkbaar. Het is een gezellig schip.
‘Waar zou ik kunnen slapen?’
Hij schopt een kleine deur voorin open. ‘In het vooronder daar heb je de meeste privacy.’
Ze twijfelt nog even maar neemt dan haar besluit. Ze wil hier immers weg en in het slechtste geval is ze binnen achtenveertig uur weer van hem af.
‘Ok Marijn, als je me als maat wil ga ik mee.’

Met eb zeilen ze het Schuitengat uit. Aan het gemak waarmee ze aan boord beweegt merkt hij dat ze zeilervaring heeft. Maar hun gesprek loopt moeizaam. Zij vertelt hem wat over haar leven in Rio de Janeiro waar ze afgelopen jaar als onderwijzeres in een favella werkte. Daarvoor was ze juriste bij een advocatenkantoor aan de Zuid-as. Als hij haar vraagt waarom ze daar wegging zegt ze:
‘Ik werd gek van die hysterische werkdruk. Een vriendin van me die in Brazilie woont hielp me aan werk in de favella en zorgde voor een huisje met uitzicht op zee.’
‘Nooit een leuke Braziliaan ontmoet?’
Ze staat op. ‘Als je het niet erg vind ga ik mijn spullen uitpakken.’

De middag zijn ze in volle zee en drinken thee in de kuip, zij aan het roer. Hoewel ze weinig praten voelt ze zich langzamerhand iets meer op haar gemak. Als hij zijn T-shirt uitdoet ziet ze hoe bruin hij is.
‘Wanneer ben jij eigenlijk teruggekomen uit Congo, Marijn?’
‘Vijf maanden geleden.’
 ‘Hoe lang was je daar?’
Hij is een poosje stil en vertelt dan aarzelend iets over zijn werk in een noodhospitaal dat mensen opving die uit Rwanda naar Congo vluchtten.
 ‘Was dat geen heftig werk?’
‘Ja en soms ook gevaarlijk als er milities de grens overkwamen.’
Het voelt onwezenlijk om over oorlogen in Congo te praten terwijl ze hier in de zon op de Noordzee zeilen. Maar ze ziet aan hem dat hij in gedachten dáár is en niet hier.
Dan herpakt hij zich. ‘Zie je die viskotters? Daar moet je achterlangs zeilen.’

 ‘Marijn, Marijn’! Ze gilt in doodsangst terwijl ze in het licht van de koplampen naar de medische post komt rennen. De jeep zit maar twintig meter achter haar. Hij probeert op te staan om haar de veranda op te trekken maar hij zit vast.
‘Marijn, Marijn!’ schreeuwt ze weer. Half in slaap realiseert hij zich opeens dat het Floor is die hem roept vanuit de kuip. Een fel licht schijnt op de Zeehond. Hij worstelt zich uit zijn kooi en stormt naar buiten. Een containerschip vaart in hun richting, een zoeklicht op hen gericht.
‘Wat moet ik doen Marijn, hij komt recht op ons af!’
Hij schrikt, maar ziet dan dat die bullebak zeker tweehonderd meter vóór hen langs zal gaan.
‘Hou je koers maar, het gaat goed. Ik blijf wel op tot het licht wordt.’
Zwijgend zitten ze naast elkaar in de kuip. Hij wil die nachtmerrie uit zijn hoofd, wil aan iets anders denken en vraagt in het wilde weg. ‘Was die favella nooit gevaarlijk Floor?’
‘Hoe kom je daar nu op?’
‘Toch niet zo’n rare vraag?’
Ze zucht. ‘Ja, één keer toen er een oorlog was tussen twee bendes. Er werd geschoten en ik kon niet weg uit school. Mijn buurman bracht me in veiligheid, hij had connecties.’
‘Was hij maffioso dan?’
Ze is een poosje stil. ‘Ik weet het niet zeker….. misschien. Het gevaar in die favella viel trouwens wel mee, het was meer de uitzichtloosheid die ik niet aankon.’
‘Had je iemand daar om bij uit te huilen?’
‘Ja die buurman: Alejandro.’
Hij aarzelt. ‘Ik …. had ook zo iemand ……… een Congolese verpleegkundige.’
Opeens heeft hij geen zin meer verder te praten. Floor blijkbaar ook niet want ze zwijgt.

Als het licht wordt gaat ze slapen maar door Marijns gevraag spookt Alejandro weer door haar hoofd. Het lukt maar niet hem op te bergen. De verliefdheid was er vanaf het eerste moment en met weemoed denkt ze aan zijn zorg voor haar, zijn durf, zijn humor, zijn plezier met kinderen. Hij maakte haar wegwijs in de favella en leerde haar goed Braziliaans spreken. Toch duurde het even voor ze begreep dat hij niet alleen haar school financierde maar dat hij ook maffioso was. Zij, de getalenteerde juriste van de Zuid-as: een relatie met een maffioso! De keurige Floor die vast van plan was te trouwen met een collega-advocaat tot de avond dat ze hem met een klant in bed aantrof. ‘Game Over’, in flitsende letters knetterde dat voor haar ogen. Ze gooide zijn servies kapot en vluchtte. Naar Brazilie, naar de favella en naar Alejandro. Ze voelt hem naast haar liggen, hoort het ruisen van het muskietennet, ruikt de citrusgeur van zijn lijf, streelt zijn soepele huid. Maar het felle verdriet over zijn verdwijning is er ook direct weer. Ze huilt zichzelf in slaap.

In de loop van de ochtend neemt de wind toe. Ze varen op de automatische piloot en hij drinkt koffie in de kuip. De nachtmerrie blijft maar in zijn hoofd rondspoken. Zou het zo gegaan zijn, zou ze vluchtend zijn neergeschoten? Hij heeft zichzelf verboden aan ergere dingen te denken. Met als enig resultaat dat juist die, in gruwelijke processies, langstrekken. En altijd weer met kapmessen! Voor de duizendste keer vraagt hij zich af of hij haar had moeten tegenhouden toen ze haar moeder om toestemming wilde gaan vragen. Maar zonder die toestemming was ze nooit bij hem gebleven. Had hij dan mee moeten gaan naar haar moeders dorp? Toen hij dat voorstelde was ze in lachen uitgebarsten. Met dat prachtige gezicht van haar waarop hij vanaf moment één verliefd was. 
‘Zo gaat dat niet bij ons, Marijn. Dit moet ik zelf aan mijn moeder vragen. En als ze me toestemming geeft zal ze me ook vertellen hoe je van een man moet houden zodat hij bij je blijft als er kinderen zijn.’
‘Alsof jij nog iets te leren hebt op dat terrein Chikri’, had hij geroepen.
De volgende ochtend vertrok ze met de bus. Hij zwaaide haar uit vanaf de veranda van de medische post. Haar rode hoofddoek had ze aan het busraampje gebonden. Ze konden niet weten dat tien kilometer verderop de milities zaten. Niemand wist het, ook de VN-post niet.
Het klapperen van de fok rukt hem uit zijn getob. Er moet een kleinere op.

Die middag waait het hard. Ze zitten in de kuip, zwemvesten aan, hij aan het roer. Golven van vijf meter komen achterop en stuiven briesend onder hen door. De storm maakt haar onrustig. Ze krijgt er genoeg van opgesloten te zijn op dit kleine schip, van dat gedraai om elkaar heen.
‘Waarom ben je eigenlijk weg gegaan uit Congo, Marijn?’ begint ze.
‘Ik wilde niet meer.’
‘Waarom?’
Hij trekt een grimas.
‘Mis je die Congolese verpleegkundige niet?’
‘Ja….. Haar wel.’
‘Ben je daarom op reis?’
Het duurt even voor hij antwoordt. ‘Misschien …… en jij, waarom ben jij op reis?’
Hij duikt weer! Dan kan ze net zo goed zelf beginnen. ‘Om een hoop reden, waaronder een liefde vergeten.’
‘Alejandro?’
‘Ja.’
‘Handelde hij in drugs?’
‘Nee, in elektronica en medicijnen. Het geld verdienden ze met elektronica, de medicijnen deelden ze uit in de favella.’
Eenmaal begonnen wordt het makkelijker over Alejandro te vertellen. Over hun leven in Rio, hun reizen daar.
‘Waarom ging die liefde voorbij?’
‘Die ging niet voorbij,’ ze vecht tegen haar tranen, ‘op een dag was hij verdwenen, zoek, onvindbaar. Niemand wist iets: zijn vrienden niet, zijn familie niet, politie niet. Ik werd er gek van. Verdacht hem ervan laf gevlucht te zijn maar dat zou niet bij hem gepast hebben. Een oude politieman gaf me een simpele verklaring: “soms zijn er oorlogen in de maffia dan verdwijnen er mannen en er zijn nooit sporen.” Ik zocht drie maanden vergeefs. Toen hebben zijn moeder en ik zijn mooiste kleren in een kist gedaan met wat spullen waaraan hij gehecht was. Er was een heilige mis en toen ….…..’

Zijn hele lijf schudt. Dit komt veel te dichtbij! Hij wil dit niet horen allemaal en richt zijn aandacht op het schip. Ziet dat ze veel te hard gaan met die storm achterop en voor het licht wordt bij de kust zullen zijn. Ze moeten gaan bijliggen. Hij onderbreekt Floor abrupt om haar uit te leggen wat ze gaan doen.
 Zij protesteert niet en stuurt de Zeehond tegen de wind in. Hij laat de zeilen zakken en gooit het sleepanker, een soort parachute, in zee. Het schip komt stil te liggen, de kop in de wind.
‘Het enige dat we nu hoeven doen is wachten,’ zegt hij. Ze gaan de kajuit in om soep te eten.
‘Is dit gevaarlijk Marijn?’ vraagt ze als ze zich op de bank genesteld heeft.
‘Nee, niet echt, het schip kan er tegen en we zijn buiten de scheepvaart routes.’ Hij maakt een fles wijn open. Ze proosten.
‘Vind je het raar mijn relatie met Alejandro?’ vraagt ze.
‘Nee. Ik weet dat dingen in de tropen anders gaan.’
‘Wil je me over die Congolese verpleegkundige vertellen?’
Ze houdt maar niet op. Maar als ze het hebben wil kan ze het krijgen.
‘Ok. Ze heette Chikri, ze was vierentwintig. Ze leerde me veel over het leven in Kongo en over al die stammen daar. Elk met een eigen geloof en goden. Alleen over de hemel waren ze het eens: een witte pyramide in een meer.’ Hij wrijft met zijn hand over zijn gezicht. ‘We waren zo’n goed team samen, behandelden afschuwelijke wonden, peuterden kogels uit lijven, hielpen kinderen geboren worden. Deden zelfs eenvoudige operaties. Soms mislukten die.’
‘Hoe hielden jullie dat vol?’
‘Als je samen tegen de dood vecht kom je in elkaars ziel terecht. We huilden vaak als we samen uitgeput in bed lagen. Maar om de dood aan te kunnen moet je ook leven. We gingen uit in de grensdorpen, dansten, werden stomdronken, vreeën de sterren van de hemel. Ik wilde bij haar blijven, wilde kinderen met haar.’
‘Waarom ging je dan weg?’
‘Ze ging naar haar moeder om te vragen of ze bij me mocht blijven en ze is nooit meer terug gekomen.’

Hij staat op. ‘Ik ga even controleren of het sleepanker ok is.’ Als hij terugkomt ziet ze dat hij gehuild heeft.
‘Je hoeft niet verder te vertellen Marijn…..’
Hij kijkt haar lang aan. ‘Ik denk dat ik dat wel wil. Chikri is namelijk ook verdwenen: vermoord!’
‘Mijn God door wie?’
‘Milities.’ Weer die grimas.
‘Wat gruwelijk, hoe vond je haar?’
‘Ik heb haar niet gevonden, ik heb ook niet gezocht. Mensen die door milities zijn vermoord wil je niet meer zien.’
‘Hoe wist je dan zeker dat ze dood was?’
 ‘Omdat ze de dag erna gevonden zijn door soldaten van de VN.’
‘Je hebt haar toch wel begraven?’
‘Ik zei toch nee ……..!’
‘Marijn, de vrouw met wie je kinderen wilde wordt vermoord en je hebt haar niet gezocht, hebt geen afscheid van haar genomen?’

Hij ziet de verontwaardiging op haar gezicht. Tegelijk hoort hij ook weer die VN officier: “Je wil niet weten hoe we ze hebben gevonden Doc, leef verder met de herinnering aan hoe ze was toen ze bij je wegging.” 
Dan bespringt de woede hem. Woede op haar moordenaars, woede op zichzelf, woede op Floor die dit oprakelt.
‘Je had haar toch ……….,’ gaat ze door.
Hij ploft. ‘Godverdomme Floor wat weet jij ervan, jij kent Congo niet, weet niet wat die milities deden!’
‘En mag ik er daarom niks van vinden?’ Haar stem is afgemeten. ‘Ik heb drie maanden wanhopig naar Alejandro gezocht en jij gaat niet eens op zoek naar je geliefde.’
Hij springt overeind, schreeuwt met overslaande stem. ‘Je weet er geen fuck van, jij keurige advocate. Met je romantische affaire met die maffiabaas, die fantastische Robin Hood van je! Wat denk jij dat er met die smokkelwaar gebeurde, naïeve idioot.’
De halflege wijnfles vliegt vlak langs zijn hoofd en crasht tegen de frontplaat van de automatische piloot. Die versplintert. Verbijsterd kijkt hij naar de brokstukken.
‘Ben je totaal gestoord! Wil je ons naar de verdommenis helpen? Tien centimeter naar links en die GPS was naar de klote geweest dan hadden we hier reddeloos gelegen in deze storm dichtbij de kust!’
Met uitgestrekte arm komt hij op haar af. ‘Waag het eens nog iets te gooien.’
Ze beschermt haar hoofd met beide handen. Dan komt hij tot zichzelf en strompelt naar buiten. Zonder automatische piloot zal hij zelf moeten varen. Hij hijst hij het sleepanker moeizaam binnen, zet de fok en brengt het schip voor de wind.

Ze is in shock. Zou hij haar geslagen hebben? Ze kan het zich niet voorstellen maar hoe dan ook: ze moet hem helpen in deze storm. Als ze haar hoofd naar buiten steekt, staat hij in een oliejas aan het roer.
‘Moet ik helpen?’
‘Nee,’ grauwt hij, ‘ik heb voorlopig genoeg van je gezien.’
Ze schuifelt naar het vooronder. “Buitenproportionele reactie!” Die juridische term gonst door haar hoofd. Waarom heeft ze gegooid? Natuurlijk wilde ze hem niet raken en die automatische piloot al helemaal niet. Het was alleen de drift iets kapot te maken omdat hij Alejandro zo beledigde. En werd hij nou zo razend omdat ze hem verweet dat hij Chikri niet gezocht heeft? Misschien was het te gruwelijk. Had zij het aangekund als zij Alejandro aan flarden geschoten had gevonden? Ze huivert. Dan komen de tranen.

Tot zijn opluchting komt de Noorse kust pas in zicht als het licht wordt. Ze liggen goed op koers om de Oslo fjord te bezeilen en eenmaal in de fjord komen ze in de beschutting van de heuvels. De scene van vannacht blijft in zijn hoofd malen. Floor leek zo rustig maar in woede is ze een feeks. Hij heeft niet eens de kans gehad haar te vertellen dat de VN soldaten iedereen begraven hadden. Dat graf heeft hij nooit willen zien. Het enige dat hij wilde was vluchten, terug naar Nederland.
Hij is zo in gedachten dat hij Floor pas ziet als ze uit de kajuit komt. Ze ziet er moe uit.
‘Het spijt me, Marijn, dat ik nu pas boven water kom, ik was in slaap gevallen.’
Ze is even stil.
‘Ik wil ook mijn excuses maken over het gooien van die fles. Maar ik was zo razend dat je Alejandro beledigde. Hij was de eerste man in mijn leven waarmee ik kinderen wilde en ik heb het hem nooit kunnen zeggen omdat hij verdween.’
Hij denkt aan Chikri. Wat zou zij nu gezegd hebben? Hij aarzelt even. ‘Het spijt mij ook Floor, …. en weet je over kinderen …. Toen ze die laatste keer in die vervloekte bus stapte vroeg ik haar: “kom je snel terug”? Ze antwoordde: “ja natuurlijk want je zit in mijn buik”. Pas toen ze weg was realiseerde ik me wat ze gezegd had.’
In twee passen is Floor bij hem schuift zijn oliejas van zijn schouders en slaat haar armen om zijn middel. Hij trekt haar tegen zich aan, voelt haar hart kloppen, voelt haar adem langs zijn gezicht. Ze huilen alle twee. Over Alejandro, over Chikri, over de kinderen die zo graag geboren hadden willen worden. Zo staan ze tot Oslo in zicht komt. Ze wijst naar de witte pyramide van het opera-gebouw die uit het water omhoog steekt.
‘Kijk Marijn: de hemel. Misschien zijn ze daar wel allebei.’
Hij glimlacht droevig. ‘We moeten ons nog aanmelden bij de kustwacht, wil jij dat doen?’
Ze pakt de hoorn van de marifoon en praat terwijl ze hem strak aan blijft kijken:
‘Norwegian Coastguard, here Dutch Yacht Zeehond, Papa Charlie 7338, arrived safely in Oslo.’

Papa Charlie 7338 - Mark van Waes

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2014  Mark van Waes