Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2007  Magda van Tilburg

Mission impossible - Magda van Tilburg

Alsof er een reusachtige flacon parfum kapot is gevallen. Zó heerlijk geurt het plots, als ik in de gereedstaande auto het terrein van het vliegveld verlaat. We rijden door de buitenwijken van Ankara en via de open ramen stroomt en omringt me de bloesemgeur van de iğde-boom, de wilde olijf. Wat een aangenaam drogerende ontvangst bereidt Turkije mij! Net als hijzelf, trouwens.
Ik stond nog bij het douaneloket met mijn paspoort te hannesen, toen ik hem ontwaarde in de kleine bagagehal, waar hij helemaal niet mocht komen – maar aan regels heeft hij altijd lak gehad. Een familielid vergezelde hem – een Turk komt nooit alleen – en beide mannen grijnsden breeduit naar me. Het viel me op hoe recht en fier hij daar stond, gestut door zijn prachtige grote voeten. Zijn gelaat oogde wat voller, uit zijn ogen sprak geen enkele emotie, toen hij me vluchtig kuste – handtastelijkheden worden niet gepleegd in het openbaar – en groette: 'Bibiş! Wat ben je dik geworden!'

Halló – ik ben even dik als tijdens ons laatste rendezvous, in de ontvangzaal van je gekooide Hollandse onderkomen. En je hebt zelf kunnen zien hoe ik opzwol in de loop van alle ellende die je meebracht.
Maar mijn koosnaampje ben je nog niet vergeten.

Samen met mij weggeborgen op de achterbank in de auto legt hij een arm om me heen en drukt mij tegen zich aan, haakt zijn donkere amandelvormige ogen in de mijne, knijpt innig mijn hand. Een beginnend baardje dat sexy uitloopt richting snor, geeft hem een nonchalant voorkomen. Shit, toch nog mijn Barbiekammetje vergeten. Daarmee gewapend mocht ik op zijn schoot zitten en een rechte lijn in zijn snor knippen om de fraaie welving van zijn bovenlip te ontbloten; intieme momenten, maar zeldzaam.
Ik kroel door zijn zwarte borstelige haar, hier en daar al een grijze spriet. Triomf is wat ik proef, dronken van bloesemgeur en die verdomde feromonen van zijn vertrouwde lijf. Prinses uit een sprookje van duizend-en-een-nacht. De verliefdheid die ik negen jaar geleden opliep, herneemt zich blind. Dit is als een thuiskomst, eindelijk. Hier heb ik al die tijd van gedroomd.

Niet constant, hoor. Bijvoorbeeld – niet, toen ik een pistool aantrof onder je stapel T-shirts en het plan opvatte jou om te leggen in een mooi bos; maar welk?
En ook niet, toen ik na jaren van therapie (een vrouw zoekt het altijd bij zichzelf) en vruchteloze politiebezoeken begon te wanhopen, en een cursus Reiki ging volgen om doorgeefluik te worden voor de Universele Energie. Een maand later nam het Lot zijn loop en werd jij – met je verkeerde boodschappen – opgepakt.

De rit naar zijn geboortestreek duurt dik twee uur hobbelen, de warme klank van zijn stem masseert mijn lendenen.
Eindelijk is hij van mij. Voor mij. Want ditmaal is hij degeen die alles regelt. Kipri, mijn egeltje. Nu draagt hij alle verantwoordelijkheid.

'Mevrouw staat garant voor deze jongeman.'
Illegaal – mijn wereld kende dat woord niet eens. Samen naar de vreemdelingendienst – ik wist niet dat zulks gelijkstond aan vernedering. Als jij het stempel van je begeerte maar in je paspoort kreeg. 'Dankbaarheid hoort niet bij de deal,' bracht je me na elk bezoek bij. 'Da's de moord voor een gelijkwaardige relatie.'
Reken maar niet op een bedankje nu, voor deze twee weken gastvrijheid. 

Halverwege stoppen we bij een wegrestaurant. Het ruikt hier naar thuis, wanneer hij in de keuken stond. Ik voel dat hij afstand bewaart in het bijzijn van de chaufferende kennis – anders was deze pauze volmaakt geweest. Hun rappe gebabbel in het Turks verwart me. Eet ik niet te gulzig? Knoei ik niet op mijn volle boezem?
Weer in zijn armen op de achterbank voel ik me rustig worden en begin me op de omgeving te concentreren. Verbazend, hoe dichter we zijn geboortestreek naderen, hoe meer hij die omgeving zelf wordt. Trots wijst hij op het enorme zoutmeer, waarover hij me dikwijls heeft verteld. De schemer zet in. We komen in de buurt van zijn geboorte-dorpje, waar de familie stukken grond bezit en hij een koeienboerderij hoopt te starten.
'Morgen,' zegt hij, 'krijg je de betonnen fundamenten te zien, bibiş. Vers gelegd!'

Mijn carrièremannetje. Wat wil ik er graag in geloven. Van maffiose dealer tot rechtgeaarde boer.

In het donker rijden wij de stad binnen en hij wil van mij verbazing horen hoe modern die er wel niet uitziet; alsof hij er zelf niet helemaal van overtuigd is.
Een zee van neon golft me tegemoet. Het is de toeristische boulevard met restaurant- en souvenirscomplexen aan weerszijden van de weg; tussenstop voor ladingen bussen naar Cappadocië met zijn zalmroze slagroompieken. Dit oord is ongeveer het enige dat me westers vertrouwd voorkomt. Vervolgens rijden we het centrum in; rommelig van opbouw, slecht plaveisel, een stoffige sfeer die ik ken van andere oosterse reizen.
Het zou me verbazen als hier een toerist verzeild weet te geraken.
'Kijk bibiş! De Belediye!' Hij wijst opgetogen. Vaag, van ansichtkaarten, herken ik het parkachtige plein met het gemeentehuis, het enige gebouw – op de moskee na – waaraan zichtbaar architectonische zorg is besteed.
Bijna vergeten, hoe gul hij bij onze kennismaking ansichten uitdeelde.
Trotse VVV-er op buitenlandse wervingsmissie.

Jouw stad, die bij mij op de wc hing. Je moet er wel trots op zijn, veel keus heb je niet na je blamage in het europaradijs. Hier liggen jouw roots die je tot knokker, gokker en profiteur maakten, verpakt in een onweerstaanbare laag charme – je grootste talent.

Mijn koninklijke rust begint te tanen, want het einddoel van de reis lijkt nabij. Waarom weet ik verdomme weer niet precies wat er gaat gebeuren? Waar zullen we uiteindelijk stoppen? En vooral, waar brengen we samen de langverwachte nacht door?
Mijn begeleiders overleggen iets onduidelijks. De straten worden smaller en de auto stopt in een driehoekig straatje, dat doet alsof het een pleintje is. Onze chauffeur stapt uit en grijnst naar me: 'Tot morgen.' Pas als hij mijn hand schudt, merk ik hoe klam mijn opgezette vingers zijn. Ik zie hem verderop een huis naar binnen glippen.
'Woont ie daar?' vraag ik.
'Nee,' gromt Kipri. Hij neemt plaats achter het stuur, duidelijk van plan de reis te hervatten, en gebaart mij ernaast te komen. 'Daar woont Şefkat. Zijn zus. Da's nou onze flat. Met eronder de winkel. Daar zat vroeger mijn koffiehuis dus.'

'Şefkat? Jullie flat?' Verbijsterd kijk ik hem aan. 'En waar gaan wij dan heen?'

Ik mag het niemand vertellen – de harde jeugd van mijn lief kent ook zijn zachte kanten.
Op je dertiende, toen jouw beminde mama overleed, ging je bedplassen. Een stiefma diende zich alras aan. En natte lakens vond zij niet erg.
'Şefkat liet me bij zich in bed, ja, ze troostte me. Die vrouw kent mij door en door.'
Die vrouw werd – op afstand – mijn steun en toeverlaat. Geen spoortje jeugd vertoont haar foto die ze ons stuurde. Ze zit opgescheept – na de dood van je vader – met de landerijen, een tweede leg en je vijandige grote broer.
'Streng zijn, m'n dochter!' drukte Şefkat me op het hart. 'Kipri is hard als steen. Hij heeft ons zo vaak in de steek gelaten, Allah weet wat hij allemaal heeft uitgespookt. Jij bent zijn redding, voor jou zal hij op het rechte pad blijven. Mijn ziel, wees keihard!'  

Voor hij aanstalten maakt om te antwoorden, zijn we een zenuwslopend eind verder gereden, richting buitenwijken. Even flitsen zijn ogen mijn kant op.
'Fuck dat kutwijf! Vanochtend hadden we slaande ruzie. Die maniakvrouw weigert me mijn eigen deel van de akkers te geven. En m'n broer, meneer de bedevaartganger, kan ik ook wel wurgen.'
Ha, dit klinkt weer vertrouwd! Dit is pas echt thuiskomen. Problemen, onbegrijpelijke ruzies, was het ooit anders geweest?
'Shit bibiş, waarom moest je per se nu komen? Ik ben verdomme net een maand vrij, zit tot over m'n oren in de teringzooi. Klootzakken en verraders zijn 't, die familie van me. Geen fuck respect voor mijn visite!'
Opeens voel ik me niet echt welkom en zeker niet triomfantelijk meer.

'Kom hierheen!' Op de eerste dag na je vrijlating, teruggestuurd naar Turkije, belde je mij meteen op. 'Oordeel zelf of ik 'n veranderd man ben!'
Dat lag hoopgevend in het verlengde van jarenlang verzonden gevangenisproza.
'Als ik vrijkom, wil ik alleen maar met je binnen zitten, naar jou kijken, mooie woorden praten en lekker eten. Jouw groenteSOEPPP met balletjes!' 
'Ik was een kind, daarvoor. Als een leeg mens heb ik geleefd, maar jij hebt me vol gemaakt, mijn lerares in liefde, menselijkheid en oprechtheid. Jouw geleden smarten doorleef ik nu ook. Ik walg van mezelf.'
'Mijn woede omdat je geen verblijfsvergunning meer voor me wilt regelen, is weg. Ik snap je beslissing. Onze liefde blijft.'
'Mijn bloem! In mijn dromen doen we mooie dingen, als ik wakker word, kijk ik: wéér mijn slip nat! Ik wilde je die opsturen, maar dat is verboden in deze cel.'
'Als ik vrij ben, worden mijn woorden daden. Overtuig jezelf.'

Ik begin het vermoeden te krijgen dat we deze dag niet privé zullen afsluiten, als we het parkeerterreintje van een woonblok oprijden. Kinderogen worden steels op ons gericht.
'Maar wat nú dan?' vraag ik. Waarom is alles zo vaag?
Zijn uitleg ontgaat me. Ik ontcijfer de clou: 'We mogen bij 'n oude familievriendin logeren. Zeg maar Baçı tegen haar, dat betekent Zustertje.'
Hij brult haar naam omhoog (uitgesproken als badzjuh) en even later steekt van het balkon op de bovenste verdieping een kopje naar buiten. Een sleutel wordt omlaag-gegooid; met een sesam-open-u gebaar opent hij daarmee een gigantisch gietijzeren hek.
Mijn blik verraadt kennelijk wantrouwen, want hij zegt: 'Baçı gaat naar d'r broer in het dorp, heeft ze beloofd – als we haar eerst een paar dagen op sleeptouw nemen. Daarna, leeuwin, hebben wij het rijk voor ons alleen.'
Zijn schalkse oogopslag die ik ontmoet bij het aanfloepen van het ganglicht, doet me smelten. Zweet druipt van me af, ook dat nog, hoe hoger wij de hellingen rondom de vierkante patio oplopen. Hebben ze hier verdomme geen trap? Per etage maar liefst vier hellingen en er lijkt geen eind aan te komen. Moet dat oude vrouwtje ook elke dag deze indoor-ziggurat op en af? Onvermoeibaar loopt Kipri met zijn lekkere kontje en het leeuwendeel van mijn bagage voorop, zonder om te kijken of ik volg. Het is uit den boze dat hij merkt dat ik op apegapen lig. Ik houd me op de been door het snuiven van woede, door de twijfel aan mijn nobele motieven. Na al die jaren loop ik dus nog steeds mijn kut achterna.
Sprakeloos, ademloos en bijkans levenloos bereik ik de bovenste etage, waar het oudje ons opwacht bij de dikke ijzeren huisdeur. De beveiliging in zo'n flat is optimaal. Baçı stort zich in mijn armen alsof ik de langverloren dochter ben. Dat ik geenszins in staat ben iets wat op een groet lijkt, te uiten, blijft goddank onopgemerkt. Hoe steviger ze me omhelst, hoe meer ik me een welvarende goedgevulde gestudeerde dame uit het beloofde land voel. Kipri straalt bevestigend.
De woning is verrassend ruim. Eerst moet ik mee naar een grote slaapkamer. Een toren van matrasjes staat tegen de muur; op de grond ligt er nog een, keurig opgemaakt. We worden kennelijk echt verwacht. Hier moet ik mijn koffers droppen. Aangrenzend is een enorme huiskamer, piekfijn ingericht voor visite, waar we niet gaan zitten. Dat doen we in het televisiekamertje, waar een bedbankje met kleurige tapijten staat. Baçı gebaart dat we daarop moeten plaatsnemen en zelf posteert ze zich soepel op de grond. Vol bewondering bezie ik haar bewegingen – ze zal achter in de zestig zijn –, terwijl mijn heupen protesteren tegen elke houding. Even hangt er stilte. Dan haalt Baçı uit de miniatuurkeuken thee: bovenop een grote kan stomend water staat een kleinere kan pikzwarte thee te pruttelen. Het geklingel van de glaasjes luidt een geanimeerd gesprek in. Baçı is in haar dialect amper te verstaan, onze stamppot van indianen-Turks en kneuter-Nederlands met een jus van Franse kreten doet haar kirren.

'Parlez-vous Français?'
In het grand café werd ik volgens het boekje het hof gemaakt.
Je kwam vers uit Frankrijk (onduidelijke praktijken) en je wist meteen: 'Mon coeur dit: je t'aime, jusq' à la mort.' Tot hier ongeveer reikte jouw kennis van het Frans.
Communicatie werd frustratie. Ik kocht een zakwoordenboekje, waarvan het Turkse deel sneller beduimeld raakte dan het Nederlandse. Dus jij op Nederlandse les. Hoe vaak dommelde je in, met de koptelefoon vol nuttige zinnetjes op? Geen nood, het buurthuis had ook Turks in de aanbieding. Daar mocht ik heen – totdat je hoorde dat de leraar progressief was en Koerd.

Baçı probeert ons allerlei lekkers aan te smeren bij de thee. Ik voel me schuldig omdat ik niets heb voor haar, en geef de stroopwafels die ik op Schiphol had gekocht voor wat nu een klootzakfamilie blijkt. Wat de boerin niet kent, dat eet zij niet, maar Baçı bedenkt dat ze graag een horloge van me wil.
Kipri popelt om mijn bagage te inspecteren en gebaart naar mij: 'Genoeg geleuter vandaag!' Charmant wimpelt hij een nieuwe ronde thee af en we trekken ons terug in de logeerkamer. Nee, bij lange na niet zo romantisch als in zijn brieven was bezworen.
'Allahalláh, wat heb je allemaal mee?' Een grote, smalle doos trekt zijn aandacht en wordt opengeritst. Bedremmeld aanschouwt hij een kleurig, kralen vliegengordijn.
'Eh..., wat is dit, maniakvrouw?'
'Voor je boerderij,' meld ik. 'Voor wanneer die klaar is.'
'Maar mijn kleren, heb je alles bij je? Ook mijn Nikes?'
Ja, een koffer vol: geile blouses, sexy T-shirts, selecte pantalons, maffiose hakjes, kuise slips – alles is weg uit mijn kast. Terwijl hij een voor een zijn kledingstukken ter hand neemt, word ik me weer bewust hoe ik kon hunkeren naar zijn lijf als hij zich aankleedde – en daarmee totaal onbereikbaar voor me werd.
'Hier, nog een cadeautje,' onderbreek ik zijn inventarisatie.
Trots houd ik mijn nieuwste prentenboek omhoog.

'Bibiş, mijn bokje! Je zegt dat je stress hebt door je werk.'
Aanmoedigingskaarten ontving ik genoeg vanuit je cel.
'Ik ben bedroefd vanwege jouw stress. Je maakt altijd hele mooie tekeningen, maar je hebt geen zelfvertrouwen. Leeuwin, wees streng. Geloof in jezelf dan heb ik minder stress. Je boek wordt prachtig! Ik kus je mooie lippen.'

Hij bladert het vluchtig door en hervat het rubriceren van zijn garderobe, onhandig het aandenken erbij leggend, en mompelt dat zijn familie het later te zien krijgt.
'Er is méér,' vervolg ik, een videoband presenterend.
Dat mijn exhibitionistische geldingsdrang zich ver uitstrekt, bewees mijn optreden in een tv-quiz. Hier werd Bibiş op video vast gewaardeerd.

'Zó'n-klein-meisje-blijven!'
Daarop hamerde mijn vader al vroeg, waarbij hij voor mijn ogen venijnig zijn wijsvinger naar zijn duim bewoog, de maat van krap twee millimeter aangevend – ik mocht eens te veel noten op mijn levenslied krijgen.
'En líef, vooral lief zijn!' – toen ik andere in zijn ogen verderfelijke kwaliteiten ging ontplooien. Die pijlers uit mijn jeugd – klein en lief zijn – bezorgden mij een niet te omzeilen omvang; fysiek gekrijs om aandacht.
Prooi voor wie paaien kan.

'Ik weet nergens een videoapparaat,' bromt hij. 
'Tuurlijk wel, grapjas,' lach ik. 'Herinner je je nog die quiz, Get the Picture? Een foto, afgedekt door hokjes met letters, gaat bij elk goed antwoord verder open. En wat kreeg ík weer? Een politiecel! Terwijl die dag juist jouw laatste was in de gevangenis!'
De vreemde bochten des levens roeren hem niet. Mijn koffer blijft het brandpunt. Nu zijn stapelklus is afgerond, bekijkt hij met argusogen wat die verder herbergt.
'Allahalláh, wat zijn dat voor zigeunerkleren?' jammert hij. 'Iedereen kan je slip zien door zulke dunne broeken. Die ga je toch niet aantrekken?'
Ik betwijfel of de videoband ooit in een gleuf wordt geduwd, maar de kaftan uit Tunesië kan zijn goedkeuring wegdragen.

Pas na de boedelscheiding bedenkt hij dat er een bedje klaarligt en ik niet slechts van de pakketservice ben. Het bikkelzwart van zijn ogen wordt berenzachtbruin. Dat kon inderdaad razendsnel gaan. Zelfs de felverlichte kamer zwijmelt.
We belanden, houterig, op het matras dat allesbehalve meegeeft. Anderhalf jaar onthouding moet een vrouw springklaar maken, maar gek, ik blijf suf zitten.
Hoe ging elkaar uitkleden? Zonder kleren – ik stink vast na de reis – zal ik nog dikker zijn. Kipri heeft hoegenaamd geen bedenkingen. Hij helt naar mij over en zoekt mijn lippen met de zijne – de veerkrachtigste kussentjes aller tijden. Het vlees van de tong in mijn mond komt van een onbekende slager.
Uitkleden gaat kwiek, individueel. Wanneer komt ons wij-gevoel? Blozend verharden mijn tepels zich, als zijn magerte om mijn volheid kronkelt. Daar komt de eerste vonk. Zijn vuurpijl staat klaar, even prompt als thuis. Eróp, beveelt mijn verslaving. Ik berijd hem, totdat ik in allerlei kleuren uiteenspat, te snel opbrand. Bijpassende geluiden staat Allah niet toe op visite.
Ik fluister: 'Moet je niet douchen?', als hij zich magistraal uitgeblust tegen mij vlijt. 
Hij schudt nee.

Knap lastig, dat rituele gedouch na elke liefdesdaad. Hygiëne staat voorop in jouw woestijngeloof. Parelglad hoort het geslachtsorgaan bij seksueel-actieve lieden te zijn.
'Condooms? Onzin,' zei je. 'Bij ons bestaan nauwelijks van die ziektes!'
Versgemaaid en welriekend – ha, na elke dubieuze periode waarin je weken achtereen niet was komen opdagen, sprak jouw schacht boekdelen. 

Mogen we in elkaars geur versmolten blijven? Koesterend trekt hij het bloemetjesdek over ons heen, beschermend ligt zijn hand op mijn blubberbuik. Ik was vergeten hoe verknocht hij mij omvat in zijn slaap – alsof hij bang is dat ik ervandoor ga.

Dat, inderdaad, had ik beter kunnen doen. Gewoon een hotelletje zoeken. Autonoom zijn. Dan had ik afstand – wat mij thuis niet lukte – kunnen bewaren. Ongestoord mijn missie kunnen bepalen.
Kwam ik wraak nemen?
Wilde ik checken of een LAT-relatie mogelijk is: Lange-Afstands-Tantaluskwelling?
Kwam ik kijken of hij van hieruit geen bedreiging meer vormt?

Door een kier in het gordijn ontwaar ik in de verte de contouren van een vulkaan.
Zo dichtbij?
Als een piramide zo geduldig staat hij daar, die machtige wachter met zijn witte puntmuts.
Ik luister naar zijn snurkjes. De geur van de takken met iğde-bloesems bedwelmt me. Hij had ze speciaal voor mij geplukt.
 

Mission impossible © Magda van Tilburg

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2007  Magda van Tilburg