Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2010  Jan-Willem Dijk

Sumera - Jan-Willem Dijk

Het is zondag, want het ruikt naar frituurvet. Alle dagen lijken op zondagen, maar als het daadwerkelijk zondag is, dan weet ik het, want dan ruikt het naar frituurvet. Ik hoor het knetteren. Straks zullen mijn vader en moeder boven komen met drie borden patat, drie frikadellen en mayonaise. Ik heb geen honger. Maar toch zullen ze boven komen met hun goede bedoelingen. Lekker normaal. Heerlijk doorsnee. Zoals ieder normaal gezin op zondag samen gefrituurd voedsel eet. Maar dan anders.
Vroeger aten we nooit patat op zondagen. Vroeger gingen we uit eten in dure restaurants. Dat wilde mijn vader graag. Dan verkondigde hij goedkope wijsheden zoals: ‘Zondag is een dag waarop je met goed eten en dure wijn de afgelopen werkweek weg mag spoelen.’ Ik werkte niet, dus vaak ging ik niet mee. Dan zat ik thuis en zei ik dat ik moest studeren voor een proefwerk Frans of Natuurscheikunde. In werkelijkheid blowde ik me een ongeluk. Wat dat betreft is het maar goed dat ik hier lig. Ze kunnen me in ieder geval niet meer van school aftrappen en mijn vader en moeder wordt een schande bespaard gebleven.
Er is veel veranderd sinds ik in dit bed lig. Naast het feit dat ik überhaupt in een ander bed lig – ik mocht ineens het tweepersoonsbed waar ik al jaren om zeurde – heb ik een televisie op mijn kamer, mag ik gaan slapen wanneer ik wil, krijg ik zelfs het betaalde voetbalkanaal en krijg ik te eten wat ik wil. Nu wel.
Met pijn in mijn armen en rug duw ik tegen het raampje naast mijn bed zodat het naar buiten open zwaait. De geur van dennen en gemaaid gras neemt het op tegen de geur van gefrituurde frikadellen.
Ik hoor de trap kraken. Het is mijn moeder die naar boven komt. Dat weet ik omdat ze zachtjes probeert te doen zodat ze mij niet wakker maakt. Als het mijn vader geweest zou zijn was hier geen sprake van geweest. Niet eens omdat hij geen rekening met mij zou willen houden, maar simpelweg omdat hij gewoon zou zijn vergeten dat ik hier lig weg te rotten.
Mijn moeder komt naast mijn bed staan en legt haar hand op mijn voorhoofd. ‘Gaat het?’ vraagt ze.
‘Kan niet beter.’ antwoord ik. ‘Straks ga ik hardlopen, zin om mee te gaan?’
‘Doe niet zo, Pim.’
‘O nee, sorry moeder, sorry dat ik zó doe. Het is natuurlijk ook helemaal niet om te lachen. Stel je eens voor dat ik zou gaan hardlopen. Wat zouden al die mensen wel niet moeten denken? Voor je het weet spreekt men nog van een schande. Geluk bij een ongeluk dat ik niet naar buiten kan hè?’
‘Pim, alsjeblieft. Ik kom alleen vragen of je een frikadel bij je patat wilt. Ik heb hier nu geen zin in.’ antwoordt ze.
‘O, nogmaals sorry, ik dacht even dat je hier zin in had, net als ik. Maar als het alleen maar om die frikadel gaat, dan ja. Lekker, doe mij maar zo’n lekkere frikadel, heerlijk.’
Mijn moeder zucht, loopt de kamer weer uit en ik draai me om. Ik kijk naar buiten en zie het zandpad waaraan wij wonen. Ik houd al weken in de gaten wat er allemaal gebeurt door naar dat zandpad te kijken. Zo heb ik ontdekt dat mevrouw Prok van het Karrespoor vreemd gaat met boswachter Harm en dat onze buurman ’s nachts stomdronken wandelingen maakt met op zijn hoofd een bouwhelm met een zaklamp erop gemonteerd. En dat voor een dorp waar op het eerste gezicht niks gebeurt. Het verdient de titel dorp niet eens. Een dorp heeft een centrum, hoe klein ook, het heeft een centrum. Dat hebben wij niet eens. Het is gewoon een bos. Een bos heeft ook geen centrum, net als bij ons.
Ik zie Sumera lopen. Sumera is de dochter van onze buurman. Ze is vier jaar ouder dan ik, en studeert in de stad. Politicologie, ofzo. Sinds ik kan nadenken ben ik verliefd op haar. De laatste tijd minder trouwens, want ik zie haar nog maar ongeveer twee keer per jaar, wanneer ze bij onze buurman op bezoek is. Ze loopt met de Dobermann van onze buurman over het zandpad. Ze draagt een zwart leren jasje met een wit hemdje of T-shirt eronder, en een lichtblauwe spijkerbroek. Haar zwarte krullen zijn naar achteren getrokken en worden bij elkaar gehouden door een elastiekje of een haarklip, dat kan ik niet goed zien. Toen ik 8 was en zij 12 zijn we met elkaar getrouwd. In het bos, Ik zal het nooit vergeten omdat het de mooiste dag uit mijn leven was, en omdat ik er een litteken aan over heb gehouden. Om ons huwelijk te bezegelen moesten we bloedbroeders worden. Met mijn Zwitserse zakmes prikte ze een klein puntje in haar wijsvinger en daarna moest ik hetzelfde doen. Onhandig duwde ik het mes met teveel kracht tegen mijn duim, en het bloed stroomde eruit. Ik wist in ieder geval zeker dat het bloed uitwisselen was gelukt.
Ze kijkt omhoog. Ik blijf verstijfd terugkijken. ‘Hoi!’ schreeuwt ze. Ik heb te weinig kracht om terug te schreeuwen, dus ik steek een arm omhoog uit het raam en zwaai. Ze maakt een paar wilde bewegingen met haar armen naar haar mond. Ik haal mijn schouders op en kijk haar vragend aan, maar ze kan mijn gezicht vanaf daarbuiten nooit zien.
Dan hoor ik mijn vader de trap op banjeren. Ik draai me om en voordat ik het weet staat hij al in de deuropening. Hij kijkt mij aan alsof hij verbaasd is mij hier aan te treffen. ‘Wat ben je aan het doen?’ vraagt hij verontwaardigd.
‘Wat ik aan het doen ben? Ik ben push-up oefeningen aan het doen, nou goed?’
‘O, ja… je moeder zei al iets over dat het weer zover is.’ zegt hij geïrriteerd.
‘Ja, het is weer zover ja, dus als je nu even wilt opdonderen, graag.’ bijt ik hem toe. Ik draai me om en kijk naar buiten, maar schijnbaar is Sumera doorgelopen.
Voorzichtig laat ik mijn hoofd weer op het kussen zakken. In mijn ooghoek zie ik dat mijn vader nog steeds in de deuropening staat. ‘Sta je hier nu nog? Donder toch op vent.’ zeg ik zonder hem aan te kijken.
‘Prima,’ zegt hij, ‘ik kwam alleen even melden dat we niet alleen eten vanavond.’
Ik wil overeind schieten maar een brandende pijn als een stroomstoot schiet door mijn lichaam.
‘Niet, alleen? Waar heb je het over?’ vraag ik hem met een krakerige stem. Mijn handen liggen op mijn buik, alsof ze de pijn eruit kunnen duwen.
‘Vanmiddag kwamen we Sumera en haar vader tegen.’ zegt hij alsof het de normaalste zaak van de wereld is. ‘We dachten dat je het wel leuk zou vinden om eens iemand anders te zien, dus we hebben ze gevraagd om een hapje mee te eten.’
Ik kook vanbinnen.
‘Zijn jullie helemaal gek geworden?’ probeer ik te schreeuwen, ‘heb je verdomme niet gezien hoe ik eruit zie?’ De pijn in mijn buik wordt scherper.
Nog voordat hij kan antwoorden schreeuw ik nu harder: ‘Eruit idioot, opdonderen!’
Mijn vader haalt zijn schouders op en loopt de kamer uit.
Tegelijkertijd begint een van mijn hoestbuien. Mijn hoofd voelt aan alsof het ieder moment uit elkaar kan knappen en de bloedspetters vliegen tegen mijn handpalm. Mijn moeder komt haastig de trap op, loopt vlug mijn kamer binnen en begint zachtjes op mijn rug te kloppen. ‘Wat heb je tegen hem gezegd?’ schreeuwt ze mijn vader nog achterna. Ik wijs naar de fles zoutwater naast mijn bed. Ze draait de dop eraf en zet de fles aan mijn mond. Voor twee seconden houd ik mijn adem in en neem een slok. Daarna gaat de hoestbui verder. Na nog een aantal slokken neemt het af.
‘Rot op!’ schreeuw ik naar mijn moeder.
Ze staat op en loopt mijn kamer uit. In de deuropening draait ze zich om en zegt verontschuldigend: ‘Sorry lieverd. Tot zo.’
Nog even blijf ik languit op mijn bed liggen. Ik voel me opgelucht na een hoestbui. Alsof ik weer even opgeladen ben. Alsof ik even opnieuw begin. 
Op mijn dekbed zitten wel honderd kleine bloedspetters. Ik weiger om er zo bij te liggen terwijl ik voor het eerst in weken andere mensen dan mijn ouders onder ogen zal komen. Helemaal omdat het Sumera is. Ik ga rechtop zitten en draai mijn lichaam zodat ik op de bedrand zit en mijn voeten de houten vloerplanken raken. Langzaam ga ik rechtop staan en schuifel naar de wastafel naast de deur. Ik kijk in de spiegel. Met een plens water spoel ik de bloedspetters van mijn gezicht. Het water voelt koud aan. Daarna dep ik mijn gezicht droog met een handdoek. Ik pak de crème dat ik van de dokter heb gekregen en smeer het uit over mijn dunne droge huid. Het brandt. Mijn pezige armen doen pijn van het smeren en leunen op de wastafel. De crème kleurt mijn grauwe gezicht weer enigszins levend.
Ze staan met zijn allen in de woonkamer. Ik hoor ze. Sumera is vlakbij me. Een paar houten planken zitten tussen ons in, meer niet. Ik heb het warm. Ik schuifel naar de kast en trek mijn hemd over mijn hoofd uit. Ik werp het ding onder in de kast en buk om een schoon T-shirt te pakken. Mijn knieën kraken. Ik pak een zwart shirt dat ik een keer droeg toen ik bij onze buurman in de tuin hielp om een picknicktafel te verplaatsen. Sumera was thuis en zei dat ik een gaaf shirt aanhad. Geen idee wat ze er gaaf aan vond, er stond immers niets op, maar schijnbaar is hij gaaf. Ik trek hem met pijn in mijn ellebogen en nek over mijn hoofd en het dwarrelt naar beneden. Het hangt losjes over mijn knokige lichaam. Mijn gestreepte pyjamabroek kan ik wel aanhouden. Ik strompel naar het bed en pak de zijkant van het witte dekbed vast. Ik til het omhoog zodat ik het om kan draaien. Met mijn handen in de lucht en het witte dekbed dat als een gordijn voor mij hangt blijf ik staan. Ik hoor haar stem. Ik kan niet verstaan wat ze zegt en voordat ik geconcentreerder kan luisteren wordt haar lieve stem onderbroken door de schelle stem van mijn vader. Ik draai het dekbed om zodat de bloedspetters niet meer zichtbaar zijn en zet de kussens rechtop tegen de bedrand aan het hoofd. Daarna ga ik weer onder het dekbed liggen. Ik ben kapot.

Zelfs tijdens het eten van een frikadel is ze nog sexy. Met zijn vieren zitten ze op een rijtje naast mijn bed. Mijn moeder bij mijn hoofd, dan onze buurman, dan Sumera, en mijn vader zit bij het voeteneinde van mijn tweepersoonsbed. Ze heeft me niet opvallend aangekeken. Toen ze binnen kwam liep ze zonder aarzeling naar mij toe en zoende me op mijn rechterwang, toen op mijn linker, en daarna weer op mijn rechter. Ze voelde zacht en warm aan. Ik bewonder haar recht-door-zee-heid. Nadat ze me zoende pakte ze kort mijn hand en keek naar het litteken. Zacht mompelde ze ‘Nog steeds de ring om zie ik?’
Zorgvuldig probeert iedereen mij te ontzien. Mijn vader is nog minder op zijn gemak dan onze buurman. Het is sowieso een samenstelling van niks. Mijn ouders wonen al 20 jaar naast onze buurman, en hebben hooguit honderd woorden met hem gewisseld in die tijd. En nu zit hij in hun huis met een bord patat en een frikadel op schoot te vertellen over hoe Bayern München het weer in de laatste minuut ‘op z’n Duits deed’. Hij richt zijn woorden voornamelijk tot mijn vader. Hij heeft geen idee dat die man de grensrechter nog niet van de keeper weet te onderscheiden. Mijn vader mompelt iets terug over de oorlog – het enige waarvan hij zeker weet dat het iets met Duitsland te maken heeft – en begint daarna een verhaal over een bundel aandelen die hij precies op het juiste moment heeft verkocht. Mijn buurman is vuilnisman, dus het zal hem worst zijn of mijn vader aandelen heeft verkocht of gekocht, wat hem betreft zet hij de aandelen bij het grofvuil, dat levert hem tenminste iets op. Sumera kijkt af en toe naar buiten. Ze lijkt op haar gemak. Mijn moeder ratelt maar door over hoe makkelijk het toch is om een frituurpan te hebben, helemaal op de zondagen. Ze zegt dat het zulke mooie dagen zijn waar wij met z’n drieën nog zo heerlijk van kunnen genieten. Wat moet ze ook anders zeggen.
Ik krijg geen hap door mijn keel en zet het bord naast me op een houten tafeltje.
‘Smaakt het niet?’ vraagt mijn moeder.
‘Ik heb geen honger.’ antwoord ik kortaf.
Af en toe kijk ik naar Sumera. Ze zegt niet veel vanavond. Zo nu en dan voel ik me opgelaten, denk ik dat ze hier helemaal niet wil zijn. Dat ze liever met vriendinnen in de stad op haar studentenkamer pizza zou eten. Of zelfs liever met de Dobermann over de zandvlakte zou wandelen.
Na een kwartier is het eten op. De laatste vijf minuten is er niet gesproken. Het zou pijnlijk geweest zijn als ik me er iets van aan had getrokken, maar het interesseert me niet meer. Ik heb iedere hoop op normale ouders opgegeven.
‘Zullen we beneden nog maar een bakje doen?’ vraagt mijn moeder achteloos.
Natuurlijk, doen jullie beneden nog maar lekker een bakje, denk ik. 
‘Laten we dat maar doen.’ antwoordt mijn vader.
‘Akkoord.’ zegt onze buurman.
‘Ik blijf nog even hier.’ zegt ze vrolijk.
Mijn vader en onze buurman kijken op.
Mijn hart slaat over en iets schiet in mijn keel. Uit alle macht probeer ik een hoestbui te voorkomen.
‘Weet je het zeker?’ vraagt mijn moeder verbaasd.
Het moet niet gekker worden! Weet je het zeker? Wat is dat nou voor een vraag? Waar ik bij lig! Ik zou haar aan willen vliegen en haar nek in een beweging de andere kant op willen rukken.
‘Ik weet het zeker hoor mevrouw.’ zegt ze zelfverzekerd.
‘Goed dan. Heren, na jullie.’ zegt mijn moeder, en ze maakt een sierlijke beweging met haar arm richting de deur. Als twee schooljongens staan mijn vader en onze buurman op en lopen voor haar uit. In de deuropening draait mijn buurman zich nog een keer om en zegt een beetje ongemakkelijk: ‘Tot de volgende keer jongen.’ 
‘Ja, tot de volgende keer.’ zeg ik ‘Als ik tussen zes planken lig.’ mompel ik erachteraan.
Mijn moeder kijkt mij verwijtend aan, maar zwijgt erover.
‘Als jullie nog iets nodig hebben hoor ik het wel.’ waarop ze zich omdraait en ook zij de kamer uitloopt.

Sumera staat licht over mij heen gebogen en kijk uit het raam. ‘Je hebt wel een mooi uitzicht.’ merkt ze opgewekt op.
‘Ja, daar is niets mis mee.’ zeg ik
‘Hoezo? Waar is dan wel iets mis mee?’
Met ongeveer alles behalve dat uitzicht is iets mis, denk ik, maar ik zeg het niet.
‘Nou ja, dit hè.’ en ik zweef mijn handen van boven naar onder over mijn lichaam.
‘Ja, nou ja, ik bedoel, je lichaam dóet het toch nog wel?’ vraagt ze.
Doet het toch nog wel? Ziet ze niet hoe ik er bij lig? Ik lijk verdomme op magere Heijn die vroeger in de hoek van het biologielokaal stond.
‘Nou goed, het doet het nog wel, althans denk ik. Ofzo.’
Ik word zenuwachtig van haar cryptische gelul. Mijn hart klopt in mijn keel. Ze gaat zitten op de houten stoel waar een paar minuten geleden mijn moeder nog zat te verkondigen dat de katten zo graag in de zon op het gras liggen te rollen. Ze schuift de stoel nog wat dichterbij en kijkt naar me. Ik wil wat zeggen maar heb geen idee wat dat zou moeten zijn. Ze trekt het zwarte leren jasje dat ze nog steeds aan heeft uit en gooit op mijn bed, bij mijn voeten. ‘Warm hier.’ zegt ze. Het strakke witte hemdje laat weinig aan de verbeelding en te wensen over. Ze draagt er een zwarte bh onder met gekleurde bloemetjes erop die lichtjes door het hemdje schijnen. ‘Goedgekeurd?’ vraagt ze ineens.
‘Goedgekeurd? Euh, ik snap niet helemaal…’ Ik probeer het zelfverzekerd uit te brengen, maar het lukt niet.
Subtiel legt ze haar wijsvinger op mijn kurkdroge lippen. Ik lig verstijfd in het, voor mijn uitgemergelde lichaam, veel te grote tweepersoonsbed. Dan staat ze op. Met haar knieholten schuift ze de houten stoel naar achteren. Ik probeer het zweten tegen te houden en aan iets anders dan dit moment te denken, maar het lukt me niet. Met haar vrije hand pakt ze de punt van het witte dekbed en houd en omhoog. Ze moet de bloedspetters wel zien. Ik weet niet waar ik heen moet kijken. Ze tilt haar linkerbeen omhoog en ligt nu half bij mij in bed. ‘Schuif eens op.’ fluistert ze verontwaardigd. Ik kijk haar even aan wend mijn blik net zo snel weer af. Langzaam schuif ik mijn lichaam naar links. Dan legt ze ook haar rechterbeen op het bed en laat het witte dekbed over ons heen vallen. Ik heb geen idee wat ik moet zeggen of moet doen. Schijnbaar weet ze dat want ze merkt nonchalant op: ‘We zijn toch ooit getrouwd?’ Ik glimlach ongemakkelijk naar haar. Ze ligt nu op haar zij naast mij. Haar perfecte lichaam naast mijn uitgeleefde lijf. Met haar linkerhand ondersteunt ze haar hoofd. Haar rechterhand komt naar boven en verdwijnt daarna onder het witte dekbed. Ik kan niet verder zien dan haar gezicht. Zij ligt naast mij en verder is er niets. Alsof wij met z’n tweeën een ruimte zijn. Haar hand glijdt over mijn buik naar beneden en dan over mijn pyjamabroek. ‘Zie je wel dat hij het nog doet.’ zegt ze plagerig. Ik kan niets uitbrengen. Er komt ook niks meer in me op. Ik doe mijn best niet meer.
Dan gaat haar hand naar boven en glijdt vervolgens weer naar beneden, mijn pyjamabroek in. Ik kijk onopvallend naar haar gezicht. Zachtjes gaat ze heen en weer. ‘Ik wil dat je naar me kijkt.’ fluistert ze in mijn oor. Ze is volmaakt. Haar krullen gaan licht heen en weer op de maat van haar hand. Ze heeft volle rode lippen die haar witte tanden omlijsten, grote bruine ogen en een zachte gladde zonbruine huid.
Vijf minuten later stapt ze voorzichtig uit mijn bed. Ze buigt zich over mij heen, geeft me een lange zoen op mijn voorhoofd en trekt het witte dekbed recht. Langzaam loopt ze naar de deur en dan draait ze zich om. Ze kijkt me even met fronsende wenkbrauwen aan en zegt zacht: ‘Zie het niet te somber in, het zou zonde zijn van je tijd.’ Ik kijk naar haar, en weet nog steeds niet wat ik moet zeggen. Dan draait ze zich om en loopt de kamer uit. Terwijl ze door de deuropening stapt hoor ik haar nog iets mompelen. ‘Misschien zal ik mijn vader wat vaker gaan bezoeken de komende tijd.’ en ze verdwijnt de hoek om.

Sumera © Jan-Willem Dijk

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2010  Jan-Willem Dijk