Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2015  Chris Huinder

Een ontmoeting in Sevilla - Chris Huinder

Twee jaar terug had de badkamer nog zo’n eenvoudige douche met een armzalig straaltje lauw water. Ik logeerde toen samen met Hetty voor het laatst in de hosteria aan het piepkleine Plein van de Verzwakte Priesters. Nu is de douche een immens groot gebogen apparaat, een brede en glanzende torso die zich als een beschermende God de Vader over mij heen buigt. Krachtige waterstromen uit zeven douchekoppen tegelijk zandstralen mijn lichaam. De straal uit de bovenste douchekop, zo groot en plat als een dartbord, borstelt me rood. Aan beide zijden van mijn schouders, borst en heupen assisteren zes ijverige helpers God de Vader met wervelende waterstralen. Een handdouche in de navel van zijn torso staat klaar om eventueel moeilijk bereikbare vuiltjes weg te spoelen. Ik voel me een zondaar die door de Vader en zijn hemelse hulptroepen van al mijn aardse ondeugden wordt schoongewassen. De boodschap lijkt te zijn: Wees welkom in deze katholieke stad waar de semana santa op uitbreken staat, maar wees schoon en zuiver. Sinds de dood van mijn vrouw Hetty is die boodschap niet meer aan mij besteed.
In mijn smetteloos witte pak verlaat ik tevreden het hotel. Ik ben weer in mijn vertrouwde stad. Ook al is de stad steenoud, ze is nog springlevend zoals ik. Maar op mijn leeftijd moet ik op mijn hoede zijn voor de ongelijke straatkeien. Een gebroken been heb je zo. En Hetty is er niet meer om me tot steun te zijn. Ik wandel dan ook traag rond de kathedraal, die als een eeuwig teken van triomf over de voormalige moskee is heen gebouwd. Rond dit machtige bouwwerk lijken de kleine souvenirwinkels scharrelende kuikens. Ze verkopen nog steeds dezelfde waar: waaiers, flamencojurken voor jong en oud, goedkope sieraden en bierpullen waarin een zwarte stier is gegraveerd. Ook Hetty kocht nooit die rommel, op z’n hoogst een rompertje voor een nieuw kleinkind.
Tegenover de Patio de los Naranjos van de oude moskee ligt het restaurant. We kwamen er graag. Het was er altijd druk, maar Nardo wist wel een tafeltje voor ons vrij te maken.
‘Holá, José, nog steeds alles goed?’
We slaan elkaar vriendschappelijk op de schouders.
‘Holá, Elian, weer terug? Welkom! En je vrouw? Ziek?’
Ik sla mijn ogen neer, hij prevelt een gebedje en brengt me naar een tafeltje buiten. Een glas wijn neemt hij mee. Aan de bar gaat hij verder met het secuur snijden van het vlees van een varkenspoot tot uiterst dunne plakjes alsof hij een stijve penis laagje voor laagje ontvelt. Zijn carpaccio is om te smullen. Hongerig van de vliegreis, de taxirit en de goddelijke douchepartij verorber ik het vlees met brood en salade. Nardo knikt vanaf de bar tevreden naar me.
Geamuseerd volg ik het telefoongesprek van een druk gebarende Amerikaan. Het hindert hem totaal niet dat het hele terras zijn gesprek over de verkoop van een huis kan volgen. Hij zit er breeduit bij, zijn hemd staat half open en met zijn vingers speelt hij met zijn zilveren horlogeketting. Een knappe man is het, slank, een gebruind gezicht, vrolijke ogen; een man die uitstraalt dat de wereld aan zijn voeten ligt. De kleine vrouw van een jaar of 35 naast hem kijkt verveeld op haar mobiel. Ze zucht opzichtig, tikt ongeduldig met een wandelstok op de keien, drinkt de wijn uit haar glas met grote slokken weg en loert om zich heen. Valt er ergens nog wat te beleven, lees ik in haar uitzonderlijk heldere ogen. Met genoegen kijk ik naar het paar: een mooie vrouw in een boze bui naast een man die zich niet laat afleiden.
De prijs van de Amerikaan voor het huis zakt langzaam van vier ton naar een bedrag van 395.000 dollar om daar dol te draaien. Hij smijt zijn bril op tafel en staart misnoegd over het terras uit. Zijn horloge slingert steeds feller rond zijn vingers. Er valt niets te beleven voor de vrouw, behalve wellicht aan mij, hoewel ik een stuk ouder ben. Ik neem haar vrijelijk op terwijl ik stil nageniet van de carpaccio, en doe alsof de wereldse zaken van de man naast haar ook mij niet interesseren. Zonder mijn Hetty moet ik de tijd toch verbeiden. Ik ben dan geen moslim die vijf vrouwen wil, maar af en toe een flirt moet voor een oude jongen toch mogen. Ze draait haar hoofd weg, pakt haar stok beet en komt met moeite uit haar stoel. Ze is kreupel. Dat is nou jammer.
Er klinkt gestommel aan het begin van de straat. Daarom kijkt ze dus om. Voetgangers deinzen achteruit. Een politiesirene begint te loeien. Doffe trommelmuziek en hoge klarinettonen klinken luider en luider. De massa op straat dijt uit, mensen rekken hun halzen. De sombere muziek kondigt een processie aan. We krijgen het ritueel dat ik al ken: heiligenbeelden die rondgesjouwd worden.
Bedienden van de vele restaurants klappen de parasols in en halen de terrastafels die midden op de smalle straat staan weg. Weeë geurwolken van wierook waaien in gezichten. Ook ik zie nu door de sluiers heen wat de vrouw ziet die met haar stok een tiental meters naar voren is gelopen. Lange brandende kaarsen wiebelen op loodzware draagaltaren op de schouders van tientallen mannen. Hun gezichten zijn bedekt met hoge zwarte puntmutsen. Op het ritme van de omfloerste trommels slepen zij de zware plateaus verder. Hun ogen priemen door de mutsgaten naar een houvast voor hun voeten. Voetje voor voetje trekt de karavaan voort.
De bellende Amerikaan gaat gehuld in wierookslierten opnieuw bellen over de verkoop van het huis. Voor de processie heeft hij geen oog. De prijs blijft op 395.000 hangen, kan ik nog net boven het tromgeroffel en het schelle tingelen en tangelen van cimbalen en xylofoons horen. Hij verbijt zich.
Ogen glunderen, ontelbare lichtjes van mobieltjes flikkeren. Achter de rijen kaarsen op de draagconstructies staan levensgrote heiligen. Christus sjort, de rug gebogen, aan een kolossaal kruis. Maria, gekleed in een brokaten gewaad, zetelt onder een fel schitterende kroon. Op andere baren staan zwaar bebaarde apostelen, omringd door Romeinse soldaten in rode tunieken. Op hun helmen wapperen grote witte pluimen. Wat een heerlijke poespas. Mijn Hetty kon erom schaterlachen, maar ja, zij was niet katholiek opgevoed.
Wanneer de processie sjokkend om een hoek verdwijnt, de wierook oplost, de muziek wegsterft, rondt de Amerikaan zijn gesprek af en klapt zijn mobiel dicht. Hij kijkt teleurgesteld. De vrouw met het manke been, die fanatiek foto’s heeft genomen, zwiept met een wijsvinger geamuseerd door de foto’s op het schermpje als ik langsloop. Ze kijkt even op. Groene ogen. Ze boeit me. Heb ik me toch nog vermaakt, voel ik haar denken. Nardo wuift naar me dat ik niet hoef te betalen. Ik steek mijn beide duimen naar hem op.
Ik verdwijn naar het doodstille pleintje met de sinaasappelbomen dat ik tijdens eerdere bezoeken aan de stad heb ontdekt. Hetty en ik konden er tot diep in de nacht met elkaar keuvelen, van elkaar genieten, herinneringen ophalen aan de mooie dingen in onze levens. Op het terras knoop ik maar een gesprek aan met de jonge kelner over de laatste wedstrijden in de Primera Division. Hij heeft achter in het café de laatste wedstrijd van Barça gevolgd. Zijn club heeft gewonnen en hij schenkt nog eens bij. ‘Van de zaak.’ Ik proost in stilte op Hetty. En op de Amerikaanse vrouw.
Het doet me goed om terug te zijn in Sevilla, het jaarlijkse uitstapje van Hetty en mij. Het vormde de afsluiting van onze overwintering in Spanje voordat we teruggingen naar Nederland. Na haar dood heb ik een jaar overgeslagen. Maar ik kon niet meer de hele winter lang alleen in ons appartementje aan de kust zitten, met enkel pensionados om me heen. Om dol van te worden, met hun hoedjes, spelletjes, strandfeestjes, babbeltjes. Ik ging liever aan het strand naar de zee kijken en mijmeren. Ach, soms kwam ik er wel eens een lieve alleenstaande dame tegen en brachten we de siësta samen door. Maar ik bleef uitkijken naar mijn week in Sevilla.

De volgende morgen zie ik hen weer, bij de stierenarena. Zij is even aantrekkelijk gekleed als gisteren: dezelfde legging met bloemmotief onder een kort wit jasje, en koopt twee toegangsbiljetten. Ze straalt iets zinnelijks uit. Dat is het wat me in deze Amerikaanse boeit. Die combinatie van zinnelijkheid en verveling. Haar man of vriend of broer of whatever drentelt rond. De prijs lijkt rond de 390.000 dollar te liggen. Met ‘Absoluut de benedengrens,’ beëindigt hij het gesprek. Laat ik ook maar een kaartje voor de rondleiding kopen, al haat ik stierengevechten. Gelukkig beginnen die pas over een paar weken.
Het fel gele zand van het cirkelvormige strijdperk, omringd door een halfhoge even felle rode schutting, is een feest voor mijn ogen. De lege tribunes sluimeren onder een overkapping met dunne witte pilaren. Vechtende mannen en stieren en schreeuwende toeschouwers zouden deze abstracte en verstilde kleurenpracht ontsieren. De gids hanteert een mooie combinatie van Spaans en Engels. Een stier in 20 minuten geveld. Olé. Zes gevechten op een dag door drie matadores met hun picadores en banderilleros met zes dode stieren op een dag. Olé. De vrouw hangt aan de armen van haar Amerikaan. Ze praat, geniet, heeft zijn aandacht. Toe maar. Olé.
Als zijn mobiel overgaat en hij met het ding aan zijn oor geplakt de arena uitloopt, vraagt ze aan de gids: ‘Hoe oud was de oudste actieve stierenvechter?’
’63 Jaar. Maar hij zal nu een jaar of zeventig of ouder zijn,’
De vrouw zet grote ogen op, het groen spat eruit.
‘Zo oud en dan nog zo stoer.’
Ze giechelt. Mijn Amerikaanse is dus niet vies van oudere mannen met pit.
Ze gaat tegelijk met mij naar buiten. Tik, tik, tik ketst haar stok. Ik help haar even over een drempel heen. ‘Thank you,’ lacht ze en kijkt me keurend aan. Ik zie haar fronsen: waar ken ik die mijnheer van? Dan gaat ze naar haar Amerikaan. Die haalt helaas niet, vechtend en strijdend met lans en zwaard, zo’n hoge leeftijd als die oude stierenvechter, lees ik in haar ogen. Die sterft al veel eerder, bellend en onderhandelend. Wonderbaarlijk toch, hoe vrouwen precies mannen kunnen beoordelen.
Op een afstandje loop ik met hen mee. Gelukkig ligt hun tempo niet te hoog voor me. Ze leunt zwaar op haar stok. Haar andere hand ligt op de schouder van haar vriend of man of broer of whatever. Ze gaan naar de tram die met zijn zwart geblindeerde ramen als een spookrijder door het centrum rijdt. Opnieuw steek ik mijn arm uit als ze de tram instapt. Haar Amerikaan kijkt verstoord, maar vindt het goed. Mooi.
De vrouw zoekt gehaast op een stadsplattegrond, haar ogen dansen zenuwachtig boven de kaart heen en weer. Haar lange bruine haren heeft ze strak opgebonden in haar nek. Ze lijkt er strenger door dan gisteren. Ik zie dat niet graag. De blouse onder haar jasje heeft een mooie, iets andere kleur dan gisteren, tussen blauw en groen. Af en toe kijkt ze vragend naar me op. Ik glimlach haar toe.
De Amerikaan tuurt zwijgzaam naar buiten, met zijn gedachten ver weg. Ook ik kijk naar buiten. Het katholicisme van de stad is in de straten vastgemetseld. De stad komt er nooit meer van af. Plaza de San Francisco, Cuesta del Rosario, Calle Jesús del Gran Poder. Waar heb ik met Hetty allemaal niet gelopen? Groepen springerige en ongedurige schoolkinderen lopen in processie door de straten. De meisjes in zwarte jurken, hun hoofden half verborgen onder opengewerkte zwarte sjaals, zwarte flamencoschoentjes met hoge hakken aan hun voeten. Ze zien eruit als dametjes. De jongens zijn in een uniform van een religieuze broederschap gestoken. Ze zeulen een klein plateau met kaarsen en een kruis mee. Druk gebarend en pratend proberen onderwijzers en ouders hen in het gareel te houden. Onophoudelijk neemt Joyce foto’s en lacht ze lief. ‘Zo schattig,’ hoor ik haar zeggen.
‘La Casa de Pilatos?’ vraagt ze. Ze kijkt me hulpeloos aan.
‘Het Paleis van Pilatus? De tram komt daar niet. Sorry. Je kunt een taxi nemen. Of een koetsje. Maar ik ga er toevallig ook heen. Het is niet ver. Jullie kunnen met me meelopen als je wilt. Ik ken de stad. Hier moeten we er dan uit.’
‘Thank you. Ik heet Joyce. Fijn je te ontmoeten.’
‘Aangenaam. Elian. Jullie zijn voor het eerst in Sevilla?’
De Amerikaan naast Joyce stelt zich voor als Pete.
En of ik de stad ken. Ik heb er vijf jaar een week lang met Hetty rondgebanjerd. Elk bezienswaardig gebouw hebben we van binnen en buiten bekeken, elke straat is me bekend.
Joyce knikt, aarzelend, en kijkt dan Pete aan.
‘Pete heeft niet zo’n belangstelling. Je wilt toch terug naar het hotel, Pete?’
Ook hij knikt, resoluut.
‘Ga gerust met Elian mee, darling. Ik zie je wel in het hotel.’
Op straat geeft ze Pete vluchtig een kus.
Ik vertel haar dat ik haar gisteren in het restaurant bij de kathedraal heb gezien. En dat Pete er belde over de verkoop van een huis. Zij nam foto’s van de processie.
‘Ja, heel apart. De Spanjaarden zijn zo godsvruchtig.’
Ze loopt steviger dan ik dacht. Met een doel, lijkt het. Tik, tik, tik. Haar stok lijkt ze nu amper nodig te hebben. Hij geeft haar straffe tempo aan. Ik moet oppassen in dit tempo niet te struikelen. Zou ze zich tegenover Pete zwakker voordoen dan ze is? Ze vindt het vervelend dat Pete niet mee kan. Business. Een week Europa kon er nog net af. De huizenmarkt trok weer aan, hij kon de nieuwe mogelijkheden niet laten glippen. Hij moet daarom veel aan de telefoon hangen. En op zijn laptop dingen checken.
De zaken van Pete interesseren me geen bal.
‘Je leek me heel geïnteresseerd in de processie, Joyce. Als je voor cultuur belangstelling hebt, kan ik je in het Paleis van Pilatus rondleiden. Ik doe het graag. Ik kan je nog meer bijzondere gebouwen in Sevilla laten zien. Mooie schilderijen ook, bijzondere plekken, als je wilt. Hoeveel dagen zijn jullie nog in Sevilla?’
Misschien is ze wat ouder dan 35. Waarschijnlijk te snel getrouwd met een man met geld. Zeer waarschijnlijk hebben ze twee puberkinderen. Maar knappe Pete zal meer hebben dan geld. Charme? Connecties? Goed in bed? Ze leek me op het eerste gezicht een tut, maar nu ze hier zo naast me loopt… We passen wel bij elkaar, zij in haar witte jasje, ik in mijn witte pak. Ze heeft iets mysterieus. En zinnelijks. Ze weet in ieder geval wat ze wil. Avontuur.
In het Paleis van Pilatus vraagt ze me de sokken van het lijf. Ze is na hun huwelijk met Pete in Europese hoofdsteden geweest en heeft heel wat kunstschatten gezien. In Rome, Parijs, Amsterdam.
‘Ken je Amsterdam? Ben je er al eens geweest?’
Ze denkt dat ik een Spanjaard ben. Olé.
Driftig wijst ze met haar stok de beelden aan, zwaait er in de kamers en de tuinen mee rond. Wie dat beeld voorstelt? Waarin de Italiaanse invloeden van het paleis schuilen? Waar al die kamers voor dienen? De geschiedenis van de mensen die er gewoond hebben, wil ze weten en mevrouw wil uitgebreid antwoord. Ik moet al mijn kennis aanspreken. Ze is even vermoeiend als de wandeling met haar naar dit Paleis. Eens zal ze toch een uurtje willen rusten. Doe ik wel verstandig? Ligt ze me eigenlijk wel? Ach wat.
Ik nodig haar uit voor een drankje ergens op een schaduwrijk terras. Een bijzonder terras. Ik vertel haar welke beroemdheden er allemaal hebben gezeten. Ze stemt gemakkelijk toe. Ik laat een voorbijkomende paardenkoets stoppen, hoewel ik die toeristische onzin verafschuw. Terwijl we door de stad draven, vertel ik haar over de Romeinse keizers Hadrianus en Trojanus. Wist ze dat die uit deze streek kwamen? Over de Moorse invallers die van Sevilla een luxueuze stad maakten. Bij het verhaal over de katholieke veroveraars die nog rijkere paleizen, grotere godshuizen en mooiere kunstwerken dan de Moren nalieten, merk ik dat ze zich ontspant. Eindelijk. Ik doe er een schepje boven op. Ik zal laten zien dat ik ondanks mijn kwetsbare leeftijd nog heel vitaal ben. Wie weet. Moordpartijen, veldslagen dis ik op, de fantastische anekdote over het schaakbord waarmee een Moorse dichter een katholieke veroveraar van Sevilla te slim af was. De trekken op haar gezicht worden zachter, het groen in haar ogen appetijtelijker. Ze legt een hand op mijn arm, ze kijkt me indringend aan, deze mooie kleine vrouw.
‘Go on, please. Je vertelt zo smakelijk.’
Durf ik haar mee te nemen naar mijn hotel? Een armoedig een-ster-gevalletje aan een bedompt pleintje, een piepend bed. Maar haar hand is warm en zacht. Haar groene ogen stralen naar me. Chicharita zou ik haar willen noemen. ‘Erwtje. Mijn erwtje, wil je…?’ Och, daar gaat het me eigenlijk niet om. Samen wandelen, samen eten, misschien ook wel samen onder de douche haar warme bloed voelen stromen, het is me al genoeg. Hetty zal dat wel begrijpen.
Ik verzet mijn gedachten, val stil. Joyce wijst met haar stok naar de snelle peddelaars op de Gualdaquivir, naar de mooi geverfde huizen langs het water aan de overkant, naar het lompe Tuinhuis van de Koningin dat in de volksmond ‘de Naaidoos’ heet. Het lijkt wel of ze met haar stok de dirigent van de stad wil zijn, van de mensen, de rivier, de gebouwen. Hoger, lager, sneller, langzamer. Alsof het allemaal van haar is. Hoe zou dat trouwens moeten, in bed met een kreupele vrouw?
Terwijl ze gebouwen en mensen maar aan haar stok blijft prikken, begint ze te kwebbelen. Laat me zelfs foto’s van haar twee pubers op haar iPad zien. Komt ook nog met haar trouwfoto aanzetten. Een blozende, gezette Pete naast Joyce in een overdadige maar heel goedkope, hoerige jurk vol ruches en roosjes. Ze kijkt op de foto vorsend op hem neer. Een makelaar die geen sikkepit om kunst geeft. Ze moet haar eigen toekomst veiligstellen, haar kinderen, haar huis. Een heel imperium moet ze met haar stok zien te bestieren. En dat zal en moet haar omgeving weten. Zij moet het middelpunt zijn, anders verveelt ze zich.
Op het Plaza de España kom ik niet goed uit mijn verhaal dat hier in 1929 de Ibero-Amerikaanse wereldtentoonstelling plaatsvond. De eindeloze reeksen tegeltableaus staan me tegen. De brede gaanderijen, de kleurige paviljoens, de sierlijke vijver afgebiesd met artistieke hekken komen me de keel uit. De in mijn ogen eens machtige torens zijn plomp, het ruime park met zijn hoge bomen een verstikkende plek.
En ze tikt maar met haar stok. Ze zwaait er maar mee. En haar Pete zo, en haar pubers zus. En het huis dat hij maar niet verkocht krijgt. Hetty die na veertig jaar mij door en door kende, zou haar vast op een komische manier belachelijk maken. En mij vriendelijk om mijn wilde fantasie een standje geven.
‘I’m so sorry, Joyce. Ik vond je gezelschap heel aangenaam deze morgen. Maar ik vrees dat ik toe ben aan mijn siësta. Vind je het goed dat ik je in een taxi naar je hotel breng?’
Ze stemt toe, met een pruillip. Ze lijkt gekwetst. Tik, tik, tik, beaamt haar driftige, stomme stok. Dacht ze nu echt dat ze me in een tel aan haar stok zou kunnen rijgen, om haar vingers zou kunnen winden zoals haar Pete zijn horlogeketting?
Bij haar hotel staat de Amerikaan ongeduldig op het balkon van hun kamer naar haar uit te kijken. Alsof hij zich schuldig moet voelen dat hij haar alleen heeft gelaten, alleen met een keurige oude man.
Natuurlijk kijkt ze niet om als ze uit de taxi stapt.

Een ontmoeting in Sevilla - Chris Huinder

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2015  Chris Huinder