Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2010  Juliaan Vandorne

Mario - Juliaan Vandorne

Met een gebogen, gekwetste rug staart Mario naar de prominente fontein op het grote plein midden in zijn Siracusa. Nou ja,  ‘groot’… voor Italiaanse begrippen dan. Sinds zijn vertrek op 10-jarige leeftijd naar de Verenigde Staten van Amerika heeft de term ‘groot’ voor Mario een andere dimensie gekregen. Hij vindt dat de fontein slecht is onderhouden en onderdrukt een Italiaanse vloek. Zestig jaar wonen en leven in Amerika heeft de Italiaanse taal nooit naar de achtergrond verdrongen, al was het maar door de aanwezigheid van grote zwermen landgenoten die net als hij destijds de vlucht hadden genomen voor de grote werkeloosheid in het tobbende Italië van vóór de tweede wereldoorlog. Het was het gemeenschappelijke lot dat hen zo intens met elkaar verbond, dat het grootste deel van deze emigrantengroep uiteindelijk nooit echt integreerde in de gemêleerde Amerikaanse samenleving. ‘The American Dream’ werd zo voor velen van hen een ware nachtmerrie en de zelfmoordpogingen waren, hoewel nooit officieel geregistreerd, talrijk in aantal.
Mario zat het mee, al was hij in tegenstelling tot een aantal van zijn landgenoten én een groot aantal Joodse emigranten, nooit echt rijk geworden.
Hij werd evenwel gelukkig door met een Amerikaanse studente kunstgeschiedenis te trouwen waarmee hij drie kinderen op Amerikaanse bodem zette, in New York om precies te zijn. Joyce Delaware heette zijn liefde voor het leven. Delaware werd al snel vervangen door Campagnolo, de achternaam van Mario. Zij veranderde haar voornaam in Giois omdat het er Italiaanser uitzag. Ze was namelijk ook direct ook verliefd geworden op de Italiaanse levensstijl die Mario goed geconserveerd had meegenomen op zijn overzeese tocht vanuit Sicilië.
Mario dreef als jongeling handel in losse goederen die hij doorverkocht aan zijn land- en lotgenoten. Hij vertrouwde op de nostalgische inborst van de Italianen die zich in den vreemde uiteindelijk toch omringden met typisch Italiaanse spullen, waarbij de pastamachine en de cafetière niet mochten ontbreken. Ook werd hij al snel bemiddelaar bij de toewijzing  van woningen. Het overlijden van zijn vader, acht jaar na de emigratie maakte van Mario een echte ondernemer en hij had in tegenstelling tot vele anderen, zich wél de Engelse taal eigen gemaakt. Fonetisch reproduceerde hij alles wat hij hoorde en hoewel veel Amerikanen moesten lachen om zijn typische uitspraak en taalfouten, mochten ze hem wel. Dat was een meevaller, want niet alle Amerikanen waren gediend van de als criminelen en fietsendieven afgeschilderde Italianen. Het empathisch vermogen van Mario was blijkbaar sterker dan hun vooroordeel.
Zo laveerde hij behendig langs de Amerikaanse wetten én die van de Italiaanse maffia om zo zijn eerste kind en een inmiddels weer zwangere echtgenote goed te kunnen onderhouden. Italianen houden nu eenmaal van een kinderrijk gezin.
Giois verdiende ook een centje bij met het geven van Engelse les aan de lotgenoten van Mario, die niet allemaal evenveel genoten van hun nieuwe Amerikaanse burgerschap. Velen kwijnden weg met tomeloze gedachtestromen en herinneringen aan de eindeloze Italiaanse zomers vol verse groenten en fruit. Ze waren al bijna weer vergeten waarom ze Sicilië hadden verlaten. Omdat ze met haar linguïstische vermogen de Italiaanse taal zich al snel eigen had gemaakt, kon ze tevens geestelijke ondersteuning bieden aan sommige tobbende Italiaanse immigranten.
Zo verliep het leven van dit jonge Italiaans/Amerikaanse echtpaar enkele jaren erg voorspoedig. Mario genoot van zijn positie met aanzien met inmiddels een baantje bij de Housing Association  én van zijn knappe lieve vrouw met inmiddels drie opgroeiende kinderen. Guiseppe, Paolo en Alessandra vonden al snel hun weg in de Amerikaanse samenleving. En hoewel Mario begrip toonde voor hun overwegingen kon hij maar moeilijk wennen aan de naamsveranderingen die zij op hun weg in de ‘American Dream’  aannamen. Het werd Bill, Paul en Alice, waarna het slechts hun achternaam was die hun afkomst nog verried. Alice kwam hier goedkoop vanaf door met een rasechte Amerikaan te trouwen. En, ach, zoals dat gaat, de kinderen vlogen uit. De wet van de natuur.
Zo waren Mario en Giois weer snel met zijn tweetjes. Om een redelijk pensioen te verwezenlijken moesten ze nog wel blijven werken, maar gedachten aan een rustiger leven drongen zich al op. Typisch genoeg begon Mario meer en meer terug te verlangen naar de ruige heuvels van zijn Siciliaanse eiland, al moest hij hierbij voornamelijk afgaan op foto’s, waarbij het soms leek of hij de typische geur van het eiland kon ruiken. In Little Italy waren deze geuren dagelijks intens aanwezig in de diverse winkels en op straatmarkten. Hoewel hij zich had voorgenomen om niet te vaak in dit Italiaanse district te vertoeven vanwege de belemmering van het  integratieproces, betrapte hij zichzelf erop dat hij er de laatste tijd steeds vaker te vinden was.
Giois vond dat Mario ook steeds vaker in zichzelf gekeerd was, maar ze kon hem niet terughalen uit deze melancholie, wat ze ook probeerde.
Op een dag zaten ze samen aan de grote houten keukentafel na weer een grandioze maaltijd van Giois toen ze hem weer eens probeerde uit de tent te lokken.
‘Hé caro mio, wat is er… je kijkt zo triest?’ vroeg ze, wat nerveus met wat overgebleven sliertjes spaghetti spelend.
De mondhoeken van Mario gingen omlaag. Ze kende dat als een typisch gebaar van de Italiaanse Mario. Meestal maakte hij dan ook nog een dat karakteristieke gebaar van dat samengebundelde trosje vingers naar zich toe. Che voi ?
Nu bleven zijn handen in elkaar gevouwen en stil. Heel ongewoon voor hem. Ze keek hem eens goed aan en zag de sporen van hard werken en ouderdom op zijn mooie bruine gelaat. Het aantal plooien was opvallend toegenomen de laatste tijd. Misschien miste hij de kinderen die hun banen waren gevolgd naar de verste uithoeken van Amerika.
Giois had het niet zo op verre reizen waardoor ze afhankelijk was van een aantal zeer drukke agenda’s om de kinderen weer eens te kunnen zien. Een voorgestelde reis van Mario naar Sicilië had ze telkens voor zich uit geschoven.
‘Ach niets…’, bromde Mario, maar hij kon niet verbergen dat alleen door deze vraag al een aantal tranen onderweg waren naar zijn mooie ogen.
‘Dimmi,’  zei Giois resoluut toen ze dat zag. Ze wilde er een doorgaans rustige avond aan opofferen om erachter te komen wat haar geliefde zo verdrietig maakte.
Toen de tranen in zijn ooghoeken gearriveerd waren stond Mario bruusk op en liep naar het keukenraam om met de handen voor zijn ogen in snikken uit te barsten.
‘Ik weet niet wat er met me aan de hand is…,’ snikte hij, ’ik zie de kinderen nooit meer, ik baal voortaan van mijn werk, ik zie jou maar ouder en zieker worden en ik heb een verschrikkelijke heimwee naar een land dat ik me nauwelijks kan herinneren…’
Zijn tussentijdse snikken waren zo diep dat Giois ervan schrok en spijt kreeg van de vraag. En hoe weet hij dat ik ziek ben, dacht ze ineens.
‘Ziek?’ bracht ze voorzichtig uit.
‘Ja ziek! Waarom heb je me niets verteld? Waarom neem je juist mij niet in vertrouwen over zoiets? Waarom moet ik dat van onze dokter horen? Hè?’
Zijn bedroefdheid had plaatsgemaakt voor oprechte boosheid.
‘Ik dacht… ik wilde…,’ meer kon Giois niet uitbrengen.
Even later stonden ze allebei snikkend in elkaars armen. Mario voelde dat zijn doorgaans stevige echtgenote dramatisch in gewicht was afgenomen.
Dat hij zich niet ten onrechte zorgen om haar gemaakt had bleek enkele maanden later toen hij zijn kinderen weer zag bij de begrafenis van Giois. De geëigende gelegenheid voor reünies. Mario was gebroken.
De ‘koude kant’ had eigenlijk nooit kans gekregen om met hem een relatie op te bouwen. Het intense zakenleven met grote huizen met zware hypotheken en luxe auto’s had uiteindelijk verhinderd dat de liefde van zijn leven moest sterven voordat ze oma kon worden.
Mario voelde zich ondanks de aanwezigheid van zijn oogappels heel erg eenzaam.
De gehele plechtigheid en de talrijke vertegenwoordiging uit de Italiaanse samenleving ging volledig aan hem voorbij toen hij de rode roos op de eikenhouten kist van zijn lieve Giois legde en met een sierlijke handkus afscheid van haar nam. Hij besloot zo snel als het maar kon een reis naar Sicilië te boeken. Dan maar alleen.
Bill en Hannah, Paul en Lydia en Alice en Jack konden maar enkele dagen in een nabij gelegen hotel blijven omdat hun werk een langer verblijf niet toeliet. Mario kon er niet eens verdrietig om zijn. Het was een soort berusting, eigenlijk meer een bevestiging van wat hij al wist. Dat zijn kinderen echte Amerikanen waren geworden, van hem vervreemd.
Ze leken een beeld te hebben van hun vader als een melancholieke Italiaan die zijn afkomst maar niet kon vergeten. Ze wilden dat hij ging verhuizen, ze wilden dat hij zijn 25 jaar oude Studebaker zou vervangen door zo’n nieuwerwetse blinkend monster, maar hij was er nooit op in gegaan. Hij had hun adviezen ook nu weer vriendelijk gepareerd en ook het geld dat ze hem hadden willen geven had hij even vriendelijk geweigerd.
Ze konden niet weten wat echte Siciliaanse trots was.
Daarvoor moesten de uiteinden van je wortels toch in de dorre Siciliaanse grond hebben gestaan. Na alle goedbedoelde adviezen ontkracht te hebben nam hij intens afscheid van zijn kinderen en het was alsof iedereen voelde dat het wel eens voor heel lang kon zijn.
‘We kunnen toch mailen?’ riep Alessandra fier. De schat wist niet eens dat hij geen computer had. Mario was de laatste jaren niet zo meegegroeid met al die nieuwerwetse ontwikkelingen. Hij was eerder teruggegaan in de tijd waarbij hij zijn enige en immens grote liefde onderweg was verloren.
Toen hij met zijn gleufhoed en oude ‘retro’ valies op JFK arriveerde leek het vliegveld wel een slagveld voor hem.
‘Kunt u mij zeggen waar ik het vliegtuig naar Palermo kan vinden?’ vroeg Mario aan een donkere jongeling met basketballschoenen en een veel te groot t-shirt.
‘Ach neem er maar eentje, old man. Er staan er genoeg,’ lachte de jongen spottend.
De jongeling leek voor Mario toch ook een jongen die met zijn ouders hier naar toe was geëmigreerd..
Mario wilde nog roepen dat zijn veters loszaten, maar hij bedacht zich en keek mistroostig om zich heen,
Weer die eenzaamheid.
Weer die ontheemdheid.
Een vriendelijke dame van het vliegveld hielp hem uiteindelijk naar de juiste balie waar hij voor het eerst van zijn leven incheckte voor een vliegreis, en nog wel naar het land waaruit hij bijna zestig jaar geleden met de boot was vertrokken.
In het vliegtuig zat hij naast een dikke zakenman die zichzelf al snel als gesprekspartner uitschakelde door te gaan slapen. Mario kon helemaal niet slapen en wilde intens genieten van zijn luchtdoop.
In de lucht dacht hij aan Giois. Hij had het idee dat hij nu dichter bij haar was. In gedachten voerde hij een gesprek met haar. Hij legde aan haar uit waarom hij terug wilde naar Italië. En dat hij het betreurde dat ze niet mee kon. En dat ze zich vooral geen zorgen om hem hoefde te maken, want als het vliegtuig zou neerstorten zou hij heel snel weer bij haar zijn.
Mario moest even glimlachen bij de gedachte dat hij het niet eens erg zou vinden als het toestel nu in zee zou storten. Een vermeende angst was uiteindelijk niet de angst voor het vliegen, maar meer de angst voor de vliegangst, en die had hij op dat moment helemaal niet.
De stewardess kwam langs met frisdranken. Een Cola dan maar. Over de snurkende man heen reikte zij het plastic bekertje aan. Hij realiseerde zich ineens dat hij haar en ook nog een groot aantal andere passagiers mee zou nemen in zijn amoureuze doodswens. Dat benauwde hem.
Hij bedankte haar vriendelijk en keek met een licht schuldgevoel door het kleine raampje naar de mooie wolken waarboven ze nu vlogen. Het leken wel bergen en de lucht was echt blauw, zo blauw als in zijn herinneringen aan Sicilië. Tenminste als hij het zich goed herinnerde.
Hij probeerde jeugdherinneringen op te halen uit zijn geheugen. Tot zijn verrassing waren ze in goede conditie, in tegenstelling tot zaken van recentere aard. Plat gezegd werd hij de laatste tijd nogal vergeetachtig.
Zo konden zijn kinderen vaak zuchtend quasi boos worden als hij weer eens de namen van hun partners vergat. En zo waren er nog meer zaken die hij vergat. Hij had eens ergens gelezen dat het te maken had met de mate waarin men zich ervoor interesseerde. Hij probeerde even te turven of dat ook bij hem waar was, maar daarin liep hij vast.
Dankbaar liet hij de herinneringen voorbij komen aan de lange tafels in de open lucht op Ferragosto, de 15e augustus, waarbij iedereen zich bovenmatig uitsloofde om met de beperkte middelen fantastische gerechten op tafel te toveren en vooral om met iedereen te delen. Mario kon de geuren weer ruiken en het beeld van zijn voldane halfdronken vader aan het eind van de dag was voor hem altijd het signaal geweest dat hij iets meer mocht dan anders. Hij mocht dan langer buiten blijven spelen. De lucht boven het afkoelende mulle zand kreeg ‘s avonds een typische, bijna mystieke geur.
Zijn mondhoeken plakten dan van de vele stukken zoete meloen die hij die dag gegeten had.
Mario betrapte zich erop dat hij zijn lippen aflikte toen de stewardess vroeg of hij iets wilde eten.
Hij schudde heftig van nee.
‘Maar het is nog een lange vlucht,’ fluisterde ze. Mario zag nu dat zijn buurman een sticker op zijn revers had geplakt met ‘please do not disturb’. Misschien had hij dat ook moeten doen.
Hij bleef vriendelijk weigeren en voelde zijn gelijk toen hij even later een eindje verder een kleffe lasagne in een aluminium bakje zag verschijnen.
Weer naar buiten kijkend probeerde hij zijn herinneringsdraad weer op te pakken, maar de beelden werden vager, mogelijk door de onderbreking, maar waarschijnlijk door de tijd.
Maar ach, wat maakte hij zich druk. Over een aantal uren zou hij geen moeite hoeven te doen om zich dat alles voor de geest te halen. Dan zou hij weer op Siciliaanse grond staan en hoefde hij alleen nog maar al zijn zintuigen open te zetten.
Hij zag wel een beetje op tegen de lange busreis naar Siracusa, maar de vriendelijke juffrouw van het reisbureau had gezegd dat het wel mee zou vallen. Misschien was ze nog nooit op Sicilië geweest. Maar ze had wel haar best gedaan. Ze had een goedkoop hotel in Siracusa geboekt voor twee weken. En als hij wilde hoefde hij maar te bellen, dan kon het verlengd worden. En de datum van zijn terugreis was nog niet vastgesteld. Dat gaf hem een goed gevoel. Een vrij gevoel.
Toch was hij niet helemaal gerust op zijn bezoek aan Siracusa. Zouden er nog mensen wonen die hij nog kende? Zou Luigi er nog wonen, de meesterlijke voetballer. Of zou die ook geëmigreerd zijn? En Luca? Bijgenaamd de duivel. Nee, die is zeker geëmigreerd. En anders was hij vertrokken naar Palermo. Misschien wel naar Milaan.
En hoe zou het zijn met Angelina? Met wie zou zij getrouwd zijn? Vast met een rijke zakenman. Het idee dat er geen bekenden meer zouden kunnen zijn benauwde hem. Het was immers zo’n zestig jaar geleden. Hoe kon hij nou verwachten dat er nog mensen op hem zouden wachten. Hij verlangde weer innig naar Giois.
Toen het vliegtuig veilig geland was duurde het even voor hij de bus naar Siracusa gevonden had, maar zijn hart stroomde vol toen hij weer eens vrijuit Siciliaans kon praten, al viel het hem maar weer eens op hoe lelijk dat dialect uit Palermo eigenlijk wel was. Hij voelde de warme lucht van de meimaand op zijn gezicht en zag dat alle bomen en struiken rijkelijk in bloei stonden. Zijn neusgaten stonden ver open om alle mogelijke geuren toe te laten, ook de minder aangename. Zijn Sicilië was per slot van rekening een mengeling van allerlei geuren Dat maakte het zo bijzonder.
De busreis bleek toch langer en oncomfortabeler dan de dame van het reisbureau had voorspeld. Mario voelde dat zijn ledematen door de jaren heen niet soepeler waren geworden. Maar hij had het er voor over.
Aangekomen bij het hotel in Siracusa was het al laat.
Hij troostte zich met het feit dat overdag de stad mooier zou zijn en hij meer mensen zou ontmoeten. Met een vermoeid, maar tevreden gezicht in de spiegel wreef hij over zijn stoppelbaard.
‘Tja Giois, hier sta ik nu. Waarschijnlijk amper een kilometer van mijn geboortehuis, zestig jaar na mijn vertrek. Wie had ooit gedacht dat ik hier terug zou keren in een hotel? Vele vrienden van destijds hadden geroepen dat ik altijd welkom was om bij terugkeer bij hen te overnachten. Ik weet niet eens of ze nog leven. Jij wel misschien. Ach, jij kent ze niet eens. Hoe is het met je lieverd? Hopelijk heb je nu geen pijn meer. Je moest eens weten hoeveel pijn het mij deed om jou te zien lijden. Is er dan toch geen barmachtige God. Het kan toch niet zo zijn dat Hij een lieverd zo laat lijden. De kinderen? Hm, die vermaken zich wel. Die komen er wel zonder hun simpele Italiaanse vader. Die hebben me niet meer nodig. Wij bestaan alleen nog maar in hun herinneringen. Hopelijk zullen ze zich blijven herinneren dat wij er alles aan gedaan hebben om hen een goede opvoeding en mogelijkheid tot studeren te kunnen geven. Maar met liefde, hè Giois? In gedachten blijven ze altijd het drukke trio dat aan mijn jas hing als ik thuiskwam van mijn werk omdat ze wisten dat ik elke dag wat voor ze meenam…’
Mario zag de tranen in zijn spiegelbeeld. Het zien ervan versterkte zijn verdriet. Hij kon niet meer stoppen met huilen en door pure vermoeidheid viel hij in slaap met de rozenkrans in zijn hand die hij van zijn vader had gekregen, vlak voordat die stierf. De cirkel leek rond.

De volgende dag is hij vroeg wakker en met slechts een caffè en een brioche met abrikozenvulling in zijn onrustige maag gaat hij op weg naar het punt wat hij het allerliefst en het allereerst wil zien.
De bomen staan al ruim in bloei en dragen bij tot de geurmelange die Mario gek maakt van nostalgie. Hij wil alles onbedaarlijk in zich opnemen, maar het verlangen naar de fontein zo vlak bij zijn geboortehuis overheerst alles en even later staat hij er voor.
Het valt hem op dat de fontein kleiner is dan in zijn herinnering. Ook vindt hij het monument slecht onderhouden. Diana de godin van de jacht lijkt niet alleen kleiner maar is ook verweerd en vervuild, evenals de omliggende gebouwen.
Mario herkent direct de straat naar zijn ouderlijk huis en moet verschrikt terugspringen voor een luid claxonerende scooter die hem bijna omver rijdt. Als hij vervolgens wat omzichtiger oversteekt begint zijn hart sneller te kloppen bij de herkenning van bepaalde delen van de gebouwen. Hij is nu vlakbij de bovenwoning waarin hij geboren is. Met versnelde pas loopt hij naar de plek en als hij hijgend en wel omhoog kijkt ziet hij tot zijn ontsteltenis dat het gedeelte waarin gewoond heeft, vervangen is door een nieuw appartementencomplex, waarvan hij er in New York duizenden heeft gezien, alleen iets groter.
Mario staat aan de grond genageld. Een stuk van zijn jeugd is verdwenen, opgegaan in de nieuwe tijd. In een verwarde gedachte probeert hij meerder zaken te associëren, maar de verwarring wordt te groot.
Een vrouw staat op enkele meters van hem vandaan de onzekere vreemdeling te bekijken.
‘Kan ik u misschien helpen?’ vraagt ze vriendelijk in het zo vertrouwde dialect.
‘Ah, signora, ja misschien wel. Kent u misschien nog de familie Campagnolo?
Mario kijkt haar verwachtingsvol aan, maar haar gezicht staat op bedenkelijk zonder enige vorm van herkenning.
‘Cam-pag-no-lo’ stamelt ze nadenkend.
‘Nee, het spijt me, moet die hier wonen dan?’
Mario ziet er vanaf om haar uitleg te geven. Hij is te zeer van slag en bedankt haar vriendelijk door zijn hoed af te nemen en loopt terug richting de fontein.
Hij ziet een Siracusa dat wel Siracusa is, maar niet zijn Siracusa.
Mario vertraagt zijn pas omdat hij zojuist een van zijn hoofddoelen is kwijtgeraakt.
De zon begint al aardig warm te worden, maar niets kan hem helpen om dichterbij het gewenste en gehoopte gevoel te komen waarvoor hij hier naar toe is gekomen.
Is er dan zoveel vervaagd in zijn herinnering? Of is er dan zoveel veranderd hier?
Vlabij de fontein ziet hij een tiental vertrouwde klapstoeltjes staan. Dit fleurt zijn herinnering weer enigszins op. De stoeltjes staan er altijd in de schaduw en zijn allemaal van iemand. Dat wil zeggen, van de ouderen uit het dorp. Elke dag verzamelen ze zich hier om luid te discussiëren over politiek, vrouwen en voetbal en auto’s.
‘Bestaat er nog iets meer dan dat?’  hoorde hij zijn opa nog lachend roepen toen die tot dit selecte gezelschap was toegetreden. Mario zou er nu zelf niet misstaan. Maar er is uiteraard geen stoeltje voor hem gereserveerd.
Hij ziet er twee oudere mannen zitten.
Het zal toch niet, denkt hij. Toch niet Luca en Luigi ?
Mario versnelt zijn pas en vlakbij gekomen probeert hij de jonge koppies van zijn jeugdmaatjes te matchen met de verrimpelde en versleten hoofden van de twee mannen.
Ze kijken hem schuin aan als hij voor hen staat.
‘Luca…, Luigi? Mario zoekt naarstig naar herkenning.
De beide mannen kijken wat verstoord naar Mario.
‘Kennen jullie me niet meer? Mario Campagolo!!’ roept Mario luid met zijn armen gespreid.
De beide mannen blijven een beetje chagrijnig kijken en halen de van bretels voorziene schouders op.
‘Nooit van gehoord,’ zegt een van hen schor.
Mario voelt zich een beetje belachelijk en laat zijn armen zakken.
Hij verontschuldigt zich, draait zich om en loopt weg.
Onderweg naar het hotel kijkt hij omhoog naar de blauwe lucht die toch beduidend minder blauw is dan in het vliegtuig en probeert contact te krijgen met Giois.
Het is alsof ze nu ver weg is. Deze plek is ook ver weg voor haar. En blijkbaar ook inmiddels voor hem, voor Siciliaanse Mario, die hier jaren naar verlangd heeft.
Teruggekomen bij de balie van het hotel overweegt hij even om direct een terugvlucht te boeken, maar hij weet even niet voor wie hij dat zou moeten doen en loopt lusteloos naar zijn kamer die nu ineens erg muf ruikt.
Zijn zintuigen zijn dichtgeslagen en de nostalgische gevoelens hebben plaatsgemaakt voor een diepe depressie.
‘Oh Giois, wat ben ik aan het doen? Ik zoek dingen die niet meer bestaan. Zoals jij. Wat moet ik doen? Help me!’
Het fletse hotelbehang zwijgt en luistert niet eens.
Mario loopt naar de badkamer en neemt met trillende hand het ouderwetse scheermes uit zijn geruite toilettas.

Bill, Paul en Alice heten weer even Guiseppe, Paolo en Alessandra, uit respect voor hun vader die eerder dan gepland is teruggekomen uit Sicilië. Het idee dat hij herenigd is met hun moeder is een troost en een goed excuus voor het ontbreken van echt verdriet. Op de crematie zijn ook ene Luca en Luigi die Mario nog gekend hebben uit Siracusa. Ook zij zijn geëmigreerd, maar vanuit New York is Luigi naar Detroit en Luca naar Chicago verhuisd. Ze hebben van de dood van Mario gehoord via de Italiaanse consul.
Hoewel de kinderen eigenlijk hun vader hadden willen begraven bij hun moeder laten ze zich overhalen door Luigi en Luca om de as van Mario te laten uitstrooien over de Middellandse Zee.
Hierdoor kan Mario alsnog terugkeren naar zijn vertrouwde geboortegrond.

Mario © Juliaan Vandorne

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2010  Juliaan Vandorne