Homepage  Prozawedstrijd  Prozawedstrijd 2013  Chris Huinders  Beoordeling Vesseur

Verda - Chris Huinder

Verda stuurde me na twaalf jaar een zakelijk briefje. Alsof er niets tussen ons was gebeurd. Ik was nog een student, zij deed alsof ze het was. Ze zat krap bij kas vanwege een verhuizing en bood me drie tableautegels uit haar oude huis te koop aan. Ze had hen in een houten lijst gezet. Met ‘Bel me maar als je belangstelling hebt. Verda’, sloot ze haar kattenbelletje af.
Ik belde haar na mijn werk.
‘Je bedoelt, Verda, die tegels die als een plint tegen de muur waren gemetseld?’
‘Ja, over de tableaus op die tegels vertelde je aan Johan sprookjes. Je kunt hen ingelijst voor 75 gulden krijgen.’
Ik sprak met haar af in haar nieuwe huis.
‘Ik ben natuurlijk nieuwsgierig naar je leven na al die jaren. En naar Johan.’
‘Het is fijn je weer te zien, Steven.’
Haar stem had vermoeid geklonken. Ik weet het aan het late uur.
Ze woonde in een driekamerwoning in een galerijflat die midden jaren zeventig achter haar oude huis was gebouwd. Ze zag er verfomfaaid uit. 39 Jaar was ze, maar ze leek tien jaar ouder. Grauwe groeven in haar gezicht en hals, haar bruine ogen flets en hard. Haar gezwollen voeten staken in afgetrapte sloffen. Ik herkende haar nauwelijks, hoewel ik haar zes jaar achtereen bijna wekelijks had gezien.
‘Je ziet er stralend uit, Verda. En Johan, hoe is het met hem?’
‘Johan is nu 19 en is beroepsmilitair. Hij bezoekt me zelden.’
‘Zijn vader, Bob, ziet hij die wel vaker?’
Ze ging niet op mijn vraag in.
‘Ach, kinderen, ook die gaan weg.’
‘Vind je het gek?’
Weer geen antwoord.
‘Heeft Johan het wel eens over mij?’
In mokken met een afgebrokkelde rand schonk ze thee in.
Ze hield zich doof. Ik drong niet aan.
‘Alle tegels in het huis heb ik vóór de verhuizing uitgehakt. Ik verkoop hen nu per stuk of met twee tot drie tegelijk aan vrienden en kennissen.’
‘Alle 80, Verda?’
‘Ja, en de haardplaat heb ik ook van de muur losgehaald en wil ik verkopen. Je ziet er goed uit, Steven. Heel goed zelfs.’
Verda zocht contact, op een manier die zij bepaalde.
Ze stond op van de bank en slofte naar een kast. Verwaarloosd lichaam. Ze vouwde de prop krantenpapier open en liet me de tegels zien. Een zware parfumgeur drong mijn neusgaten binnen.
‘Die heb je bijzonder mooi ingelijst, Verda. In mahoniehout nog wel.’
Met plezier zag ik weer de smalle, blauwe penseellijntjes: het kind met de hoepel, de vader die zijn zoontje opvangt nadat hij hem hoog de lucht had ingegooid. Op de derde tegel was met dunne streken een schaatsend echtpaar geschilderd. Dikke, stijve poppetjes waren het. Zoals Verda.
‘Jé, Verda, ik vind hen nog net zo fraai als vroeger. Daar geef ik graag 75 gulden voor.’
Met een snelle kus op mijn lippen bedankte ze. Mijn onderlichaam week naar achteren.
‘Steven, nu je toch naar Amsterdam bent gekomen, vind ik het leuk als we samen ergens gaan eten. Ik nodig je uit.’
Ze pakte mijn hand vast. Haar stem had kleur gekregen. Waar was ze op uit? Ze drong nog eens aan en streek zacht met de rug van haar hand over de stoppels op mijn wang.
Mijn vriendin was met onze dochter een weekend bij haar ouders. Joan hadden we haar genoemd, naar de Johan van Verda en Bob, omdat ik hem zo’n leuk joch had gevonden. Na nog wat tegensputteren gaf ik me gewonnen. Met vrouwen die hun charmes inzetten, kan ik niet zo goed overweg.
‘Ik ga me opknappen, jongen, iets leuks aandoen. Het duurt een tel. Zo vaak ga ik niet meer uit.’
Ik keek haar dommig na.
Op een foto op het dressoir van fineerhout stond ze naast mij met Johan van zes jaar. Ze waren allebei mollig. Ik stond er nogal fier op met een arm om haar middel en een hand op Johans schouder. De foto was genomen op het buitentrapje voor haar oude huis met de verzakte ramen, net voordat ik met mijn studie klaar was en naar Rotterdam zou vertrekken.
‘Een foto als afscheidscadeautje, Steven. Voor Johan en mij’, had ze gezegd. Ze had er een kus op gegeven.
De foto was zes jaar eerder genomen. We hadden elkaar bij de kruidenierswinkel op Kattenburg ontmoet. Tegenover de studentenflat waar ik pas woonde stond een rij vervallen huizen aan de Kattenburgergracht. In het water een verlaten werf en krakkemikkige woonboten. Een rommelige hoek van Amsterdam uit begin jaren zeventig. Een plek zonder toekomst. Ik wilde er zo snel mogelijk weg.
In het middelste huis woonde Verda. We raakten bij de kruidenier aan de praat. Ik droeg wel eens haar boodschappen. Bij de voordeur nam ik afscheid. Ze stapte het trapje voor haar deur af en bedankte me met een appel uit de tas of een aai over mijn haren. Op een dag had ze me bij haar thuis uitgenodigd. Het huis had twee ruime kamers met een vloer van kurktegels.
‘Bob heeft hem net voor mij gelegd. Hij werkt bij Stadsherstel en is erg handig.’
Aan de onderkant van de kamermuren liep een rij witgeglazuurde tegeltjes waarop iele, blauwe tableaus waren geschilderd. Een jongen die met een hoepel rolde. Een oude vrouw op een stoep. Een haardpot aan een ijzeren ketting boven houtblokken. De tegels waren zeker honderd jaar oud. Een open haard met een gietijzeren plaat met caritasreliëf onderbrak de rij.
‘Kijk, mijn ouders, wees ze naar een portret boven de haard. Hij is Spaans. Zie je dat aan mij?’
Ik was te bleu om te zeggen dat ze mooi was.
‘De tegels zijn prachtig, Verda. Als je ooit verhuist, zou ik hen meenemen.’
Ze was niet op luxe gesteld. De gordijnen voor de grote ramen waren oprolbare bamboestokken. Opgetrokken hingen ze scheef. Haar bed was een grote bak die als een houten vlot in de achterkamer leek te drijven. Een tv ontbrak. Door het raam zag ik op de achtergrond mijn kamer in de studentenflat. Muziek vulde haar leven. Ze kocht platen bij de vleet.

In mijn auto reden we naar het restaurant in de Pijp.
‘Een restaurant met muziek. Je zult genieten.’
Verda had zin in een avondje uit. Ze had een zwarte jurk aangetrokken met een stretchfluwelen top en een satijnen voorkant. Grote ringen sierden haar oren. Haar ogen waren met kohl opgemaakt. Ze leek op de Verda van vroeger: ijdel, uitdagend.
We passeerden de Hoogte Kadijk.
‘Is dat Spaanse restaurant daar nog? Je zong er zo vaak.’
‘Een of twee keer in de maand. Het zingen was voor me een leuke bijverdienste.’
‘Je zong prachtig. Zing je nog steeds?’
‘Af en toe. Als ik er zin in heb. Kijk, Johan werd geboren, Bob ging weg en toen redde ik het niet met alleen maar mijn studiebeurs… Sorry, Steven, even niet aan vroeger denken.’
Ik keek snel opzij. Ze drukte een zakdoek tegen haar neus. Verda vroeg me wel eens mee. Johan was toen nog niet geboren. Voor het zingen kreeg ze een gratis maaltijd. Twee gitaristen begeleidden haar, de dikke barvrouw zwaaide met castagnetten. Ze zong graag Sebastián Yradier’s El Arreglito. George Bizet zou het Spaanse volkslied later voor zijn opera Carmen gebruiken, had ze me in het restaurant uitgelegd: ‘Si tú me quieres, dilo quedito.’ Ik begreep het niet, ik sprak geen Spaans.
‘Hier is het, Steven.’
Verda bleek een goede bekende te zijn in het restaurant in De Pijp. De eigenaar zoende haar op beide wangen en ook zijn vrouw omarmde haar hartelijk.
‘Jorge en Maria voor vrienden van Verda’, glimlachte ze. Ik kreeg een ferme welkomsthand, terwijl ze Verda bemoedigend toeknikten. Ze wezen ons naar een tafeltje. Er stond een bordje ‘reservado’ op. We kregen olijven en gesneden stokbrood met knoflookboter. Maria schonk onze glazen tot de rand toe vol.
‘Van het huis.’
Op mijn gemak keek ik haar en Verda aan. Het ging Verda om meer dan alleen de verkoop van de wandtegels uit geldgebrek. De foto met Johan stond wel erg nadrukkelijk midden op het dressoir. De uitnodiging voor het restaurant was nogal dwingend, de ontvangst door Jorge en Maria leek op een toneelstukje.
‘Bevalt het je?’
‘Zeker, Verda, maar je voert iets in je schild.’
‘Laten we eerst lekker eten. Neem wat je wilt. Let niet op de prijs. Ik betaal.’
Ik had het dus goed aangevoeld.
‘Oké, ik laat me verrassen.’
‘Je zult versteld staan.’
‘Vroeger verraste je me ook al. Je gaf me een appel uit dank voor het dragen van je boodschappentas.’
‘Ja, weet je nog wat je zei, toen?’
‘Waarschijnlijk dat ik graag mooie meisjes help met hun bodschappen en met oversteken.’
‘Nee, nee. Je zei: “Ha, gelukkig zijn we niet in het paradijs.”’
‘Toen zei jij natuurlijk iets aardigs over mij terug.’
‘Jazeker. Ik zei: “Je bent behulpzaam en aardig, maar mijn paradijs moet je verdienen, Steven.”’
‘Begon je niet over sprookjes en of ik daarvan hield?’
‘Klopt helemaal: ‘Houd je van sprookjes, Steven?’’
‘En ik zei?’
Het gesprek begon me te dagen. Ze had toen een mouwloze, zomerse jurk aan. De witsatijnen spaghettibandjes van haar bh zaten als strikken om haar schouders. Ze had zichzelf als een cadeautje ingepakt.
‘Ik zei,’ - een blos bloeide op mijn wangen want het was flauw wat ik had geantwoord - ‘ik zei: “Absoluut. Ik houd van sprookjes en cadeautjes. Jij bent bijvoorbeeld een cadeautje met die strikjes om je schouders.” Je had me vragend aangekeken en ik had op je bh-bandjes gewezen.’
‘Ja, en ik antwoordde: “En op een mooie zomeravond wil je dit cadeautje zeker uitpakken.”’
Verda lachte. Zoals vroeger
Maria kwam kijken of we wel genoeg hadden.
‘De cabrito is verrukkelijk, Maria, je kookt zo lekker.’
Ik keek de vrouw weg, want het gesprek en Verda bevielen me. Ik wilde me laten meeslepen door het plezier dat we hadden. Zo was het vroeger.
Gehaast vroeg ik:
‘Een andere keer stonden we na een film bij je huis en je zei: “Wacht even, Steven, ik ben zo terug.”’ Je holde het trapje voor je huis op en kwam met een fles wijn en glazen naar buiten. “Drink, Steven. Er is niets lekkerder dan op een zomeravond een glas wijn drinken.”’
“Verda, lekkerder is twee glazen. Nog lekkerder is met jou.”
In schaars licht hadden we op het buitentrapje zitten koeren. Over films, muziek, onze studies, de liefde. En of we later kinderen wilden.
Na de appel en de wijn had ze me haar bed geschonken. De bh-bandjes omstrengelden de kale poten van een stoel. De bamboegordijnen hingen scheef voor het raam.
Door de wijn of de warmte in het restaurant had ze een rosse kleur op haar wangen gekregen. Ik deed mijn colbert uit en zwaaide me met mijn servet koelte toe.
‘Ben naar het toilet, Steven.’
Koffie zou welkom zijn om me terug te zetten naar het heden.
Na een paar maanden was ze met Bob gaan samenwonen. Een vrolijke jongen met blonde krullen, tegen de dertig al, die het leven licht opnam. Hij paste perfect bij Verda.
‘Ik ben zwanger, Steven. Van Bob.’
Ik slikte mijn jaloezie weg. Ik kocht een sprookjesboek want ik had geen idee wat je aan aanstaande ouders kunt geven.
‘Heel lief van je. Je denkt wel erg ver vooruit.’
Ze was nog geen zes maanden zwanger, of Bob vertrok.
‘Hij heeft een ander lief gevonden.’
Ze deelde het mee alsof zijn vertrek tot de onafwendbare dingen van haar leven behoorde.
‘Maar je bent zwanger van hem.’
‘Hij heeft beloofd dat hij maandelijks alimentatie betaalt. Ook in mijn eentje moet het met Johan lukken. Zulke dingen gebeuren nu eenmaal.’
‘Hij is een hufter om als aanstaande vader ertussen uit te piepen. Hij kan toch meer doen dan alleen maar geld geven. Laat hem ook twee of drie dagen in de week voor zijn kind zorgen. Hoe wil je anders tijd hebben voor je theaterstudie? Als ik vader zou zijn, zou ik het niet over mijn hart kunnen verkrijgen weg te lopen.’
‘Wil je dat dan, vader worden. Ooit?’
‘Ik moet er bij god niet aan denken. Eerst mijn studie, geld verdienen en een goed huis. Wat is Bob een lafaard.’
Ik had nogal misprijzend geklonken. En verzwegen: ‘én een leuke meid erbij.’
Ze aaide over mijn haren toen ze bij onze tafel terugkwam.
‘Bob heb je zeker nooit meer gezien?’
‘Waarom zou ik. Ik heb hem zonder strijd laten gaan. Ik verveelde me met hem.’
Ze leek bezig met een verhaal dat ze in gedachten voor zichzelf was begonnen.
‘Je verveelde je met hem?’
Mijn mond viel open.
‘Dat verrast je, niet? Jij was toen erg naïef, misschien nu nog wel. Maar…’
‘Ja?’
‘Ik mocht je heel graag.’
Mijn wangen begonnen te gloeien. De koffie hielp niet
‘Ik weet het, maar Bob is Johans vader. Ziet Johan hem dan wel eens?’
Ze ontweek mijn ogen.
‘Ik mocht je heel graag, niet alleen omdat je voorstelde een dag in de week op Johan te passen.’
‘Och, ik deed er maar een minuut over om van mijn studentenkamer naar je huis te lopen. En als het jongetje sliep, kon ik een paar uur studeren.’
‘Ja, ik mocht je heel graag. Dat wist je.’
‘Het was wederzijds, Verda.’
Nogal formeel van me, maar het gesprek was me te intiem geworden. Het was een antwoord dat de grens voor onze ontmoeting markeerde.
Met haar tong likte ze de laatste druppel likeur uit haar glas. Ze was gretig, op het inhalige af. Ze slokte het leven op, het leven slokte haar op.
Na de meloen met ham stond Verda op om bij de bar nog twee espresso’s en likeuren te bestellen. Ze streek door mijn haren. Misschien had ik van haar kunnen blijven houden als Bob er niet was geweest. Ik was een slappeling geweest.
Elke woensdagochtend ging ik met Johan, hem eerst dragend, daarna aan mijn hand, langs de tegels in de voorkamer en verzon een sprookje. Eerst schuchter, maar door Johans kreten aangemoedigd, met vaste stem.
‘Johannetje, het kindje op deze tegel kon zo mooi met de hoepel draaien dat de directeur van het circus vroeg bij hem te komen hoepelen. De leeuwen en aapjes kwamen kijken als hij de hoepel om zijn buik liet draaien, zo mooi vonden ze het.’
‘Ja”, kraaide Johan met pretoogjes.
‘Het jongetje, misschien heet hij ook wel Johan, werd groter en leerde de apen en de leeuwen door de hoepel springen. Toen het jongetje een grote man was geworden, werd hij de beste leeuwentemmer van het circus.’
We schoven een paar centimeter langs de muur door. Op de volgende tegel met een oude vrouw voor een pan op vuur, vertelde ik Johan, zat een oma die elke dag wachtte of haar kleinzoontje langs kwam.
‘Maar die kon niet komen omdat hij in een kooi gevangen werd gehouden door een vette reus met een vieze baard. Die wilde het jongetje, als het groot en dik was, opeten. Toch ging oma elke dag op het trapje voor haar huis zitten om op de jongen te wachten. Door een list kwam de jongen vrij. Hij gaf het eten aan de hond van de reus die bij de tralies alles opslokte en werd zo mager dat hij door de tralies kon ontsnappen. Zo zag hij na een jaar zijn lieve oma weer. Oma en de kleine jongen lopen dan naar haar huis. Oma maakt een heerlijke pan soep, want de kleine Johan had heel grote honger gekregen.’
Dat was het slot van het sprookje, bij de derde tegel.
Als Verda terugkwam, pakte ze Johan in haar armen. De jongen verhaalde opgelaten van de sprookjes. En Verda begon te zingen terwijl ze met haar kind op haar heupen de kamer ronddanste. Ademloos luisterde ik mee, omdat ik het tafereel van een moeder die intiem met haar kind ronddanst zo innemend vond. Het kruisje aan de ketting om haar hals danste mee.

Terwijl ik doelloos het restaurant rondkeek, zag ik Verda van de bar terugkomen. Ze stopte, aarzelend, als een vermoeide vrouw, en klapte in haar handen. De baas gaf een teken. Vanachter een deur met ‘privado’ erop kwam een gitarist met een stoel aangelopen, zette een voet op de zitting, en sloeg een akkoord aan. Ik herkende het. Het was El Arreglito. Verda kwam naar me toe, terwijl ze haar ogen in de mijne plantte. Ze verrees als een jonge vrouw uit haar oude lichaam. Ze gaf me een papier en zong.
Chinita mía, ven por aquí
Que tú ya sabes que muero per ti.
No voy allí
Porque no tengo confianza en ti.
Qué si?
Qué no.
Si tú me quieres, dilo quedito
y en seguidita seré tu arreglito
y enamorados sin abusar
una dancita vamos a bailar.
Op het papier waarin de vouwlijnen van een kruis stonden, had Verda de vertaling geschreven. In het ritme van haar zang prevelde ik de woorden mee; de warmte van de melodie legde ze in mijn mond:
Mijn kleine schat, kom bij me hier
Want je weet dat ik naar jou sterf van verlangen
Nee, ik kom niet bij je,
Want in jou heb ik geen vertrouwen.
Ja?
Nee!
Als je me wil, zeg het gerust
En snel hebben we dan een afspraak.
En als verliefden, uit vrije wil
Zullen we samen een dansje maken.
Niets van haar gouden stem was verloren gegaan. De gasten klapten. Ik stond op uit mijn stoel en sloot haar op in mijn armen. Ze ging naast me zitten en vouwde haar armen om mijn nek:
‘Ik mocht je zo graag. Niet alleen omdat je op Johan paste, begrijp je?
Waarom herhaalde ze dat maar steeds? Wat probeerde ze me duidelijk te maken?
‘Ik begrijp het niet helemaal.’
‘Kom, laten we gaan’, zei ze. Ze legde de 75 gulden die ik haar voor de wandtegels had gegeven, op tafel.
‘Rij me naar huis, Steven en vertel me over je vriendin en je dochtertje. Je hebt er maar een keer over geschreven in een kaart die ik steeds tegen Nieuwjaar van je kreeg. Je hebt me heel wat te vertellen.’
Met haar ogen dwong ze me. Met haar stem had ze me al verleid.
Bij haar thuis kleedde ze me uit. Ze kleedde me kussend uit zoals ze me in haar oude huis had uitgekleed. De brede banden van haar bh vielen. Een radiatorbuis tikte.
‘Johan vroeg vaak wanneer je weer eens langs kwam om hem een sprookje te vertellen.’ ‘Had het laten weten, Verda. Je stuurde met Kerst alleen maar een mierzoete kaart met sneeuw en brandende straatlantaarns.’
‘Ja, Johan vond die mooi. Wacht.’
Ze stapte uit bed, trok over haar zware lichaam haar zwarte jurk aan en kwam met de foto van het dressoir terug. Kijk eens goed naar de foto, Steven. Wat zie je? Wat zie je aan Johan?’
‘Een jongen van zes. Hij lijkt op jou.’
‘Hij heeft jouw ogen, Steven.’
‘Mijn ogen?’
Ik sprong uit bed.
‘Dat kan echt niet. Bobs ogen heeft die of van je vader of je moeder of desnoods je opa. Je kunt dit niet menen.’
‘Ik heb het je niet verteld, omdat ik wilde dat Bob bij me zou blijven. Bij mij en Johan, ook al was hij niet de vader. Maar één stoot van je in mijn lichaam en je schoot al raak.’
Ik begon me haastig aan te kleden.
‘Bob, hij had het door dat hij niet de vader kon zijn. Ik verveelde me niet met hem. Hij wilde niet met mij verder. Maar met jou kon ik niet verder. Je zou je studie moeten opgeven, moeten gaan werken. We zouden veel te weinig geld hebben. Ik wilde niet dat Johan in armoede opgroeide.’
‘Wat weet Johan?’
Ik klonk angstig.
‘Voor Johan is Bob zijn vader. Maar eigenlijk ook niet, want hij heeft hem amper gekend. Johan is een jongen zonder vader.’
‘Wat wil je dat ik doe, Verda?’
‘Zwijg erover en leef je leven zoals jij het wilt.’
Bij het afscheid kuste ik haar op haar voorhoofd. Ik wist niet wat ik moest zeggen.
‘Vaya con Dios’, zei ze.
Ze zwaaide. In haar zwarte jurk was ze een met de nacht.
‘Zien we elkaar nog eens, Steven?’
Ik wist het niet.
‘Vamos a ver. Pieker er niet over.’
Onderweg trok ik uit de borstzak van mijn overhemd het papier met de vertaling van El Arreglito. Op de achterkant stond: ‘Een afscheidscadeau na 12,5 jaar. Ik moest het je vertellen. Vaya con Dios.’
 

Beoordeling Melvin - Chris Huinder door Eva Vesseur

Homepage  Prozawedstrijd  Prozawedstrijd 2013  Chris Huinder  Beoordeling Vesseur