Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2015  Juliaan Vandorne

Volwassen verdriet – Juliaan Vandorne

Mijn vader is al met betraande ogen de woonkamer ingelopen wanneer mijn opa voorovergebogen door de voordeur ons huis betreedt en zeer langzaam, bijna met een plechtig gebaar zijn hoed op de kapstok legt. Met bevende handen trekt hij zijn overjas uit en hangt die aan de kraag op het haakje omdat het lusje al jaren stuk is hetgeen vaak een kolderieke aanblik biedt wanneer het achter zijn kortgeschoren nekharen omhoogsteekt. Als hij mij onderaan de trap ziet staan probeert hij te glimlachen. Het lukt hem niet. Zijn gezichtsplooien willen niet.
‘Opoe is dood, jongen,’ zucht hij en strijkt met zijn benige hand over mijn haren. Dat heb ik niet graag. Een dertienjarige jongen strijk je niet over zijn haren. Die geef je een ferme klap op zijn schouders.
Opa sjokt naar binnen. Ik weifel even om achter hem aan te lopen maar bedenk me. Snel sluit ik de kamerdeur achter hem en loop zacht de trap op, bang dat mijn vader me terugroept. Oma lag al een tijdje op sterven dus vind ik het maar vreemd dat ze zo verdrietig zijn. Ze was toch al oud! Ik heb met haar wel leuke tijden meegemaakt, maar dat was vroeger, toen ik nog klein was. Ik zit inmiddels op een levensgrote middelbare school en dan ga je niet meer dammen met je opa op zondagmiddag met een kopje thee en koekjes van je oma. Nee, dan ga je bijvoorbeeld naar je favoriete voetbalclub kijken in het stadion, als je tenminste kaartjes hebt kunnen bemachtigen. En voor zondag heb ik kaartjes. Ze moeten tegen de bovenste!
Zachtjes open ik de deur van mijn kamer. Sinds mijn oudste zus getrouwd is en uit huis heb ik de grootste slaapkamer gekregen. De imposante poster van The Beatles bedekt bijna de gehele muur boven mijn bed. Verder hangen er nog wat kleinere foto’s van andere bekende popartiesten maar de jongens uit Liverpool hebben toch wel mijn hart gestolen. Door het gezicht van John Lennon evenwel staat een boos potloodkruis vanwege zijn uitspraak dat hij populairder zou zijn dan Jezus. Dat is me toch wel in het verkeerde keelgat geschoten. Ik bid Jezus regelmatig zowat van zijn kruis voor belangrijke voetbalwedstrijden van mijn kluppie, dat ze mogen winnen. Dan moet je niet met zo iemand gaan sollen. Je kunt ook te ver gaan. Ook meneer Lennon. Ik ga op mijn bed liggen en overweeg even een fotootje tevoorschijn te halen dat ik achter de poster van The Beatles heb verstopt. Ik heb het nu al enkele weken, geruild tegen mijn favoriete Dinky Toy, zó graag wilde ik het hebben. Het is een oud zwart wit fotootje waarop je kunt zien hoe twee mensen het doen. Je weet wel, het doen! Ik zie er van af om ernaar te kijken omdat de kans dat mijn vader de kamer binnenkomt om me naar beneden te gebieden te groot is. Een andere keer.
Kijkend naar de papieren popsterren bedenk ik dat het vrijdag is en morgenochtend de postbode kan komen met een groene kaart. Je weet niet wat een groene kaart is? Dat is een melding van de school dat je een onvoldoende heb gehaald. Alsof ik dat zelf niet aan mijn ouders kan vertellen. Ik bepaal liever zelf wannéér ik dat doe. Als mijn vader die groene kaart vindt dan kan ik wedstrijd van zondag wel vergeten. Dan kom ik de deur niet uit. Dus moet ik de wekker zetten en morgen tussen zeven en acht uur met de krant al op de mat onder de brievenbus gaan wachten op de post… met de kaart, want dat is wel zeker. Daar is de school wel héél precies mee. Voor de verdere rest is het maar een zooitje. En moeilijk, veel te moeilijk. Ik doe er mijn tijd over. Ik ben niet zo’n studiebol. Een school is per slot van rekening een loopbaan en geen renbaan.
Ik kijk op mijn horloge dat ik gekregen heb toen ik naar de middelbare school ging. Geslaagd voor de lagere school!. Dat iedereen er gewoon vanaf moest, goed of niet goed, dat hebben mijn ouders nooit goed meegekregen. Maar goed ook. Het is bijna half drie. Ik heb afgesproken met een paar jongens uit de buurt om te gaan tafelvoetballen. In de serre bij de Vandaaltjes. Peer van Dalen zijn ouders zijn niet zo flauw. Het is er bijna elke dag een zoete inval. Een soort opvangtehuis voor kinderen die thuis niks mogen. Zoals ik.
Ik overweeg om naar beneden te gaan maar ik denk dat het nog een beetje te link is. Ik zet een LP op. Ik heb hem al vaker gedraaid, héél vaak. Paul McCartney volgt de zon en ik droom weg. Ik ben in mijn dagdromen doorgaans een stuk sterker dan in werkelijkheid. Eigenhandig verwijder ik vervelende jongens van een andere wijk van ons voetbalveldje en de meiden staren me met open ogen aan. Nu krijgt de ander een bloedlip en een openlijke vernedering. Ik ben de schrik van de buurt en het idool van de meiden. Zoals van Bettie. Haar naam doet misschien anders vermoeden maar het is het knapste meisje dat ik ooit gezien heb en ze gaat met jongens vanaf dertien jaar, dus ik ben ook kandidaat. Ik neem haar in mijn armen en wil haar zoenen als de deur van mijn slaapkamer bruusk opengaat. Het is mijn jongste zusje die ik met een paar sissende vloeken weer mijn kamer uitjaag. Ook dat nog. Moet ik een huilend zusje troosten zeker… nou, daar ben ik inmiddels toch wel te oud voor, of niet soms?
Ik sta op en kijk door mijn slaapkamerraam naar de serre van de Van Dalens. Niemand te zien. De jongens staan waarschijnlijk te wachten bij onze achterpoort omdat het voetbalspel, dat ik voor mijn verjaardag gekregen heb, bij ons in het schuurtje staat. Zonder mij geen spannende competities. Ik bedenk hoe ik voorbij mijn vader naar buiten kan komen, zonder tegengehouden te worden en uiteindelijk mét het tafelvoetbalspel wegkom. Ik moet het proberen. Het beloven spannende wedstrijden te worden. Peer en ik staan bovenaan. Wij spelen samen. Hij achter en ik vóór. Door het vele oefenen heb ik een polsbeweging ontwikkeld met een bijbehorend schuin schot op doel waar nog niemand een afdoend verweer tegen heeft gevonden. Mijn pols maakt al draaiende bewegingen terwijl ik de achtertuinen aftuur om iets of iemand te zien. Het is opvallend stil. Ik moet het nu proberen.
Ik besluit naar beneden te gaan. Langzaam – ik ken elke kraak van elke trede – loop ik de trap af en met toegeknepen ogen open ik de kamerdeur. Ik heb geluk. Opa zit met een afgezakt gezicht TV te kijken terwijl mijn vader slaapt in zijn luie stoel. Dat doet hij wel vaker. Ik sluip langs hen heen naar de keuken waar ik mijn moeder groet met een paar olijke knipogen, neem de sleutel van het schuurtje en loop op mijn tenen over het stenen tuinpad. Mijn vrienden staan al te wachten en komen op mijn teken, ook op hun tenen, helpen om het tafelvoetbalspel mee op te tillen richting de serre van de Vandaaltjes, het wedstrijdtoneel. Ik speel die middag een van mijn beste partijen en Peer en ik worden glansrijk kampioen. We springen van blijdschap rond in de serre.
Ik sla Peer op zijn schouders en roep: ‘Keigoed, man… keigoed… !’
Dan komt de moeder van Peer limonade brengen en ik zeg langs mijn neus weg tegen niemand speciaal: ‘Oh ja, voor ik het vergeet… mijn oma is dood.’

Volwassen verdriet – Juliaan Vandorne

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2015  Juliaan Vandorne