Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2010  Janna van der Meer

Kerstvakantie in Cerreto - Janna van der Meer

Don Luigi legde de hostie op zijn tong. Leonardo deed zijn ogen dicht en concentreerde zich op de sensatie van droge karton op natte huid. Hij ging in Nederland nooit naar de kerk, maar hier in Tusseggia had het katholieke geloof wel betekenis voor hem. Don Luigi had zijn vader nog op zijn sterfbed bijgestaan en kende zijn hele familie. De boeren die rondom hem in de houten bankjes zaten, prevelden en zongen in zijn moedertaal. Het middeleeuwse kerkje dat boven op een heuveltop over de vallei heenkeek was van een mystieke schoonheid. 
De kerkgangers waren allemaal door de sneeuw de lange, steile trap op naar boven geklommen om de mis bij te wonen.  Bekenden hadden hem blij verrast op de schouder geklopt en de hand geschud. Vervolgens werd zijn vrouw begroet en zijn dochtertje geknuffeld: 'Wat ben je groot geworden!' en 'Wat ben je mooi!' Mara stond verlegen te lachen. Ze sprak nauwelijks Italiaans maar deze rituele loftuitingen kende ze wel.
Binnen was plaats voor ongeveer dertig mensen. De aanwezigen zaten met dikke jassen aan en grote mutsen op in de bankjes waardoor deze nog kleiner leken. De kachel draaide met veel lawaai. Er stonden twee bossen verwelkte bloemen in jaren zeventig vazen, maar er lag een nieuw, perfect gestreken, wit kleed over de tafel. In een nis was een groot kersttafereel ingericht: een oosterse stad compleet met moskee en middeleeuws kasteel, een riviertje met een brug erover, vee. De kribbe was nog leeg. Over vier dagen was het pas kerst, dan zou Jezus in zijn bedje worden neergelegd. Er was geen orgel. De dienst werd gevormd en kreeg inhoud door de samenspraak van de priester en de parochie. Sommigen zongen luidop en kenden alle teksten uit het hoofd. Anderen keken recht voor zich uit en zeiden niets. Niets leek geregisseerd. Het was een ritueel dat met elkaar werd opgevoerd en Leonardo voelde een rust over zich komen die hij al heel lang niet meer gevoeld had. Misschien kwam het allemaal nog goed. Misschien konden ze hier gaan wonen. Hij keek heimelijk even opzij naar zijn vrouw. Ze probeerde serieus mee te doen aan de mis. Ze sloeg een kruis terwijl ze protestant was.
'Papa, wie is dat?' fluisterde Mara terwijl ze hem in de zij porde.
'Wie?'
'Die boze man daar.'
Boven het altaar hing een gigantisch, alles dominerend schilderij met een heroïsch uitgebeelde, moordlustige engel. Hij richtte zijn speer op een donkere man die op de grond lag te kronkelen en duidelijk de dood in de ogen keek. Het was een luguber tafereel en eigenlijk nogal detonerend in het verder schattig gedecoreerde kerkje. Leonardo dacht dat het de aartsengel Gabriël was, maar wist het niet meer zeker.
'Dat is een engel,' antwoordde hij Mara, 'en,' voegde hij er, alsof hij haar gerust moest stellen, aan toe, 'die was hier altijd al. Die hoort hier. Heb je de kerststal al gezien? Daar gaan we na de dienst naar kijken.'

Giampierro, een van de Pazelli's nodigde het gezin uit om koffie te komen drinken. De Pazelli's waren een boerenfamilie die met drie gezinnen bijelkaar op een boerderij woonden. Hun gebouwen stonden onderaan de heuvel waar het ouderlijk huis van Mario op stond. Alles op en rond deze heuvel droeg de naam: Cerreto, wat latijn was voor een bepaald type eikenboom die hier veel voorkwam.
De Pazelli vertrok in zijn Fiat met met vierwielaandrijving die vanwege zijn kracht en kleine formaat heel populair is bij de boeren in de Apennijnen. Hella, de vrouw van Leonardo, wilde graag gaan lopen: het was zulk prachtig weer en het leek hier wel een kerstkaart! Ze was altijd enthousiast over de natuur en het landschap van Camerino. 'Het is hier zo lieflijk en zo onbedorven,' riep ze verrukt uit, 'Je kunt je gewoon voorstellen dat er een stoet ridders de hoek om komt rijden met hun paarden en vazallen.'
'Zo lieflijk waren die ridders niet. De Varrano's lieten niet met zich spotten,' zei Leonardo.
Waarom reageerde hij nu zo flauw, vroeg hij zich af. Hij zou blij moeten zijn dat zij ook van deze streek hield. Hij nam zich voor aardiger te zijn.
'Zijn er hier nog ridders pap?' vroeg Mara. Ze had het op school over de middeleeuwen gehad en wilde ieder kasteel dat ze zag bezoeken.
'Nee, dat heb ik toch gezegd. Er waren nog wel heel lang kasteelheren. Tot in de jaren zestig behoorden al deze landerijen en de huizen die er op stonden tot de kasteelheer. De boeren konden alleen pachten. Een heel groot gedeelte van de opbrengst moesten ze afdragen. Wanneer de oogst slecht was, betekende dat honger. Nu nog weten veel mensen wie bij welke heer hoorde. Als je bijvoorbeeld spreekt over Luca Leopardi dan kan het zijn dat je wordt gevraagd welke Luca Leopardi je bedoelt. Luca van die en die heer? De Pazelli's zijn niet van hier. Zij waren in de jaren zestig één van de eerste families die hun eigen land kochten.'
'Van wie was ons huis dan?' vroeg Hella.
'Ik weet de naam niet meer, maar in ons huis woonden drie families. De vrouwen liepen een paar keer per week met hun waren op het hoofd naar Camerino.'
'Yo! Liepen ze helemaal naar Camerino.' riep Mara, die nu al liep te dralen omdat ze niet van wandelen hield.
'Ja, dus jij kan dit kleine stukje best even lopen. Hupsakee.' Hij gaf haar een speels duwtje in de rug.
'Het moet wel prachtig geweest zijn,' mompelde Hella terwijl ze dromerig rondkeek, 'Die vrouwen kaarsrecht met hun spullen op het hoofd. Net als in Afrika. En de buffels in het veld. Wist je dat ze hier niet met paarden werkten maar met buffels Mara?' Mara was niet meer geïnteresseerd. Ze klaagde over natte voeten.
'Het lijkt hier helemaal niet op Afrika, ik heb het koud.'

Met zijn drieën liepen ze de heuvel van Tusseggia af om daarna weer direct te moeten klimmen richting Cerreto. Het weggetje werd geflankeerd door oude eikenbomen. De ijskristallen glinsterden fel en ze moesten hun ogen dichtknijpen tegen de overdaad aan licht. Hier en daar vond hun blik houvast aan een huisje, een groepje bomen of een toren, als een pentekening in zwarte inkt neergekrabbeld. Leonardo speurde tussen zijn oogwimpers door naar het stadje Camerino, waar al deze landerijen toe behoorden. Het lag vijf kilometer verderop op een hoge heuveltop, strategisch geplaatst met uitzicht over de hele vallei die zich naar de Adriatische zee uitstrekte en in de rug gedekt door de bergen. De stad was een vesting. Zijn muren waren in het verlengde van de rots gebouwd en leken uit het gesteente te groeien. Als ze er morgen maar konden komen met de Lancia, dacht Leonardo, ze hadden boodschappen nodig. Eigenlijk wilde hij ook nog naar de begraafplaats. De graven van zijn ouders zouden nu ook wel onder een sneeuwdek liggen. Die gedachte beviel hem. Er ging iets beschermends van uit, dat ze niet in de kou lagen.

Bij de Pazelli's was het heerlijk warm. De hele familie was bijeen in de grote gemeenschappelijke keuken.
In het midden stond een lange tafel met kapotte skai-leren stoeltjes. De keuken werd verlicht met tl-buizen en was verder functioneel ingericht. Aan een muur hing een gigantische flatscreen. Mara ging er meteen voor zitten want Avatar scheurde over het scherm. Deze televisie stond altijd op tekenfilms afgesteld omdat hij officieel voor de kinderen was. Tegelijkertijd tetterde er nog een andere televisie en daar stonden de mannen allemaal voor. Berlusconi was in beeld met verband om zijn hoofd. Het ging over de aanval op hem, een aantal dagen geleden, waarbij een man een metalen beeldje van de dom van Milaan keihard in zijn gezicht had gegooid. De Pazelli's luisterden smalend naar de verontwaardiging van de man. Ze konden de aanslag niet goedkeuren maar genoten wel van enig leedvermaak: de premier van Italië had het er, volgens hun, zelf naar gemaakt. Berlusconi was sowieso niet zo populair in Camerino. In gedachten schreef Leonardo een pluspunt voor Camerino bij. Hij zou niet ergens kunnen wonen waar iedereen met die idiote populist dweepte. Hella was bij de kachel gaan zitten en kreeg koffie aangeboden met een scheutje Varnelli anijslikeur er in. Dat wisten ze nog van vorig jaar, dat ze dat lekker vond. Het was ook een beetje komisch omdat het zo'n typisch boerengebruik was. Hijzelf kreeg ook koffie en Mara water met een bord snoep. Genietend slurpte hij een beetje en praatte mee in de geanimeerde politieke discussie van de mannen. Zulke hartelijke mensen had je niet in Nederland. Nederlandse vrouwen waren nog wel aardig maar de mannen: ijspegels waren het, droogkloten. Nergens kon je met ze over praten, je had geen idee wat er zich achter die strakke gezichten afspeelde en als je ze uitnodigde voor een koffie of een pilsje samen dachten ze dat je homo was. Ze leken geen emotie te kennen en niemand nodig te hebben. En dan waren Italianen zogenaamd macho. Italiaanse mannen waren trots op hun gevoelens, deelden hun warmte! Hij was blij dat hij een Italiaan was.
Natuurlijk moesten ze blijven eten. Het was in principe een eenvoudige lunch maar ze smulden er allemaal van. Alles was zelfgemaakt en van de hoogste kwaliteit: het brood, de wijn, de worst, de schapenkaas.
'Morgen slachten we een varken,' dan maken we weer nieuwe ham en worst.' Giampierro wreef in zijn handen van genoegen.
'Doen jullie dat zelf?' vroeg Leonardo
'Nee dat is verboden.'  Er moet een slager voor komen. Dus het hangt van het weer af of het door kan gaan.
'Ik wil dat wel zien. Ik heb nog nooit gezien hoe een varken wordt geslacht.'
'Als je hier morgen rond drie uur bent, kun je er bij zijn. Als het tenminste niet nog meer gaat sneeuwen ...'

'Waarom wil je in vredesnaam die slachtpartij zien?' vraag Hella verontwaardigd toen ze weer thuis  bibberend met hout in de weer waren om de open haard aan te steken.
'Beste interessant toch? Ik wil gewoon weten hoe dat gaat. We eten toch ook vlees en dan vind ik het hypocriet als je niet wilt weten hoe het proces verloopt dat vooraf gaat aan de gehaktbal op je bord. Bovendien heeft dit varken een mooi leven gehad.'
'Eén: sinds wanneer eet jij gehaktballen? Twee: dat varken heeft helemaal geen mooi leven gehad. Heb je dat varkenskot wel eens gezien waar hij in zit? Hij kan zijn kont niet keren en toen ik met Mara ging kijken had hij al lang geen vers stro meer gezien. Hij zat op het koude beton in zijn eigen stront en ik heb gehoord dat varkens dat helemaal niet fijn vinden.'
'Jij hoeft niet mee. Dan ga ik wel alleen met Mara.'
'Dat kind moet toch ook leren hoe het leven in elkaar zit.'
'Het leven ja. Niet de dood. Ik vind haar daar nog te klein voor en het is helemaal niet nodig. Ze kan er wel nachtmerries van krijgen.'
'We vragen het haar morgen zelf. Ze kan altijd met de andere kinderen en de honden gaan spelen.'
'We zien wel,' mompelde Hella.
Boos, dacht Leonardo. Hij leek voortdurend de verkeerde dingen te zeggen. Nou ja, eerst maar eens een vuurtje stoken.
'Morgen zal ik wat hout bijzagen,' zei hij tegen Hella. Ze reageerde echter niet. Het was soms zo moeilijk vrouwen gunstig te stemmen. Ze staarde in de vlammen en begon toen een verhaal te vertellen dat ze vanmiddag van Gabriëlla, een Pazelli, had gehoord.
'Wist je dat hier een granaatappelboom in de tuin stond, die zo groot was.' Ze maakt een wijds gebaar met haar armen. 'En dat deze boom ieder jaar gigantisch veel vrucht droeg.' Ze keek hem verwachtingsvol aan.
'Ja dat weet ik.'
'Wist je dat de granaatappel het lievelingsfruit van je moeder was?'
'Mijn moeder hield van alle fruit,' zei Mario kort.
'Ze hield het meest van granaatappel,' zei Hella beslist. Alsof zij zijn moeder een levenlang gekend had.
'Het bijzondere was, vertelde Gabriëla mij, dat toen Donatella stierf de granaatappelboom ook dood ging. Zomaar, na al die jaren, zonder aanwijsbare reden. Vind je dat niet heel bijzonder?'
Tja, wat moest hij daar nu op zeggen. Hij pookte nog maar wat in het vuur en legde er een houtje bij. De open haard was prachtig maar niet praktisch, bedacht hij zich voor de zoveelste keer. Veel te groot, je kon er in staan. Alle warmte verdween direct de lucht in. Je werd alleen aan de voorkant warm, te warm, terwijl je rug koud bleef. Er vormde zich een akelige stilte.
'Ik vind het vreemd dat je niet over je moeder wilt praten,' begon Hella weer, 'Je was vroeger nooit zo gesloten, zo nors. Ben jij nu een Italiaan?! Ik had gedacht dat je anders met je verdriet om zou gaan.'
'Dus ik voldoe niet aan je verwachtingen?'
'Het is geen kritiek. Ik ben gewoon bezorgd. Bovendien had ik verwacht dat onze vakantie hier goed zou zijn voor je rouwproces.'
'Mijn rouwproces?'
'Ja, dat heb je toch? Dat is toch logisch! Je moeder is nog maar vier maanden dood en je vader nog maar een jaar. In Nederland kun je net doen alsof er niets veranderd is, maar hier niet. Hier kun je niet ontsnappen aan de realiteit. Ik dacht dat je hier hun dood zou kunnen beginnen te verwerken.'
'O.'
'Ja wat nou o. Zeg nu eens wat. Ik wil zo graag weten wat er in je omgaat. Ik dacht dat we nader tot elkaar zouden komen deze vakantie, maar het is net alsof je je nog meer van me terugtrekt.'
'Leonardo zei niks en keek strak voor zich uit.'
Hella legde, nu poeslief, haar hand op zijn knie: 'Vertel me,' zei ze zacht, 'Waar denk je aan? Je kunt  me alles vertellen, dat weet je toch?'
'Ik dacht dat we misschien een allesbrander zouden moeten kopen.'
'He wat flauw.' Ze trok haar hand terug. 'Hou toch eens op over die stomme kachels. Daar heb je het alleen maar over. Het is hier steenkoud, maar voor die paar dagen gaat het best. Ik heb geen zin deze vakantie aan de installatie van een kachel te besteden.'
'Ik dacht dat we hier misschien zouden kunnen gaan wonen.'
'Wat?!' Even wist Hella niet wat ze moest zeggen, maar ze hervond zich snel. 'Je weet toch dat dat niet kan. De school van Mara... Mijn werk... Daar hebben we het toch al lang over gehad? Ik dacht dat je van dat idee af was. Ik dacht dat we het er over eens waren dat het beter was in Nederland te blijven?'
'Ik kan toch van idee veranderen?'
Ze kregen ruzie en legden het niet bij voor het slapen gaan. De vorige nacht hadden ze nog een knus nestje kunnen maken door als lepeltjes tegen elkaar aan te liggen, maar die nacht lagen ze ieder aan een kant van het koude bed. Ze vertikten het zelfs hun voeten aan elkaar te warmen.

Het varken lag op zijn rug op een soort brancard. Het was al dood. Leonardo was net te laat gekomen. De sneeuw was rood van het bloed. Alle mannelijke Pazelli's stonden er omheen in de dampen van het hete water waarmee het beest werd afgespoeld.  Kleine Giovanni plaste op zijn rubberlaarsjes rond in de sneeuwbrij. Hij speelde met de vier herdershonden en lette niet op het varken. Toen kregen de boeren Leonardo in de gaten en werd hij luidkeels begroet. Ze stopten echter niet met waar ze mee bezig waren: het afkrabben van de haren. Het varken was veel roziger van kleur dan dat het tijdens zijn leven was geweest. Het was trouwens een zij, zag Leonardo nu.
De Pazelli's beleefden geen plezier aan het doden van hun varken. Misschien dat er daarom tijdens deze klus uitsluitend over het beest gesproken werd in termen van recepten en vleeswaren. Het water liep hun in de mond terwijl ze het lillende vlees met grote messen afschraapten. Leonardo fantaseerde mee over alle heerlijkheden die er bereid zouden worden, maar het ging niet van harte. Hij kon wel proberen in termen van eten over het varken te praten, maar het bleef een akelig gezicht haar daar zo te zien liggen. Gelukkig was Mara bij Hella thuisgebleven.
Het gesprek van gisteren zat hem ook niet lekker. Hella had nog weer eens gezegd wat hij eigenlijk al wist: zij wilde hier niet gaan wonen. Wat hem nog het meeste dwars zat, was dat hij eigenlijk niet zeker wist of hij hier wel echt zou willen wonen. Hij zei van wel en dacht het ook vaak, maar was het ook zo? Het was die twijfel die hem vooral dwars zat. Door die twijfel kon hij geen oplossing bedenken voor de gevoelens van verdriet, onzekerheid en vervreemding waar hij door beheerst werd. Hij moest erover praten, vond Hella, zijn gevoelens uiten. Alsof praten en gevoelens uiten één en hetzelfde was. Alsof dat hielp.
Het varken was nu omgekeerd. Haar achterpoten stonden in bakjes met heet water. De honden stonden eraan te snuffelen. Ze werden niet weggejaagd maar over hun kop ge-aaid en geruststellend toegesproken. Toen de poten zacht genoeg waren, kwam de slager met een metalen apparaatje en trok de nagels eraf. De poten waren bestemd voor bij de linzen die traditioneel op oudejaarsavond gegeten werden. De linzen symboliseerden geld en succes voor het volgende jaar. Plotseling voelde Leonardo een golf van misselijkheid opkomen. Hij zei dat hij even bij de schapen ging kijken.
De schapen stonden in een spelonkachtige schuur met veel spinnenwebben. Het waren er veel. Wel een stuk of zeventig schatte Leonardo. Ze hadden weinig wol en hangoren. Al kauwend keken ze hem vanuit het donker nieuwsgierig aan. Hun gele ogen glansden in het zachte licht dat door de deur naar binnen viel. Er waren ook lammetjes. Was dat niet raar voor de tijd van het jaar?
Wat moet ik doen? vroeg Leonardo zich wanhopig af. Wat doe ik hier? Waar moet ik gaan wonen? Resoluut draaide hij zich om: hij ging nu eerst het graf van zijn vader en moeder bezoeken. Hopelijk deed Hella boodschappen. Hij groette de Pazelli's en zette de pas er in. Het zou ongeveer een half uur lopen zijn naar de heuvel waarop de begraafplaats lag.

De zon zakte achter de bergen en de lucht kleurde licht oranje in het westen. De hoogvlaktes in het oosten lichtten roze op. De sneeuw in het dal leek nu lichtblauw. Het druppen van de sneeuw van de takken hield plotseling op. Het begon meteen flink te vriezen. Leonardo liep wat onvast over de gladde weg. De bergen waren al donkere silhouetten geworden en de lichtjes van Camerino gingen aan toen hij de poort van de ommuurde begraafplaats bereikte. Cipressen rezen donker naast hem op. De poort was dicht. Leonardo zag het hangslot, maar pakte toch de klink, wrikte. Het had geen zin. De poort was op dicht. Vloekend schopte hij tegen de deur. Toen hij uitgeraasd was, bleef hij even leunend tegen de muur staan en besloot een rondje om de muur te lopen om te kijken of er een opening was. Die was er niet. Het werd steeds kouder. De sneeuw kraakte. Hij ging terug. Hij ging terug naar zijn huis dat waarschijnlijk een vakantiehuis zou blijven, maar waar nu de mensen waren waar hij van hield. Hij zou aardiger zijn en een manier vinden. Hij moest een manier vinden om zijn leven opnieuw vorm te geven.

'Morgen gaat de sneeuw smelten pap! Jammer he?!' was wat Mara bij wijze van begroeting zei toen Leonardo thuiskwam. En: 'We hebben heel veel dingen gekocht. Ook ham, dat vind je toch zo lekker? Dat zei mamma.'
'En of ik dat lekker vind!' antwoordde Leonardo met een glimlach.
Hella kwam binnen met een mand brandhout. 'Dag schat,' zei ze, 'Zou jij het vuur aan willen steken, dan dek ik de tafel. Ik heb pizza gekocht als we snel zijn, is het nog warm.'
Toen het vuur brandde en ze met z'n drieën aan tafel zaten te eten, zei Leonardo dat het zo toch best behaaglijk was, misschien konden ze de aanschaf van een kachel nog even uitstellen.
'We hebben er nu eigenlijk ook geen geld voor,' redeneerde hij verder.
'Dat denk ik ook niet, zei Hella.'
'En morgen gaat het toch dooien.' riep Mara.eringen op te halen. Ze zitten verborgen achter een muur van verdriet. Het huis staat inmiddels jaren leeg en er is blijkbaar niemand geïnteresseerd in een pand dat opgetrokken is uit een aantal met tranen doordrenkte muren. Ik kijk naar de droeve uitstraling dat op amper twintig meter van het zwembad te koop staat. De voordeur is overdreven asymmetrisch in de voorgevel geplaatst waardoor het huis een verwrongen gezicht krijgt. De mediterrane kleur van de gevel gaat grotendeels verborgen achter een wilde fanatieke begroeiing die de slaapkamerramen al bereikt heeft.
Het dak heb ik altijd afschuwelijk gevonden, maar het was een idee van Inge.
De voorbeelddakpan waarop ze kirrend haar keuze had gemaakt was roze, maar samen met nog zo’n duizend exemplaren in werkelijkheid werd het een bleek geheel dat nu haast ineenkrimpt onder mijn kritische blik. Ze doen pijn aan mijn ogen.
Wanneer ik mijn betraande ogen sluit hoor ik haar heldere stem die mijn naam roept en het beeld van een naakte nimf die over het grote grasveld naar me toe huppelt dringt zich moeizaam op. Haar jonge borsten bewegen nauwelijks en haar lichaam lijkt gebeeldhouwd. Lange donkerblonde haren lijken speciaal voor haar gemaakt en wapperen naar hartelust.  Ik steek mijn armen naar voren en hoor plots voetstappen achter me op het dorre gras. Niemand verwachtend draai ik me met een ruk om.
Een schimmig spel van herinneringen schiet door mijn hoofd en een miljoen voor- en achternamen proberen zich te vormen tot één naam van de vrouw die voor me staat. Ze lacht vriendelijk en straalt een en al aantrekkelijkheid uit.
‘Ik heb je nog niet laten schrikken,’ vraagt ze lachend. Ze heeft ongewoon witte tanden die in een keurige rij de indruk geven van rijkdom. Haar jas doet daarin heftig mee. Haar haren zijn goudblond en opgestoken. Ik word nerveus van het feit dat ik haar niet kan thuisbrengen terwijl mijn onderbewustzijn het uitschreeuwt van herkenning. Haar stem zegt me niets, ik word onzeker en doe een stap terug zodat ik haar beter kan bekijken. Ze is lichtjes en kundig opgemaakt en ook haar verdere kleding doet een zekere status vermoeden.
Ze schiet in de lach en houd haar met een dunne leren handschoen omhulde smalle hand voor haar mond.
Ik kan niet goed inschatten of zij weet wie ik ben. Mijn verstand draait nog steeds op volle toeren om de flarden uit het verleden aan elkaar te rijgen tot een zinnig beeld. Het lukt me niet.
Ik ben bang dat mijn glimlach naar haar niet overkomt zoals ik hem bedoel en ik zoek naar een openingszin die mijn stupide houding kan compenseren.
Ze is me voor.
‘Je weet werkelijk niet meer wie ik ben, hè ?’ zegt ze met een benepen piepstem.
Ik kijk om me heen alsof ik betrapt ben bij iets onbehoorlijks en zie in de verte aan de weg een Porsche staan die ik direct met deze vrouw associeer. Het maakt de zoektocht in mijn geheugen alleen maar moeilijker.
‘Eh,… nee!’ gorgelt het uit mijn keel die ik direct schraap.
Haar verbaasde gezicht wordt met de seconde knapper en ik realiseer me dat ik tegenover een prachtexemplaar van een vrouw sta die ik zou moeten kennen terwijl mijn geheugen me in de steek laat.
De schaamte begint zich met warmte in mijn lichaam te ontwikkelen en onwillekeurig trek ik mijn wintersjaal wat losser. Het is weliswaar bijna winter, maar de waterige zon is aan de warme kant.
‘Ik ben het …Sophie !’ lacht de vrouw terwijl ze me bij de arm neemt.
Met een lichtflits valt ze mijn geheugenterrein binnen. De enige Sophie die ik ken is de vriendin van Inge, een verwend nest dat uit een rijke familie stammend een eindje verderop in de betere buurt woonde. Ik had een hekel aan haar omdat ze Inge voor een groot deel van me afnam door héél hecht met haar te zijn.
De herkenning brengt me alleen nog maar meer van slag en ik heb nog te weinig gegevens voor handen om een juiste houding aan te nemen.
De laatste keer dat ik haar gezien heb is op de begrafenis, dat kan ik nu met zekerheid vaststellen.
‘Jeetje, Sophie…’ zeg ik met grootst mogelijke neutraalheid.
Ze schud nu een beetje aan de mouw van mijn jas en kijkt me met een schuin hoofd aan.
‘Hé, hoe is het nu met je?’ vraagt ze .
‘Goehoed….’ Zeg ik mijn lippen tuitend en wrijf langs mijn ongeschoren wang. Ik ging er vanmorgen niet vanuit dat deze ontmoeting plaats zou vinden anders had ik me wel beter verzorgd.
Een restant dorre bladeren wordt in een kleine draaikolk door de wind opgetild en weer neergelegd. Het lijkt een vrij nutteloze actie en ik weet me even nergens anders op te concentreren. Er dringen zich een aantal herinneringen op die geblokkeerd en misplaatst voelen. Ik zucht en laat mijn ogen weer langs haar schitterende contouren gaan. Ze is niet zozeer ouder geworden, maar meer rijper… mooier. En dat terwijl ik elke morgen mijn eigen vergrijzing als een aftakeling beoordeel.
‘Twaalf jaar…’ fluistert ze naar de grond kijkend. Ik meen een glinstering in haar ogen te zien.
‘Tja,’ zeg ik niets beters weten te zeggen.
In de flarden uit mijn geheugen zoek ik tevergeefs naar een situatie waarin ook zij naakt om het gevulde zwembad rent. Dat zullen ze wel gedaan hebben als ik er niet was.
Ik was met grote regelmaat in het buitenland om de resten van het bedrijf van mijn vader proberen te redden. Als enige zoon had ik na zijn plotse overlijden alles geërfd, behalve zijn zakelijk talent. Ineens zat ik tegenover achterdochtig kijkende Aziaten die graag gebruik maakten van de producten en kennis van mijn vader, maar die in mij alleen maar het verwende enige kind zagen. Ik kon ze geen ongelijk geven. Tegen beter weten in heb ik het toch een tiental jaren volgehouden om de wereld rondreizend mijn erfgoed te verdedigen tegen een concurrentie die veel meer gochme bezat dan ik.
Veel later kwam ik tot de conclusie dat dit verloren tijd was die ik beter aan Inge had kunnen besteden. Ik meende dat ik een onuitputtelijke zee van tijd ter beschikking had. De werkelijkheid kwam hard aan.
‘Wat… wie …’ Ze maakt haar zinnen niet af en kijkt me aan met een zorgwekkend gezicht.
Ik strijk met mijn hand door mijn grijzend haar en zoek naar een mogelijk antwoord .
‘Ik ben met pensioen…’ zeg ik alsof daarmee alles verklaard is.
De vale spijkerbroek met gerafelde pijpen voelt slecht aan zo tegenover deze modieuze perfectie.
Met een elegant gebaar trekt ze haar handschoenen uit en met intens warme handen pakt ze de mijne. Ze staat nu recht voor me en de afstand tussen onze gezichten is niet meer dan een centimeter of tien. Ik ruik haar parfum en voel haar adem.
‘Je hoeft je niet anders voor te doen. Ik heb je altijd bewonderd zoals je was ook al heb ik altijd geweten dat je me niet zo mocht. Inge was onze verbondenheid maar wel heel indirect. Ik was jaloers op je, weet je dat?’
Ze blijft me intens aankijken.
Mijn mond voelt gortdroog en ik verlang naar een koel glas bier, niet alleen vanwege de dorst. De schaamte over deze gedachte slaat als een natte vaatdoek om mijn hals. Ik heb me de laatste maanden al diverse malen voorgenomen te stoppen.
‘Meen je dat?’ vraag ik.
Ze knikt langzaam met haar mooie hoofd.
Na zoveel jaren weet ik niet goed meer te reproduceren waarom ik haar niet mocht. Dat kan eigenlijk alleen maar vanwege haar relatie met Inge zijn. Een soort jaloersheid op een vals plat. Een gevoel dat onuitsprekelijk is.
‘Ik mis haar nog elke dag…’ fluistert ze bijna in mijn neusgaten.
Mijn oplaaiende emoties beletten me te antwoorden.
Ik zie Inge weer voor me. Door God rijkelijk bedeeld met feminiene kenmerken wist ze alles en iedereen voor zich te winnen, behalve zichzelf. Ik voel een rilling langs mijn rug gaan als ik denk aan haar brief die ik op ons bed vond. Lang heb ik mezelf verboden om aan de inhoud terug te denken. Nu komt onbelemmerd de cryptische tekst weer voorbij die een grote leegte achterliet. Ze schreef dat ze niet had kunnen kiezen tussen twee geliefden. In de veronderstelling dat ik de ene was heb ik me jarenlang suf gepiekerd wie die andere man was geweest. Deducerend kwam ik op niemand en liet het op een gegeven voor wat het was. Het zou immers niets veranderen aan mijn verdriet.
Sophie komt dichterbij en kust me teder op mijn mond.
De dunne wind omhult ons met een kolk van bladeren.

Kerstvakantie in Cerreto © Janna van der Meer

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2010  Janna van der Meer