Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2014  Esther Swinkels

Zwarte kerst – Esther Swinkels

De kerstboom was zwartgeblakerd. Verschroeide dennennaalden, kerstbalscherven en half gesmolten kerstversierselen ruïneerden de perfect gepolijste parketvloer. Bewegingsloos stond hij naar het deprimerende stilleven te kijken. Een half gesmolten guirlande koos precies dat moment om van een verpieterd takje van de kerstboom naar beneden te dwarrelen. Heen en weer, heen en weer. Bij elke neerwaartse beweging voelde hij zijn persoonlijke afgang zwaarder. Wat in ‘s hemelsnaam kon hij doen? Ze kon ieder moment thuis komen en dan zou ze deze ravage ontdekken. Zuchtend bukte hij zich en raapte her en der wat scherven op. Nadat hij weer overeind gekomen was, bekeek hij het resultaat van zijn actie. Mistroostig haalde hij zijn schouders op en de scherven gleden uit zijn krachteloze handen.
 
Hij had het allemaal zo goed bedoeld. Hij had haar een plezier willen doen om hun relatie wat te verbeteren. Sinds hij op non-actief was gesteld, was hij heel down geweest. Futloos. Dat was ten koste gegaan van de sfeer in huis. Die was de laatste maanden om te snijden geweest. Maar vanochtend hadden ze weer eens samen ontbeten. Ze had niet veel gezegd. Een beetje bleekjes voor zich uit zitten staren. Maar voor het eerst sinds lange tijd had ze hem niet genegeerd, of erger nog: hem gekleineerd. Daardoor voelde hij zich wat opgewekter. Hij was zelfs het huis uit gegaan om een kerstboom te kopen. Daarvan had hij overigens snel spijt gekregen. Het was ijzig koud buiten en toen hij in het tuincentrum tussen al die quasivrolijke mensen stond, vond hij zijn idee lang niet meer zo goed. Hij had de eerste de beste kerstboom gegrepen die hij had gezien. Een spuuglelijk ding, maar ach, hij kon de open plekken wel camoufleren met kerstversieringen. Toen was naar binnen gelopen om snel lampjes, ballen, sliertjes en andere rotzooi in te slaan.
De hele middag was hij bezig geweest met het opkalefateren van dat groene misbaksel. Uiteindelijk was hij best tevreden. De lampjes weerspiegelden mooi in de glanzende ballen. Hij had extra veel van die glinsterende guirlandes rondom de lampjes gehangen om het fonkeleffect te versterken. Hoe had hij kunnen weten dat die brandbaar waren? Hij was een half uurtje gaan liggen op de bank, toen hij die doordringende geur rook. Gelukkig had hij meteen de brandblusser gevonden en het brandje kunnen blussen, maar het kwaad was al geschied.

Daar hoorde hij haar al op de trap naar hun appartement. Hij snelde naar de hal en wachtte handenwringend voor de deur. Zuchtend kwam ze binnen. Zijn mooie vrouw. Voordat hij met haar trouwde, waren hem haar harde ogen en strakke mond niet opgevallen. Nu kende hij haar beter en zag hij meteen hoe ze zich voelde. Haar mondhoeken wezen omlaag en ze zag nog bleker dan normaal. Ze was moe.
‘Verdorie wat is het koud.’
‘Schat…’
‘Die kou is zo slecht voor mijn lijf. Ik verrek van de pijn.’
‘Eh, lieverd…’
‘Ik heb vandaag bevestiging gekregen van het ziekenhuis… Morgenvroeg ben ik als eerste aan de beurt voor een bloedtransfusie. Om 8 uur.’
‘Eh…’
‘Wat sta je me stom aan te staren? En wat is dat voor akelige stank hier in huis?’
‘Schat, er is een ongelukje gebeurd…’
‘Man, wat heb je nu weer uitgespookt?’
Ze gooide haar jas in zijn armen en stormde de kamer in. Hij was achter haar aangelopen. Eerst had ze een tijdje als versteend naar de puinzooi gekeken. Ze werd mogelijk nog bleker dan ze al was. En toen barste ze los:
‘Jij ellendig stuk mislukkeling. Kun je dan helemaal niets? Je werk kun je niet aan. Zelfs iets simpels als een kerstboom optuigen, is niet aan je toevertrouwd. Hoe heb ik ooit met je kunnen trouwen? Wat heb ik ooit in je gezien? Ik kan die stomme, schaapachtige tronie van je niet meer verdragen. Ik kan jouw aanwezigheid niet meer verdragen. Jij slaapt vannacht in je werkkamer. Voor mijn part verdwijn je helemaal uit mijn leven… Verdwijn. VERDWIJN.’

Als een geslagen hond verborg hij zich in zijn werkkamertje. Zijn kamertje, zo groot als een bezemkast en ingericht met aftandse meubeltjes, was tegenwoordig de enige plaats waar hij zich op zijn gemak voelde. Niemand die iets van hem verlangde. Niemand die hem continu commandeerde. Doe dit, doe dat… Zachtjes streek hij met zijn vingers over de rand van de monitor. Zijn computer schold hem niet uit. Die was gehoorzaam. Deed alles wat hij zei. Hij ging zitten en legde zijn handen teder op het toetsenbord. En hij kon er alles mee. Wat ze ook van hem zeiden, hij was de beste ICT-er van het team geweest. Totdat zijn ex-collega’s, die klootzakken, hem moedwillig hadden weggetreiterd. Het was niet terecht geweest dat hij was ontslagen bij het ziekenhuis. Door hun schuld zat hij nu al maanden thuis. Bij zijn vrouw, die ijskoude bitch, die dacht dat ze zoveel beter was dan hij. Morgen zou hij een rustige dag hebben. Dan was ze in het ziekenhuis. Wat als ze daar nooit meer uit zou komen? Nee, nee, zo mocht hij niet denken.
Een tijdje keek hij peinzend voor zich uit, zonder iets te zien. Toen vouwde hij zijn vingers in elkaar, rekte zijn handen flink uit, zodat zijn vingers één voor één knakten, en drukte vervolgens op de powerknop van zijn computer. Hij hoorde de vertrouwde piepjes van het opstartende apparaat. Zodra het apparaat gereed was, begon hij doelbewust op zijn toetsenbord te tikken. Hij wist nog precies hoe hij in de verschillende systemen moest komen.

De volgende ochtend kwam hij met roodomrande ogen zijn werkkamertje uit. Een opgewonden spanning en zijn ongemakkelijke gammele bureaustoel hadden hem uit zijn slaap gehouden. Hoewel hij uitgeput was, voelde hij zich beter dan ooit. Neuriënd liep hij naar de hal, waar hij zijn vrouw tegen het lijf. Zijn vrolijke melodie verstomde acuut, alsof ze zijn stembanden met één blik had verlamd.
‘Wat moet je hier? Zorg maar dat die troep hier is opgeruimd voordat ik terugkom uit het ziekenhuis.’
Met een klap viel de voordeur achter haar dicht.
‘Zo, dat is dat,’ zei hij tegen de gesloten deur. ‘En nu even een frisse wind door het huis.’
Hij zette het venster open en snoof de koude winterlucht op. Vervolgens pakte hij de treurige restanten van de kerstboom op en gooide die, met zwartgeblakerde ballen en alles, pardoes naar beneden. Hij zag hoe het boompje vier verdiepingen lager neerkwakte op de lichtgekleurde tegels van het appartementencomplex.
‘Opgeruimd staat netjes,’ mompelde hij tevreden.

Fluitend poetste hij de hele kamer om de roetaanslag te verwijderen. Toen hij klaar was met spons en zeem, keek hij op de klok. Kwart voor negen. Het zou nu wel eens gebeurd kunnen zijn, schatte hij. Vervolgens richtte hij zich weer opgewekt op zijn schoonmaaktaken. Juist toen hij de laatste viezigheid van de vloer zoog, ging de telefoon.
‘Ja?’
‘Hallo, ik ben de behandelend arts van uw vrouw. Zou u zo snel mogelijk naar het ziekenhuis willen komen. Er heeft zich een complicatie voorgedaan tijdens de behandeling van uw vrouw.’
‘Wat is er gebeurd dan?’
‘Dat wil ik u via de telefoon liever niet mededelen.
‘Is mijn vrouw in orde?’
‘Ik spreek u liever onder vier ogen…’
‘Nou, oké, ik kom er zo snel mogelijk aan.’

Gehaast liep hij vanuit de kou de hal van het ziekenhuis in. De uitbundige kerstversiering in de grote hal kon de aard van het gebouw niet onthullen. Mensen in ochtendjassen hingen rond in de koffiehoek. Verpleegsters, in hun kenmerkende witte outfit, liepen gehaast voorbij. Hij snoof de zo bekende ziekenhuisgeur op, waar hij in de jaren dat hij hier had gewerkt had, aan gewend was geraakt. Het was een prettige geur. Zonder aarzelen liep hij rechtstreeks naar de behandelkamer, waar hij wist dat zijn vrouw behandeld werd. Voordat hij die kamer bereikte, ving een assistente hem op en leidde hem naar de spreekkamer van haar arts.
Op het bureau stond een piepklein kerstboompje met vrolijke twinkellichtjes. Daarachter stond een ernstig kijkende man in driedelig pak. Een manager, dat was wel duidelijk.
‘Neemt u plaats,’ zei de arts, die achter het bureau zat. Daarna was ze even stil en ze vouwde haar handen alsof ze ging bidden. ‘Wij hebben een vreselijk bericht voor u,’ vervolgde ze met zachte stem. ‘Zoals u weet heeft uw vrouw een bloedtransfusie gekregen. Abusievelijk heeft ze de verkeerde bloedgroep toegediend gekregen…’
‘Verkeerde bloedgroep? Hoe kan dat? Wat is daarvan het gevolg?’
‘We weten niet hoe het heeft kunnen gebeuren. We hebben alles gecheckt. Alles is conform de protocollen uitgevoerd. Maar toch is het gebeurd… Het gevolg daarvan is dat uw vrouw een hemolytische transfusiereactie heeft gekregen.’
‘Een wat?’
‘Een afweerreactie tegen het donorbloed. Daardoor is het bloed van uw vrouw gaan samenklonteren. Het gevolg is dat uw vrouw door deze reactie uiteindelijk in shock is geraakt en... Tot mijn spijt moet ik u meedelen, dat ze zojuist is overleden. Mijn oprechte condoleances.’
‘Ik kan u verzekeren dat het ziekenhuis alles heeft gedaan om uw vrouw te redden,’ vulde de man in driedelig pak snel aan. ‘Er kan het ziekenhuis niets worden verweten.’

Hij had gehuild, was kwaad geweest, hij had met artsen, managers en politie gesproken en had allerlei papieren moeten tekenen. Hij had zich uitstekend gekweten van zijn rol als treurend weduwnaar. Na enkele enerverende uren liep hij het ziekenhuis uit. Hij keek omhoog toen hij een zachte streling op zijn wang voelde. Enkele sneeuwvlokken dwarrelden omlaag. Met ferme stap liep hij naar huis, onderwijl zachtjes neuriënd. Het ging steeds harder sneeuwen.

Het raam stond nog steeds open en de sneeuw woei naar binnen. Het was behoorlijk koud in de kamer, maar dat deerde hem niet. Hij voelde lekker warm van binnen, alsof een knapperend vuurtje in zijn lijf brandde. Hij liep rechtstreeks naar de grote kast en haalde er de klapper met verzekeringspolissen uit. Na even bladeren, vond hij wat hij zocht. Hij kon een glimlach niet onderdrukken. € 250.000 zou hij krijgen nu zijn vrouw overleden was. Niemand die er wat achter zou zoeken. Het ziekenhuis had immers een fout gemaakt. Vervolgens liep hij naar zijn computer en googelde: “letselschadeadvocaat”. Telefonisch maakte hij een afspraak met een advocatenkantoor, dat was gespecialiseerd in medische fouten.
Hij nam hij een lekker koel biertje uit de koelkast, dronk het in één teug half leeg, waarna hij een harde boer liet. Niemand die er wat van zei. Niet over het feit dat hij uit de fles dronk en zelfs niet over die ordinaire boer. Het toppunt van onbeschoftheid, volgens zijn vrouw.
Met het halfvolle flesje bier in zijn hand liep hij naar het open raam. Sneeuwvlokken stoven in zijn gezicht. Hij vond het heerlijk. Het leven was heerlijk. Een geweldige toekomst lag voor hem. Hij was zo vrij als een vogeltje en niemand kon hem iets maken. Hij had het leven eindelijk in eigen hand genomen.
Plots herinnerde hij zich die zwartgeblakerde kerstboom, die de directe aanleiding was geweest van alle recente gebeurtenissen. Hij boog zich voorover om nog eens naar de kerstboom in de diepte te kijken. Hij zag niets, alles was wit. Ondergesneeuwd. Ineens gleed zijn voet weg over de gladde, met sneeuw bedekte parketvloer.

De volgende dag stond met vette letters op de voorpagina van de krant:
Kerstdrama:
Man pleegt zelfmoord
na overlijden vrouw
door fout ziekenhuis

Zwarte kerst © Esther Swinkels

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2014  Esther Swinkels