Homepage  Prozawedstrijd  Prozawedstrijd 2009  Joep van Loon  Beoordeling Klappers

De rok van mijn moeder - Joep van Loon

Mo, mijn bovenbuurjongen, houdt van een geintje. Hij zegt altijd dat ik er niks achter moet zoeken, hij is nu eenmaal zo. En ondertussen trapt hij me keihard op mijn bovenbenen. Om zijn lowkicks te oefenen, zegt-ie, voor wanneer hij weer een kickbokswedstrijd heeft. Of laatst, toen ik met mijn fiets naar buiten liep. Die grote negervriend van hem ging net door de deur naar binnen en bleef even vóór mijn fiets staan. Toen Stewart, die negervriend, weer weg stapte en ik de drempel over kon, riep Mo dat ik een lekke pijp had. Maar ik weet zeker dat hij mijn voorband snel had lekgeprikt. Dat zijn precies zijn soort geintjes. Hij is al achttien, vier jaar ouder dan ik. En Stewart, nou, daar wil níemand ruzie mee.
Mo's ouwelui wonen weer in Marokko, zijn pa is nu vier maanden met pensioen. Hij heeft altijd gespaard en daarom hebben ze nu een huis daar. Mo's moeder heeft een foto van het huis aan mijn moeder gegeven voordat ze weggingen. Achterop staat het adres. We mogen altijd langskomen als we met vakantie zijn, zei ze. Ondertussen woont Mo gewoon nog in dat appartement op de derde verdieping in de Indische Buurt in Amsterdam. En die Stewart is nu de hele tijd bij hem. Niemand op straat weet wat ze daarbinnen uitvreten.
Tegenover ons huis op het Ambonplein is een internetcafé. Mams en ik hebben geen computer thuis, dus ga ik vaak daarheen als ik me verveel. Als Appie er is speel ik online poker. Daarvoor moet je eigenlijk achttien zijn, maar ik mag van hem op zijn account spelen. Hij staat vaak achter me en kijkt mee als ik speel. Pas als er klanten binnenkomen, gaat hij weer naar zijn plek achter de toonbank. Als ik een mooie kaart heb, zegt hij soms dat ze maar even moeten wachten. En als ik bluf en de andere spelers trappen erin, pakt hij mijn schouders vast, zoent me op mijn kruin en noemt me 'crack' en 'gouden gozer'. Hij is een aardige kerel, maar zijn hele lijf ruikt naar de tabak. Hij moet niet te dicht bij je in de buurt komen, voor je het weet stink je zelf ook zo. En mijn moeder is erg tegen roken. Maar wat ik je zeg, ik kan goed pokeren, ik win bijna altijd. Soms geeft Appie me een paar euro mee. De rest is voor hem, natuurlijk, ik speel op zíjn account. Ik ben nog niet volwassen.
's Avonds mag ik nooit naar buiten van mams en dan ga ik met een stripboek in de hal zitten, net als nu. De tv-programma's die ze kijkt, zijn stom. Er is gepraat in ons trappenhuis. Wie zijn daar? Onze bel is niet gegaan. Ik loop naar onze voordeur en leg mijn oor er tegen aan. De deur komt uit op het trappenhuis, ook al wonen we op de begane grond. Ik had het fijner gevonden als we een deur aan de straat hadden, maar ja. De stemmen moeten wel voor Mo komen, de andere twee woningen staan al een hele tijd leeg. De woningbouw wil ze verkopen, maar niemand wil er wonen. De stemmen praten over poker, hoor ik nu, ze doen heel stoer tegen elkaar. Ze roepen dat ze wel even gaan winnen met een royal street flush of een carré azen. Maar dat zijn kaarten die je alleen op tv krijgt.
Ik loop de kamer in. Mijn mams ligt te slapen op de bank voor de tv. Haar rok is opgekropen en ze heeft die grote oorbellen van haar nog in. Ik doe eerst de gordijnen dicht, iedereen kan zo naar binnen kijken, en daarna doe ik de oorbellen uit. Dat is best lastig, want de pinnetjes die ik moet verschuiven in de ringen, zijn erg klein. Maar het lukt me zonder haar wakker te maken. Op tafel ligt het doosje met haar pillen. Ik leg de zilveren oorringen erop, ik heb ze haar cadeau gedaan voor Moederdag vorig jaar. Van mijn pokergeld. Ze ziet er moe uit. Moe maar mooi. Ik sluip de kamer weer uit en doe voorzichtig de voordeur open. Er is nu niemand meer in het trappenhuis. Daarom loop ik op mijn sokken de trap op.
Er staan twee hele dure mountainbikes op de overloop van de derde verdieping. Ik heb die fietsen nog nooit gezien. De deur van het appartement is gewoon open, ik kijk zo de hal in. Daar staan drie van die platte televisies. Ik hoor ze binnen vloeken en schelden, ze zijn aan het pokeren. Eentje stampt door de hal naar de keuken. Ik duik snel naar achteren, hij heeft me niet gezien. In zijn mobiel zegt hij dat hij verloren heeft. De anderen willen doorspelen, maar hij is bang dat het uit de hand loopt. Hij smeert 'm gewoon als het even tegenzit!
Plotseling komt hij de overloop op en schopt tegen één van de mountainbikes. Hij ziet me staan op de trap naar de vierde etage waar ook de bergingen zijn. Ik herken hem, hij hangt altijd op het pleintje hier rond, samen met nog 'n paar jongens. Soms voetballen ze ook, alleen laten ze mij nooit meedoen. Alleen als Mo er ook is, speel ik mee. Naar hem luisteren ze wel. De anderen zeggen dat ik niet goed genoeg ben, maar volgens mij is het omdat ik geen Marokkaan ben. Alsof ik daar wat aan kan doen. En trouwens, ik heb zwarte krullen. Dus waarom zou ik eigenlijk geen Marokkaan kunnen zijn? Mijn moeder is dan wel blond, maar mijn vader heb ik nooit gezien. Ook niet op de foto. En altijd als ik mams vraag wie mijn vader is, zegt ze niets. Daarom vraag ik het haar ook niet meer. Ik wil niet dat ze verdrietig is.

"Tsss, wat doe jij hier? Nou? Weet Mo dat jij hier rondhangt? Moet ik hem even halen voor je? Nou? Zeg 'ns wat, sukkel!"
Hij geeft me een duw tegen mijn schouder. Ik kijk de jongen zwijgend aan. Hij is een lafaard, hij durft niet door te spelen als de kaarten even tegenzitten. Bovendien is hij een kop kleiner dan ik. Hij draait zich om en gaat weer naar binnen. Shit. Ik moet nú de trap af rennen. Snel naar beneden. En dan onze voordeur door. Anders ben ik te laat. Maar ik blijf staan. Waarom weet ik niet, maar ik blijf staan.
En dus sta ik nu oog in oog met Mo. Achter hem staat Stewart. En daarachter de jongens die altijd op het pleintje hangen. Ze zijn nieuwsgierig naar wat stoere Mo nu gaat doen. En dat weet hij maar al te goed.
"Dus jij sluipt hier tegenwoordig zomaar rond?"
Mo kijkt me aan en grijnst.
"Mag dat wel van die lekkere blonde moeder van je?"
Ik weet hoe dit spelletje werkt. Ze stellen je eerst een vraag waarop je "ja" moet zeggen omdat je anders direct ruzie hebt. En dan komen ze er met nog eentje aanzetten. En nog eentje. En iedere nieuwe vraag is vervelender dan de vorige.
"Denk je dat je dat zomaar doen kan?"
Hij wil dat ik "ja" zeg. Dan heeft hij me dadelijk klem en ben ik de lul. Mooi niet!
"Ik hoorde die gasten praten in het trappenhuis. Ze gingen bij jou pokeren. Nou, en ik wil meedoen."
Dit verwachtte hij niet. Hij is even stil. Nu moet ik doorzetten.
"Waarvoor spelen jullie?"
De jongen van het pleintje die zonet nog tegen die fiets aantrapte, zegt: "Tsss, laat hem maar meedoen, Mo. Die sukkel hebben we zo uitgekleed!"
De andere jongens vallen hem bij, dus Mo zegt: "Hoeveel heb je bij je? Laat eerst je geld maar eens zien! We spelen hier niet voor de lol!"

Ik ben binnen. Voor het eerst in mijn leven ben ik bij Mo thuis. De muren van de gang zijn effen wit geschilderd, net als de deurkozijnen. De deur naar de keuken is open, die naar de huiskamer ook. Aan het plafond hangt een blikmetalen lamp met rode steentjes erop en aan de muur een uitvergrote foto van een huis ergens in de bergen. Verder is het eigenlijk een heel gewone gang. Het zeil op de vloer moet schoongemaakt worden. Wie zal dat doen nu Mo zijn ouders hier niet zijn? Ik kijk opnieuw naar de drie platte televisies. Eén van de jongens zegt: "Hee slome sukkel, niet kijken, doorlopen. Of durf je niet meer?"
De muren in de huiskamer zijn ook wit. Ze hebben er niets aan opgehangen. Op de eettafel liggen spullen verstopt onder een groot, beige tafelkleed. Daaromheen staan vier verschillende stoelen. Iemand geeft me een por in mijn rug. Tussen twee zwarte leren banken staat een grote koffietafel, daarop liggen de kaarten en de fiches. Er staan eigenlijk geen andere spullen in de kamer. Zelfs geen tv. De jongens gaan op de banken zitten. Uit het raam zie je de toren van de kerk. En daarachter de lichtjes van een vliegtuig. Het stinkt hier naar rook. Ik voel in mijn broekzak, daar zit veertig euro in. Gespaard van wat Appie van het internetcafé me soms meegeeft. Ik heb er een jaar over gedaan om dit bij elkaar te verdienen. Met een beetje mazzel verdien ik nu in één avond vijf keer zoveel! Behalve Mo, Stewart en de jongen die me op de overloop betrapte, spelen nog twee andere jongens mee. Tussen hen in is nog een plekje vrij. Daar moet ik zitten. Ik leg mijn geld op tafel, Mo pakt het snel weg, doet het in zijn broekzak en geeft me fiches.
Met de drie jongens en Mo ben ik snel klaar. Alleen Stewart zit er nog in, hij heeft meer geluk met zijn kaarten. Vóór mij op tafel liggen nu veel meer fiches dan ik gekocht had, Stewart heeft hooguit de helft. Ik kan misschien niet goed voetballen of kickboksen, maar met pokeren moeten ze wel respect voor me hebben!
Als ik de kamer weer binnen kom, is iedereen stil. Niemand die flauw vraagt of ik mijn handen wel netjes gewassen heb na het plassen. Stewart ontwijkt mijn blik maar pakt de kaarten, schudt ze kort, deelt zonder couperen, legt het spel kaarten weer neer, kijkt me nu wel aan en vraagt me hoeveel of ik inzet. De andere jongens kijken allemaal strak naar het stapeltje waar dadelijk de kaarten van gegeven zullen worden. Ik bestudeer mijn kaart en reken snel. Als Stewart meegaat, heb ik 'm zo klem. Dat kan bijna niet anders. Nog even en ik heb ze alle vijf te pakken! Morgen vertel ik Appie dat ik het niet alleen achter de computer kan! De anderen kijken nog steeds naar het stapeltje. Stewart leent tweehonderd euro bij en gaat direct all-in. Ik moet ook bijlenen om in het spel te blijven en mee te gaan. Dat zijn de regels, zeggen ze. Ik weet niet of ze daar gelijk in hebben, maar ik vind het geen probleem. Het is wel heel veel geld, maar met deze kaart kan ik niet verliezen.

Ik loop op straat met twee lege tassen. Mijn moeder vroeg me vanochtend om na school brood, melk en nog wat dingen bij de supermarkt te halen. Het regent, er is bijna niemand op straat. Onder het afdak van de basisschool op het pleintje staan zoals altijd een paar jongens. Mo komt door de regen op me af gerend. Hij pakt me bij mijn schouder en zegt:
"Hé loser! Stewart wil weten wanneer je zijn poen hebt."
Mo is gelijk weer verdwenen. Ik loop door naar de winkel. Thuis zet ik de pakken in de koelkast en kom erachter dat ik magere yoghurt in plaats van halfvolle melk heb gekocht. Met een glas water ga ik op de bank zitten. De jongens staan er nog. Ze geven elkaar lowkicks en houden hun armen omhoog alsof ze aan het kickboksen zijn. Ik denk dat ik zo naar Appie ga als ze weg zijn. Even spelen op zijn account. Geld verdienen. Maar ze blijven maar hangen. Ik pak een boterham en doe er jam en hagelslag op, ga weer op de bank zitten en kijk naar buiten. Zal ik het er op wagen en naar Appie gaan?
Buiten onderschept Mo me.
"Wat heb je bij je? Nou? Zeg 's wat, slome!"
Ik kijk om me heen. Ik kan nergens naartoe. Mijn moeder komt aangelopen. Ze zwaait naar me. Ik zwaai terug.
"Gered door die lekkere moeder van je! Maar Stewart moet snel zijn poen hebben! Of wil je dat hij er zelf om komt vragen?"
Hij kijkt me strak aan. Ik slik terwijl ik weet dat ik dat niet moet doen. Mo weet precies hoe ik me voel.
"Morgen. Morgenavond. Je ziet maar hoe je het regelt. Je bent toch geen mietje, homo?"
Hij geeft me een harde klap op mijn schouder. Ik kijk hem zwijgend aan.
"Hé jongen, kijk niet zo somber! Lachen is gezond!"
Hij grijnst, geeft me nog een zachter klapje op mijn schouder, draait zich om en loopt terug naar het groepje. Mams is op me blijven wachten en houdt de deur voor me open.
"Hoi schat, wat was er met Mohammed? Je hebt toch geen ruzie met hem?"

We hebben net gegeten, aardappelen en kipcorns. Ik zit in de hal met een spel kaarten. Steeds opnieuw leg ik twee keer een rijtje kaarten neer, netjes om en om. Precies zoals het ging met Stewart. Hoe kreeg hij het toch voor elkaar? Ik kom er niet uit.

Vandaag hoef ik niet naar school, het is zaterdag. Er is nog niemand op het plein, dus ik ga snel naar Appie. Als ik binnenloop staat hij achter de balie met een sigaret in zijn hand te praten met een meisje dat ik niet ken. Hij wuift naar een computer in de hoek. Zijn account staat niet aan. Het meisje en hij praten zo zacht dat ik ze niet kan verstaan. Hoe kom ik aan honderdtwintig euro als ik niet kan spelen? Ik kijk naar ze, maar Appie reageert niet. Ik blijf zitten en speel een uurtje patience. Zal ik toch naar hem toelopen? Appie praat nog steeds met het meisje en als ik op hem afloop, wuift hij me weg.
De jongens die inmiddels op het pleintje staan, kijken allemaal naar mijn voordeur. Daar staat Mo te praten met mijn moeder. Ze heeft een rok aan en die hoge laarzen die ik haar zo leuk vind staan. Ze lacht. Waar zullen ze het over hebben? Stewart staat achter ze en kijkt mij strak aan. Hij haalt een vinger langs zijn keel. Dan ontbloot hij zijn spierwitte tanden, net alsof hij lacht. Ik draai me om en ren naar het Obiplein, door het Flevopark tot de Schellingwouderbrug. Ik stop met rennen en ga de brug op. Ik kan pas terug als ik honderdtwintig euro heb. En mijn moeder kan me toch niet bellen, want ik heb geen mobiel.
Ik kan niemand bedenken van wie ik geld kan lenen. En verder? Een winkel beroven? Een tasje stelen van een oud omaatje? Of ik moet zo sterk zijn dat ze me niks kunnen doen. Maar Stewart is een reus. Hij komt altijd terug, zeggen ze. Maakt niet uit wat je doet, hij komt altijd terug en pakt je. En tegen Mo kan ik ook al niks beginnen. Shit, wat zou mijn vader nu doen?
Het is avond als ik weer op het plein terugkom. Er staat niemand onder het afdakje en Appie is al dicht. Ook bij ons thuis is het donker. Mijn moeder is meestal weg op zaterdagavond, maar als ik zondag wakker wordt, heeft ze altijd verse jus geperst en een eitje voor ons gekookt. Alleen bij Mo thuis is het licht aan. Misschien zitten ze weer te pokeren. Of ze wachten op mij, op het geld dat ik vanavond moet brengen maar dat ik niet heb. Shit!
Ik pak mijn sleutel uit mijn broekzak, loop naar de deur en doe die voorzichtig open. Als Mo en Stewart me maar niet opwachten! Het is donker in het trappenhuis. Expres doe ik het licht niet aan. Binnen op tafel ligt een briefje van mijn moeder: "Lieverd, ik ben vannacht weer laat thuis. Maak je geen zorgen en slaap lekker, lieve knul!"

Ik ga in bed liggen en doe mijn ogen dicht. Ik ben doodmoe maar het lukt me niet om in slaap te vallen. Hoe kan ik dat geld bij elkaar krijgen? Ergens pikken? Met Appie praten? Nee, die zou dat nooit doen! Anders had hij me vanmiddag niet zo behandeld. Of moet ik het toch aan mams vragen? Maar wat ben ik dan voor een man? Ze hebben gelijk dat ze me een loser noemen. Ik moet echt iets anders bedenken, anders ben ik de lul.
Ik weet niet hoelang ik al in het donker lig te woelen als ik geschreeuw hoor. Ik sluip mijn bed uit, ga naar de hal en leg mijn oor tegen de deur. Ja, ik hoor het opnieuw. Heel zachtjes doe ik de deur open en stap het trappenhuis in. Het geluid komt van boven. Mijn oog valt op een fietspomp naast de voordeur, zo'n zware van metaal. Heel voorzichtig, met de pomp in mijn hand als knuppel, sluip ik op blote voeten de trappen op. Hoe hoger ik kom, hoe duidelijker ik het gegil hoor. Op de overloop van de tweede verdieping blijf ik staan. Ik ken die stem. En haar gegil komt van de derde verdieping, de verdieping van Mo. Wat zijn die rotzakken aan het doen? Ik haal diep adem. Dat gebaar van Stewart vanmiddag! Met zijn vingers langs zijn keel! Ik houd mijn knuppel nog steviger vast en sluip tree voor tree de laatste trap op. Halverwege is het gegil gestopt. Ik ben toch niet te laat? Snel beklim ik de laatste treden. De deur van Mo's woning is open. Op de vloer van de hal ligt een rok. Ik aarzel even. Dan zie ik een hand die de rok oppakt en uit beeld trekt.
"Ik moet er nu echt vandoor! Morgen is die knul van mij al vroeg wakker."

De rok van mijn moeder © Joep van Loon

Homepage  Prozawedstrijd  Prozawedstrijd 2009  Joep van Loon  Beoordeling Klappers