Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2007  Elodie Berendsen

Déjà vu - Elodie Berendsen

Vlak voor sluitingstijd scheurt Arvid door de straten van de stad. In de achterbak van haar pick-up liggen de kunstwerken die ze af moet leveren bij Galerie Limestone. Ze heeft er een expositie. Morgen. Arvid is laat en weet dat ze zich daarmee de woede van Ruth op de hals haalt.

Ruth, de galeriehoudster, was een ronde, goedlachse vrouw gewikkeld in een pikzwart vel waaruit indrukwekkende billen staken en een stel borsten oprezen, die beroemd waren om hun troostende kracht. Een oervrouw, breed, stevig, onverzettelijk. In haar galerie hing de beste kunstcollectie van de stad. Ze stelde haar zaak open voor iedereen, schonk er koffie en goede gesprekken. Maar als het om de centen ging, was Ruth een geraffineerde zakenvrouw die niet met zich liet spotten. Kunstenaars, die zich niet aan de door haar opgestelde contracten hielden, wees zij ijskoud de deur. Klanten, die haar probeerden te belazeren of een korting bedongen op grond van een speciale band met haar kwamen bedrogen uit. Ruths zaken hadden niets te maken met haar koffiekransjes.

Arvid had er twee uur eerder al moeten zijn. Ruth zal laaiend zijn en de gedachte aan een kokende galeriehoudster doet Arvid het gaspedaal nog harder intrappen.
Drie opgestoken vingers van woedende tegenliggers later, ramt ze de stoep voor de galerie. Arvid slaakt een diepe zucht, stapt uit en loopt schoorvoetend richting de ingang van Limestone om zich aan te melden voor haar straf. Nog voor ze bij de deur is, komt Ruth in een wolk van paars chiffon de galerie al uitgestampt. Haar gezicht is diepzwart en haar ogen fonkelen gevaarlijk.
‘Je bent laat,’ bitst ze, ‘Heel erg laat. Veel te laat als je het mij vraagt.’ Ze staat voor Arvid met haar armen over elkaar. Haar jurk danst rond haar heupen en ze tikt ongeduldig met haar schoen op de stoep. Ruth is een massieve paarse barricade die zonder goede reden niet wijkt.
‘Sorry, Ruth, sorry, sorry, maar ik heb een stuk verkocht.’
Arvid durft haar amper aan te kijken.
‘Hmm, welk werk, aan wie en voor hoeveel?’ Ruth is niet overtuigd maar laat haar armen zakken waarmee ze aangeeft dat er ruimte is voor onderhandelen.
‘Deze, een assemblage met stenen en kristallen, aan Reginald Martina, voor 4000. Hier heb ik de cheque.’
Arvid wijst met één hand op het kunstwerk en graait met de andere in haar broekzak op zoek naar het papiertje dat haar verhaal moet bevestigen. Ze houdt Ruth het bankformulier met nullen voor. Ruth controleert het bedrag en klakt tevreden. Dan grist ze het uit Arvids vingers en schuift hem tussen haar troostende kracht.
‘Vooruit, kom op, we moeten opschieten. Ik heb niet de hele dag de tijd.’
Ruth pakt een kunstwerk uit de laadbak en loopt ermee de galerie in. Haar jurk wappert zwieriger dan daarnet. Arvid haalt opgelucht adem. De barricade is geweken.

Tegen middernacht komt Arvid thuis. Haar lichaam is moe maar haar hoofd lijkt het daar nog niet mee eens. Het is haar eerste expositie in een lange tijd. Ze had de afgelopen jaren gezocht naar het oerbegin van creëren. Ze was de natuur in getrokken, had haar bestudeerd. Ze had gezwoegd, ze had geworsteld en er uiteindelijk een plaats in gevonden. Arvid had als kunstenaar een doorbraak bereikt. In haar nieuwe werk waren natuur en mens één.
Maar ze kan niet inschatten hoe haar verworven inzichten zullen vallen bij de critici. De verkoop aan Reginald Martina was een leuke aanzet, maar hoe de rest van de kring der kunstkenners zal reageren; daar heeft ze geen idee van. Arvid moet om zichzelf lachen. Het is haar vijftiende expositie en ze is net zo zenuwachtig als de eerste keer. Ze schenkt zichzelf een glas rode wijn in en gaat languit op de bank liggen. De scherpe kanten van haar gedachten worden langzaam afgeveild. Ze neemt een tweede glas, een derde. Ze laat zich meenemen op de golven in haar hoofd. Als fles leeg is, zijn de golven gaan liggen. In haar hoofd ruist nu een vlakke zee. Ze kan naar bed. In een rustgevende roes gaat ze de morgen tegemoet.
Als een blok valt Arvid in slaap. De eerste helft van de nacht slaapt ze zwaar en diep. Daarna begint ze te dromen. Ze loopt op grootse vlakten en worstelt door de wildernis op zoek naar de stenen die ze in haar oven zal evenaren. Ze beklimt bergen en vindt er de kristallen die ze verwerkte in het kunstwerk dat ze net heeft verkocht. Ze ziet dat ze bezig is met dat werk; ze kneedt, ze snijdt, ze kerft. Ze zoekt de perfecte compositie en lijmt de kristallen naast haar keramische reproducties op een plank. Ze voelt de euforie van een werk dat klopt. Maar als ze het tegen de muur zet om het in zijn geheel te bekijken, knappen de kristallen los en blijven alleen haar heetgebakken kleistenen op hun plek zitten.

Zwetend wordt Arvid wakker. De dageraad klopt op haar raam, ramt door haar hoofd. Arvid heeft een knallende koppijn. Ze probeert de opkomende zon te ontwijken, draait haar rug naar het raam en denkt na over haar droom. Ze weet dat de band die ze met haar kunstwerken heeft sterk is. Ze baart ze, lijdt met ze, bloedt voor ze. Bij het ene werk was dat erger dan bij het andere, maar dit was wel een beetje extreem. Ze voelt zich onaangenaam onzeker worden. Wat betekende deze droom? Een waarschuwing? Een aankondiging? Een flauwe grap? Arvid gaat elk onderdeel van het proces nog eens na. Het procédé, na jaren ervaring door haar ontwikkeld, is tot nu toe altijd beproefd gebleken. Ze loopt alle stappen nog eens door. Nee, ze weet het zeker, ze is uiterst zorgvuldig te werk gegaan. Maar waarom voelt ze zich er dan zo verdomd vervelend over? Het laat haar niet los en aan het eind van de ochtend belt ze Ruth.

‘Jezus, Arvid, het zit zo vast als een huis. Wacht even....’
Arvid luistert naar de leegte in de telefoon.
‘Nou, ik heb net gevoeld. Ik heb er zelfs aan staan trekken. Muurvast zit het. Maak je niet zo druk. Je hebt gewoon last van zenuwen. Dat heb je altijd voor een opening. Ik ken je langer dan vandaag. Je hebt slecht geslapen, je bent zwetend en met hoofdpijn wakker geworden. Arvid, vijf jaar geleden was het precies zo.’
‘Deze keer is het anders, Ruth. Ik voel het. Ik wil die verkoop terugdraaien. Er klopt iets niet.’
‘No way, baby, je hebt gewoon de bibbers. Het zijn stuk voor stuk fantastische werken. Ga jij je nou maar mooi maken. Ik zie je vanavond.’
Ruth verbreekt de verbinding. Maar Arvid is nog niet helemaal gerustgesteld. Ze loopt het gesprek nog een keer na. Ruth had het werk opnieuw gecontroleerd, eraan getrokken zelfs en het zat allemaal stevig vast. Arvid zucht. Ruth heeft gelijk. Ze is zenuwachtig. Dat was ze de laatste keer ook. En die keer daarvoor, en daarvoor.

De opening is een groot sukses. Arvids nieuwe creaties worden enthousiast ontvangen. Ze verkoopt goed en krijgt mooie kritieken. De kunstkenners zijn lovend en erkennen haar doorbraak. Een prachtige recensie zal volgen in de kunstrubriek van de krant. Ruth spint van tevredenheid en handelt de zaken neuriënd af.
Aan het eind van de avond zweeft Arvid door de galerie en overziet voor de laatste keer het eindproduct van een langdurige bevalling. Geen van haar werken zal met haar mee teruggaan naar huis. Al haar kinderen zijn verkocht. Ze voelt zich leeg. Een gevoel dat ze goed kent. Heel goed. Op het eindpunt van het creatief proces wordt ze altijd geconfronteerd met de volkomen afwezigheid van inspiratie. Jaren had het haar gekost om naar deze expositie toe te werken. Wat hierna? Arvid weet dat ze de leegte in moet. Na de leegte komen de nieuwe ideeën. Tenminste zo ging het meestal. Arvid neemt afscheid en gaat naar huis om haar depressie te omarmen. Thuis zal ze op de bank gaan liggen. Dagen, weken. Zo lang als het duren moet. Ze zal zichzelf benevelen met rode wijn om het te lijden leed wat minder scherp te voelen en naar jankfilms kijken om eerder te bevallen van de tranen die toch al in aantocht zijn. Ze weet dat ze hier doorheen moet. Ze heeft al een kist wijn en een meter film aan laten rukken. Voor voorlopig zit ze goed verschanst.

Arvid zit middenin ‘The English Patient’ als ze, net op het moment dat Almasy zijn geliefde Katherine dood terugvindt in de grot waar hij haar achterliet, ruw wordt gestoord door gebonk op haar deur. Ze schrikt op, wil het negeren maar wie er daarbuiten ook op haar deur staat te roffelen, is behoorlijk aanhoudend. Ze staat op en snuit haar neus. Ze loopt langs de spiegel en werpt er een snelle blik in. Haar neus is rood en haar ogen zijn opgezet. Haar make-up zit verspreid over haar hele gezicht en haar haar prijkt als een vogelnest bovenop haar hoofd. Ze trekt een natte theedoek over haar gezicht, ze probeert haar nest te fatsoeneren maar besluit dat het beter is een pet op te zetten. Ze grist op het laatste moment nog een zonnebril van tafel en verstopt haar dikke ogen erachter. Arvid staat bij de deur met de deurklink in haar hand. Ze haalt diep adem en doet open.

Voor haar staat Reginald Martina met een enorme pleister op zijn hoofd.
Arvid staart de man geschokt aan. Verdomme, zie je nou wel. Ze had van te voren geweten dat er iets niet klopte aan dat werk. Ze had moeten luisteren naar haar intuïtie. Haar droom had haar gewaarschuwd. Volkomen verbouwereerd neemt ze de uitgestoken hand van de man aan.
Reginald Martina staat in de deuropening en voelt zich onbehaaglijk onder Arvids morsige verschijning. Het is hem duidelijk dat hij haar op een verkeerd moment treft. Hij aarzelt maar als zij een stap opzij doet om hem door te laten, stapt hij toch over de drempel.
‘Mevrouw, ik ben gekomen omdat ik wat vragen wil. Ruth zei dat ik u thuis kon bezoeken maar misschien is dit niet het juiste moment.’
Arvid hoort de man amper. Ze is helemaal in beslag genomen door de pleister op zijn hoofd en moet zich enorm bedwingen er niet aan te zitten. Ze telt na wat ze op haar bankrekening heeft staan en hoeveel schadevergoeding ze hem zou kunnen betalen.
Reginald Martina kijkt in Arvids donkere glazen maar ziet alleen een glimp van zichzelf. Hij kucht zenuwachtig. Die vrouw staat veel te dicht op hem, hij doet een stap achteruit en begint te spreken alsof hij met zijn woorden meer afstand kan scheppen tussen hem en haar.
‘Ziet u, mevrouw, uw werk heb ik opgehangen boven mijn bed.’
Nu komt het, Arvid denkt dat ze stikt van ellende.
‘Maar mijn vrouw wilde het liever in de huiskamer hebben en dat heb ik gedaan. Dan kunnen meer mensen het zien, zei ze. En daar heeft ze natuurlijk gelijk in. Nu wil het geval dat…’
‘Laat maar,’ zegt Arvid, ‘Ik weet het al. U heeft het verplaatst en toen kwamen de kristallen los die u vervolgens op uw hoofd heeft gekregen. En natuurlijk komt u nu bij mij reclameren. Ik wist het. Ik wist dat ik die koop terug had moeten draaien. Het spijt me zo. U krijgt uw geld terug. Ik zweer het en uw dokterskosten. En de pijn. Doet het nog pijn? Hoe kan ik u uw pijn vergoeden?’

Arvid kan de spanning niet meer hebben. Ze rent haar huis door op zoek naar een chequeboek. Ze wil de man meteen tevreden stellen. Ze vindt het, onder een lading natte tissues. Op de tafel bij de tv. Ze grijpt een pen en vliegt terug naar de man die ze moet compenseren. Naar het slachtoffer dat ze heeft gemaakt.
‘Maar u begrijpt het niet,’ hakkelt Reginald Martina. Hij deinst achteruit, stoot zich tegen de deurpost. Hij stapt achterwaarts over de drempel en blijft daar staan alsof de houten lat hem kan beschermen tegen het dolle mens tegenover hem.
‘O, god, een rechtzaak. U wilt er een rechtzaak van maken. Wat kan ik doen om u tegemoet te komen? Ik heb wel wat geld. Alstublieft, zegt u het maar.’ Vanachter haar donkere glazen stuurt ze hem een smekende blik.
‘Maar mevrouw, zo is het helemaal niet. U hoeft niks te betalen en u hoeft ook niet met uw chequeboek te zwaaien.’ Reginald voelt zich zelfs buiten het huis niet veilig voor deze vrouw. Haastig spreekt hij verder.
‘Wat ik u vertellen wil, is dat mijn baas, de directeur van de bank, laatst bij mij dineerde. Hij was enorm onder van uw werk. Zo erg zelfs dat hij aan u de opdracht gunt om een kunstwerk te maken voor ons nieuwe gebouw.’
Reginald Martina is twee meter verder achteruit gestapt. Hij kan zijn auto al zien. Hij wil zo snel mogelijk weg van deze gestoorde vrouw.
Arvid kijkt de man aan. Ze kan geen woord uitbrengen en wijst daarom maar naar de bedekte wond op zijn hoofd.
Reginald lacht schamper en krijgt een verlegen blos.
‘Oh, nee, mevrouw, ik heb me gestoten, aan de airco, toen ik uw kunstwerk wilde verhangen.’
Arvids mond hangt wagenwijd open, spuugvocht vult haar onderkaak. Reginald heeft de autosleutels al in zijn hand. Hij geeft haar zijn kaartje en haast zich naar zijn auto.
‘U moet wel even een afspraak maken,’ zegt hij nog voordat hij instapt.

Arvid staat in de deurpost en kijkt afwisselend naar de auto van Reginald Martina en naar het kaartje in haar hand. Reginald Martina start zijn wagen en houdt haar in zijn achteruitkijkspiegel in de gaten. Arvid rent naar het midden van de straat. Ze springt op en neer en zwaait met haar pet. Haar zonnebril vliegt door de lucht. Reginald geeft gas en maakt dat hij wegkomt. Arvid danst en werpt hem enthousiaste handkussen na. Instinctief duikt Reginald Martina weg achter zijn stuur. Want voor hetzelfde geld gooide dat mens met één van haar stenen.

Déjà vu © Elodie Berendsen

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2007  Elodie Berendsen