Homepage  Prozawedstrijd  Prozawedstrijd 2007  Machteld de Kok  Beoordeling BSN

De vergeten waarheid - Machteld de Kok

Daar zat hij. Hij zat er altijd. Oud, grijs, in elkaar gedoken, met gehavende kleren om zijn lijf. Op zijn hoofd prijkte een grijs staartpruikje; hij was één van de weinigen die dat nog droeg. Voor hem stond een rieten mandje dat hij altijd bij zich droeg, en waar grinnikende voorbijgangers soms broodkorsten in wierpen.
Hij stond bekend als een oude gek. Kinderen werden gewaarschuwd door hun ouders; het bankje waarop hij zat werd altijd gemeden. 's Avonds trachtte hij op te staan en een rondje door de verlaten stad te schuifelen, met stramme, moeizame passen, diep weggedoken in de kraag van zijn jas, de handen in de zakken, alsof hij niet wilde opvallen.
Er deden vele verhalen over hem de ronde. Hij zou zijn opgevoed door kraaien, 's nachts zou hij praten met wilde dieren, hij zou zijn hele leven ondergronds hebben geleefd en zich gevoed hebben met wormen en andere duistere insecten. Hij zou ooit een kind hebben ontvoerd en sommigen waagden het zelfs te fluisteren dat hij een moord op zijn geweten had. Spreken deed hij nooit; het enige wat mensen van hem te zien kregen was een glimp van zijn ogen, die af en toe onder zijn ingevallen zwarte hoed uitkeken.
Vroeger zat ik vaak op een steen, op een veilige afstand van zijn bankje, naar hem te kijken. Ik zorgde er echter goed voor dat hij me niet kon zien. Het was me door mijn moeder meerdere malen op het hart gedrukt; ze zou razend worden als ze wist wat ik allemaal uitspookte. Maar de man fascineerde mij. Waarom wist ik niet precies, maar er straalde een soort waardigheid van hem af, die alleen ik leek te zien. In het schriele postuur en de kromme houding van het mannetje lag iets trots, iets van lang vervlogen tijden, en in zijn ogen lag een diep verborgen blik van melancholie. Soms fantaseerde ik dat hij een oude sprookjesprins was, die wachtte op zijn geliefde, of een soort Romeo die wachtte tot hij zijn Julia weer terug zou zien. Uren kon ik naar die man kijken, maar mij heeft hij nooit gezien. Ik zorgde ervoor dat ik goed verborgen bleef achter de koude, kale muur, de muur met het kleine spiekgaatje.
De jaren verstreken. Ik werd ouder, de man leek nog kleiner en schraler te worden. Ik vreesde dat hij spoedig zou sterven, zonder dat iemand ooit zou weten wat voor leven, wat voor herinneringen hij met zich mee droeg. Zittend op mijn steen had ik de prachtigste verhalen over hem verzonnen, maar de man zelf was me altijd vreemd gebleven.
Op een regenachtige dag in de herfst liep ik onwillekeurig, in gedachten verzonken naar mijn oude vertrouwde steen. De wind floot om mijn oren en bracht vele goudbruine herfstbaadjes mee, die in de modder op de weg bleven liggen. Het was zo glad dat menig paard moeite had zich staande te houden. De koetsiers reden stapvoets door de straten, met uitzondering van een enkeling, die over de weg jakkerde alsof zijn leven er vanaf hing. Ik was het bankje gepasseerd zonder het te merken. Ik tuurde naar het einde van de straat, waar mijn steen was. Achter mij hoorde ik het zachte kuchten van de man. Het overviel me. Dit wist de eerste keer dat ik hem geluid had horen maken. Ik draaide me om en onze ogen ontmoetten elkaar. Een ogenblik lang staarden mijn ogen in zijn diepe, trieste blik. Hij wenkte me.
Besluiteloos bleef ik staan. Zou hij geld van me willen? Vergeefs tastte ik in mijn zakken. Ik bezat geen sou. Nogmaals keek ik hem aan en probeerde te gebaren dat ik geen geld bij me had, maar weer wenkte hij me met zijn oude hand. Voorzichtig schuifelde ik dichterbij, want de kinderangst, de verhalen van de mensen hadden wel hun sporen nagelaten. Al was ik geen klein kind meer, ik koesterde nog steeds een zekere achterdocht jegens de man, en nooit zou ik naar hem toe zijn gegaan als hij me niet zo nadrukkelijk had gewenkt.
Toen ik dicht bij hem was gekomen klampte hij zijn hand om mijn arm. Het was een stijve, koude hand, een hand van een man die jarenlang buiten had geleefd. Een huivering ging door mijn lichaam. De man keek mij doordringend aan van onder zijn zwarte hoed en gebaarde me te gaan zitten. Onwillig liet ik me op het oude stenen bankje zakken.
'Ik voel dat ik spoedig ga sterven…' begon hij moeizaam. Met die woorden klemde zijn hand zich nog vaster om mijn arm. Wist ik maar wat zijn bedoeling was. Waarom zei hij zulke dingen tegen mij?
'Ik heb u vaker gezien, monseigneur. U lijkt me een betrouwbare man. Ik…' Zijn woorden werden onderbroken door een reeks hoesten. Hij klopte zichzelf op zijn borst. 'Wat doet u voor werk, monseigneur?'
'Ik ben schrijver.'
Zijn blik kreeg iets dromerigs. Zijn greep verslapte en hij tuurde in eindeloze diepten.
'Wat weet u van het koningshuis?'
Deze vraag overviel me. Het koningshuis was geen veelbesproken onderwerp in Parijs in die dagen. De man keek me weer aan, met een blik die doordrong tot op de bodem van mijn ziel. Snel keek ik weg. Ik kon slechts wat stamelen.
'Het koningshuis… niet veel. Bijna niets. De revolutionairen hebben de macht genomen. De koning is afgezet. Dat is wat ik weet.'
De man knikte langzaam, maar tuurde weer in de leegte. Hij leek tijd nodig te hebben om mijn woorden te verwerken.
'Ik was erbij…' fluisterde hij. Het leek wel of hij moeite had met praten. 'Het volk was kwaad, woedend…' Hij stopte even en draaide zijn hoofd naar me toe. '…knettergek. Knettergek, monsieur! De koning werd belaagd. Joelend stonden de mensen op de pleinen, op de straten. Een chaos was het. Een absolute chaos; nog nooit had ik zoiets gezien. Ze wilde hém, de oorzaak van al hun ellende. Opgehitst door Voltaire, door Rousseau, door alle andere filosofen wilden ze de macht in eigen handen nemen. Een koning? Die hadden ze niet nodig, ze konden het zelf af. Voor rede vatbaar waren ze niet, het waren net wilde dieren die alles verslonden wat op hun weg kwam. Het koningshuis… het oude regime… alles was oud, slecht. Het moest vergeten worden. Heeft u ooit een woeste menigte gezien, monsieur? Zo groot en zo woest als toen? En de koning…'
De lange stroom van woorden had duidelijk veel van hem gevergd. Hij was half buiten adem en zakte vermoeid achterover, tegen de rugleuning van het bankje. Bang was ik niet meer. Ik was in de ban van zijn stem; ik werd volkomen vastgehouden door zijn verhaal. Zijn versleten schoenen, die half door de bladeren werden bedekt, werden plotseling onderdeel van het verhaal dat hij vertelde. Boven de schoenen zag ik hem, als jonge man, tussen de joelende menigte staan, in Parijs, in 1789.
'…de koning was bang. Ik wist het. Het stond op zijn gezicht te lezen. Waarom kon het volk niet inzien dat de koning een goed hart had, maar dat een enorm gebrek aan ervaring zijn ondergang is geworden? Hoe kon de koning weten dat, als hij aan de wensen van het volk tegemoet kwam, dit zelfde volk dat tegen hem zou gaan gebruiken? Weet u dat, monseigneur?'
Ik zweeg. Een vreemd gevoel bekroop mij. Ik kon het niet thuisbrengen, maar ik kreeg er rillingen van. Was het de klank van zijn stem, die het verhaal zo levendig maakte? Nog steeds hield hij mijn arm vast, maar ik merkte het niet eens meer. Mijn omgeving was ik vergeten.
'Die dag…' zuchtte de man. 'De koning zat in zijn paleis, veilig omsloten door de hoge stevige muren die de massa buiten hielden. Het enige dat het volk van hem te zien kreeg was zijn hand, die slapjes op het raamkozijn hing, te moe om te zwaaien.'
Na deze woorden keek de man schichtig om zich heen, alsof hij bang was dat iemand hem afluisterde. Hij staarde in alle richtingen, maar het enige wat te horen was waren de ruisende boomtakken en het zachte geklepper van paardenhoeven, ver weg.
'Er deed een verhaal de ronde, onder de burgers. De koning zou in zijn paleis een kamer hebben, een kamer waar niemand iets vanaf wist. Men zei dat er goud in zat, goud dat hij voor zichzelf hield, geld dat hij de hongerlijdende bevolking niet gunde. Massa's goud en zilver had hij, zeeën, genoeg om het land weer welvaart te geven. Geld dat hij geïnd had uit de belastingen van het volk, en dat het volk nu terug ging eisen. Nu onmiddellijk.
Maar wat er toen gebeurde, mijnheer… de koning was verdwenen. De koning, zijn vrouw en zijn zonen. Diep in de nacht waren ze gevlucht. Niemand wist waarheen. De mensen waren geschokt. Er werd gevloekt, gescholden op de lafheid van de koning. Terwijl er onmiddellijk een leger werd uitgestuurd om de koning te halen, plunderden de anderen het prachtige Paleis van Versailles. Weet u hoe wreed mensen kunnen zijn, monsieur?'
Hij keek me aan. Ik meende dat ik een traan in zijn ogen zag blinken. Was het een traan, of was het de weerspiegeling van de zon, die over haar hoogtepunt heen was?
'Wat overbleef valt met geen pen te beschrijven. Ook niet met de uwe, monseigneur. Het was vreselijk. De aanblik van zo'n prachtig paleis, dat kortgeleden nog trots had geschitterd, gestaan in zijn volle glorie… volledig verwoest.'
De oude man legde zijn hoofd in zijn handen. Een paar maal haalde hij diep adem. Hij kwam me zwakker voor dan ooit tevoren. Een kort moment was ik bang dat hij zou bezwijken, zonder zijn verhaal ooit verteld te hebben.
'En de sleutel..?' waagde ik te zeggen. Mijn schrille stem sneed door de lucht. Mijn woorden klonken zo onbeduidend in vergelijking met de zijne. Ik schrok van mijn eigen stem.
'De sleutel werd niet gevonden. Het kon niet anders of de koning had hem meegenomen… men was verontwaardigd, woest, men voelde zich machteloos. De koning had de sleutel meegenomen. Nu moest alles op alles gezet worden om hem te stoppen.
Niet lang daarna kwam er een bericht uit het plaatsje Varennes-en-Argonne. De koning was gevonden en werd teruggevoerd naar Parijs. Hij had nu alle respect van het volk verloren. Een koning die een vluchtpoging ondernam… Ook zijn vrouw was bij hem. De feeststemming was niet te beschrijven. Eindelijk was het zo ver. Nu konden ze de lafhartige en harteloze koning op zijn nummer zetten. De sleutel was van hen; het geld zou hen naar rijkdom en welvaart voeren.
Vol trots deelden de revolutionairen mee dat ze de sleutel van de koning hadden; dat ze op zoek waren gegaan naar de kamer waar iedereen al maandenlang over aan het praten was. De sleutel was inderdaad de sleutel van een kamer geweest, waar enkele kostbare meubelstukken hadden gestaan. Deze meubelstukken zouden verkocht worden, en het geld zou de bevolking ten goede komen. Binnenkort!
De koning werd onthoofd op het Place de la Révolution. Zijn vrouw onderging hetzelfde lot. Zelfs de hofhouding bleef niet gespaard. Het einde van een trots koningshuis. Ik ben niet gaan kijken. Het was te gruwelijk. Ik begrijp de mensen niet… joelend jouwden ze hun heerser uit, ze schreeuwden naar hem en gooiden dingen op het schavot. De arme, trotse man werd als burger Louis Capet onthoofd, uitgejouwd door de burgers aan wie hij te veel vrijheid had gegeven.'
De zon begon onder te gaan. De lucht vulde zich met een helderrood schijnsel, even rood als het bloed op het schavot, toen, in 1793. Mijn arm was gevoelloos geworden. De oude man zag bleker dan ooit tevoren en had moeite met ademhalen. Hij kuchte een paar keer in de kraag van zijn jas en wees met een stramme vinger op me.
'U, monseigneur, u bent jong.', zei hij. 'U bent opgegroeid met de beelden van de revolutie, onder de druk van de revolutionairen… Wie leert uw generatie objectief wie goed is en wie slecht?'
Ik wist het niet. Ik kon niet denken. Mijn hoofd was gevuld met door elkaar dwarrelende beelden, zonder structuur. Ik had een naar gevoel in mijn buik dat ik niet kon thuisbrengen.
'Van het geld heeft niemand ooit wat gezien, geloof me,' zei de man cynisch. 'En wie had ook anders gedacht.' Hij begon te lachen. Met zijn hand veegde hij een paar blaadjes van de bank waarop wij zaten.
Nog een ogenblik keek hij naar me. Onwillekeurig wendde ik mijn hoofd af, omdat ik me schaamde over mijn onwetendheid onder zijn blik. Roerloos zaten wij daar, terwijl de laatste rode strepen in de lucht vervaagden.
'U moet maar gaan,' zei hij, alsof hij mijn gedachten raadde. 'Het wordt al donker.'
Ik stond op en zocht wanhopig naar een manier om nog iets tegen hem te zeggen. Ik wilde hem helpen, bedanken, maar ik vond geen woorden.
Hij dook diep met zijn hand in de zakken van zijn jas. Hij zocht lang, alsof hij iets pakte dat hij lang niet had gebruikt.
'Open uw hand,' zei hij.
Ik deed het en voelde hoe iets in mijn hand werd gedrukt. Ik keek hem aan. Ik kon alleen maar kijken. De man drukte zachtjes mijn hand dicht.
'De secretaire,' fluisterde hij hees. 'Salon de Diane. Een dagboek. U bent schrijver…'
Ik keek hem nog steeds aan, en hij keek terug, met een warme, bijna koninklijke blik in zijn ogen.
Naast ons klonken de voetstappen van een eenzame wandelaar; de wind ruiste zachtjes door de bomen.
'Ga nu,' zei hij.
'Bedankt,' fluisterde ik. 'M-morgen breng ik een mantel voor u mee,' voegde ik er stamelend aan toe. 'dat beloof ik.'
De oude man glimlachte en schudde zijn hoofd. 'U hebt al genoeg gedaan,' zei hij. 'Meer dan u weet.'
Hij liet mijn handen los en wuifde een laatste groet. Toen ik me nog eenmaal omdraaide zag ik hem dromerig in de verte staren.
De volgende ochtend werd er, op een bankje onder de Notre Dame, een oude man gevonden. Hij was arm, in vodden gehuld en had een lege mand voor zijn voeten, maar om zijn dode lippen speelde een gelukkige glimlach.

De vergeten waarheid © Machteld de Kok

Homepage  Prozawedstrijd  Prozawedstrijd 2007  Machteld de Kok  Beoordeling BSN