Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2014  Chris Huinder

Een onoorbaar voorstel - Chris Huinder

“Nel, ik heb een verrassing voor je. We mogen aanzitten aan het Boschdiner.”
De lachkuiltjes in haar wangen schoten rozerood. Mooi.
Sinds die beroerde avond die ze bij zijn vader hadden doorgebracht, wilde Lodewijk van de spanning in hun relatie af. Hij vond die ineens erg pril. Was ze verkikkerd of zo op die vervelende man dat ze haar oneerbare voorstel deed? Een opgekropte gier was gaan vreten aan zijn ribbenkast. Tijdens een vaartochtje op de Dieze had hij de vogel én Nel willen verzuipen.
Maar in de voorbije dagen waren Nel en hij weer gaan praten. Voorzichtig. Een snelle aai door haar krullen. Haar vluchtige handkus op zijn wang gedrukt. ’s Avonds deed ze minder gauw het licht uit, dook niet meteen onder de dekens. De gier was tot een huismus geschrompeld, maar af en toe fladderde de vogel nog op en pikte het zenuwachtig in Lodewijks ribben. Nel had haar maffe plan niet aan zijn vader moeten voorstellen. Zeker niet voordat ze er met hem over had gepraat. En als ze het met hem wel had besproken, dan nog zou hij vastberaden zijn ‘njet’ hebben laten klinken.
Het aanstaande Boschdiner zou hun goed doen.

“‘s-Hertogenbosch gaat zich als de stad van Jeroen Bosch op de wereldkaart van kunst, cultuur en culinair genot zetten. Daarom zullen er tot en met 2016, de 500ste sterfdag van de schilder, jaarlijks festiviteiten plaatsvinden. Het hoogtepunt is het Boschdiner. Het diner is geïnspireerd op de maaltijden met zwaan als hoofdgerecht die de leden van de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap in vroegere tijden aanboden. Jeroen Bosch was lid van het broederschap. De komende jaren zullen tien wijkkookteams van vrijwilligers volgens strenge regels een driegangenmaaltijd van streekproducten bereiden. Ruim vijfhonderd mensen schuiven aan lange houten tafels op de Markt aan om de gerechten te proeven en te keuren.”
Zo luidde de uitnodiging voor het Eerste Boschdiner op zondag 16 mei 2010.
Lodewijk Vis had zichzelf en zijn vriendin Nelly Lovens via de site www.bosch500.nl bij het organiserende comité aangemeld. Voor de afleiding. Te midden van de ongetwijfeld opgetogen mensen aan deze historische dis zou hij niet steeds de jeuk op zijn ribben hoeven te masseren.
Het Boschdiner zou tevens een wedstrijd worden, naar de grillen van de tijd: welke team kookte het lekkerste en het gezondste? Dat aspect zou hem worst wezen, als hij maar op tijd weer thuis was om de wedstrijd Willem II-Go Ahead Eagles te zien.

De zondag van het diner opende stralend. De ochtendzon smeet brede, gouden stroken verf op het plafond en de muren van hun slaapkamer en zette hun bed in vuur en vlam. Zijn borstkas zwol van genot. Het zou een dag worden waarvan hij, Nelly en iedereen die een lichaam en een hart had, gelukkig werden. Lodewijk bracht het pijnlijke voorstel van Nel maar niet opnieuw te berde. Hij had op bed een ander plan ingebracht, een tegenvoorstel.
Vanaf hun wijk De Vliert wandelden ze tegen twaalven hand in hand door het park van de IJzeren Vrouw naar de Markt. Ze giechelden over zijn tegenvoorstel, een zaak waar ze geen verstand van hadden: een geschikte trouwdatum, ringen, getuigen en welke familieleden en kennissen ze niet zouden uitnodigen.
“Jouw vader toch zeker wel?” pestte Nel.
“Die in ieder geval niet, over mijn lijk, zeg. Als je die vraagt, scheid ik meteen van je.” Hij legde zijn handen op haar ogen. “Dan zie je me nooit meer,” antwoordde hij, trok zijn handen weg en pulkte aan zijn manchetten.

De kale tafelbladen op schragen en houten banken op de Markt koesterden zich als oude mensen die onder een parasol hun rimpelige huid wilden beschermen, in het gesluierde licht. Per wijk waren ze met een tentdoek overhuifd. Het tafereel deed Lodewijk denken aan De Lakenmarkt, aan een levende kopie ervan. Het paneel was vlak na Bosch’ tijd in opdracht van het gilde van de lakenverkopers geschilderd. Naar de bovenkant toe, in een vogelvlucht over de tentdoeken van de marktkramen heen, liep de afbeelding van De Lakenmarkt spits toe. Bij het hoogste punt leek het of de Markt met een spijker aan de wolken was opgehangen. Het was een vervreemdend perspectief, alsof Lodewijk een onbetekenende figurant was en zo van de omhoog getrokken markvloer kon afglijden.
Rond hem en Nelly sisten pannen, gloeiende grillplaten lieten de lucht als dansende derwisjen tollen. Koks en kokkinnen schuifelden onder hoge, gekleurde mutsen tussen zwiepende snijplanken en rondzwaaiend gerei in hun mobiele wijkkeukens rond. Vette strepen zweet sijpelden van hun gezichten, rookslierten krulden omhoog. Een overijverige koksmaat sprong als een bok over broodmanden. Ook Lodewijk kon een lach niet onderdrukken. De muts van de jongen duikelde in een ketel warm water.
Dat zou het organisatiecomité zeer betreuren. Het had taferelen en kleren die aan de tijd van Jeroen Bosch deden denken, voor het vrijwilligersleger van keukenpersoneel uit den boze verklaard. Het wilde niet dat de provinciale hoofdstad zich via tv-camera’s voor de buitenwereld belachelijk zou maken als een oubollig oord van carnavaleske figuren. Het feestdiner moest juist uitstralen dat de stad het stadium van kabuiskolen en beuling, van pantoffelmakers en touwslagers al lang voorbij was.

Nelly ging filmen. Lodewijk zwierf rond, keek zijn ogen uit. De dag was uitstekend gekozen. Het bonte spektakel en de felle zon verwarmden zijn humeur. Hij vergat Nelly’s voorstel dat in zijn ogen neerkwam op een uiterst uitzonderlijk uitstapje, zo niet hem grievende gift. Zij en zijn vader een lang weekend met zijn tweeën weg.
De mensen huppelden op de Markt rond als nieuwsgierige kuikens. Geschaterlach, het zoemen van kussen en fototoestellen, schettermuziek van een fanfare. Met een ferme duim omhoog beantwoordde Lodewijk de gulle groet van een buur. Hij zocht naar de wijktent van De Vliert. De bank die zich hulpvaardig aan hem aanbood, was hard en had geen leuning. Hij moest in de warmte en de drukte zichzelf maar in evenwicht zien te houden.
De jury met de burgemeester troonde vlakbij aan een eigen tafel, precies in het midden van de Markt, zoals in de oude dagen de lakenverkopers de beste positie innamen en aan de rafelranden van de markt de schoenlappers en warmoezeniers hun eenvoudige waar lieten slijten. Aan de burgervader en de jury van culinaire experts en kunstkenners was het privilege om het definitieve oordeel over de gerechten te vellen en het winnende wijkteam aan te wijzen.
Lodewijk amuseerde zich met de mensen die met een begerige blik rond de tafels dwaalden. Hij lepelde als verrukkelijk voorafje de spijt uit hun ogen, een glas wijn toastend onder handbereik. Het smaakte naar meer. Die dommeriken waren niet zo slim als hij geweest om zich aan te melden. Totdat hij zijn vader onder de naburige wijktent zag rondlopen. Na die vervelende avond zag hij hem weer voor het eerst. De man wist alle ogen van zijn tafelgenoten op zich gevestigd, zo liep hij, de borst ferm vooruit, de knieën hooggeheven. De grote charmeur paradeerde als een haan tussen de hennen. Met zijn gestrekte postuur, zijn hoogdravende teksten en zijn blonde kuif die maar niet ineen wilden schrompelen, torende hij boven iedereen uit. Nel zou toch niet verklapt hebben dat zij naar het Boschdiner zouden gaan?
 
Hij ging met zijn rug naar zijn vader zitten, de huismus in zijn borstkas zoog zich tollend vol lucht. Zijn ogen botsten op de zonneglazen van een man die op zijn smalle tafel afkwam. Onder diens verschoten, mouwloze hemd pronkte een bollende buik, ondersteund door kolenschoppen van handen, vastgeschroefd aan rijk getatoeëerde stelen. Naast hem schoof een vrouw aan, even mouwloos. Ze bood Lodewijk onder het doorschijnende borststuk van haar jurk uitzicht op een landschap van heuvels en een diepe kloof, het werkterrein en uithangbord van haar kolenboer. Hij verdwaalde in hun lichamen, schonk zonder woorden bier uit een kan in hun gulzige glazen en nog een wijn in zijn even dorstige glas en verslikte zich.
“Wel ja, meneer drinkt wijn,” hoorde hij uit de bolle buik aan de andere kant van de tafel opborrelen.
Nou en? wilde hij zeggen, maar Nelly was, uitgefilmd, met een triomfantelijke grijns naast hem komen zitten.
“Ik heb ze allemaal in mijn toestel gevangen. De keukenmensen, de toeschouwers, de gasten, jou ook, met je verse tafelgenoten. Wat ontzettend gezellig en vrolijk. Al die kleuren. Al die mensen. Doe mij maar een goed glas witte wijn, Lo, aanstaande echtgenoot. Nu kan het nog. Straks moeten we braafburgelijk leven.”
Hij schonk ook haar glas zwijgend vol.
“Je hebt toch niet tegen mijn vader gezegd…?”
“Ja, waarom niet? De man heeft toch ook zijn verzetje nodig. Ik ben hem even gaan groeten.”

Het was een vlucht naar voren geweest, zijn voorstel om te trouwen. Maar haar idiote voorstel stak nog als een graat in zijn keel. Het was hem óf zijn vader, de man die zijn gezin als een norse dierentemmer had gedresseerd, zelfs op de jaarlijkse gezinsvakanties op Vlieland toen zijn moeder nog leefde. Sinds haar dood achtenhalf jaar geleden had zijn vader hem vaak voor ‘softie’ uitgemaakt. ‘Precies je moeder.’ En had hem denigrerend vergeleken met een romanticus wiens meest opvallende karaktertrek gemakzucht was.
“Een romanticus denkt dat de ideale wereld zonder enige inspanning aan zijn voeten komt liggen. Maar net zo min als die wereld dat doet, doen vrouwen dat, uilskuiken. Je moet paaien en inpalmen. Wees een realist. Wie niet dominant wil of kan zijn, ligt altijd met zijn slappe lul onderop en moet maar uitzoeken of hij het gaatje tot geluk vindt.”
Lodewijk was mokkend uit het ouderlijke huis in Tilburg vertrokken. Nooit meer hadden ze contact gehad. En nu zouden uitgerekend Nel en zijn vader op Vlieland… Omdat de oude man zo alleen zonder vrouw… Hij wilde er geen woord meer over horen.

Een halfjaar of zo geleden, hij was het even kwijt, was hij op een curiosamarkt Nelly tegengekomen. Ook zij wilde afdingen op een gehavend Jeroen Bosch-beeldje van een gepantserde vis waar hij zijn zinnen op had gezet. Ze was veel handiger dan hij en kreeg er een lagere prijs voor. Hij betaalde en schonk het haar.
“Weet je waarom de vis gepantserd is?” testte hij haar met een lach.
“Natuurlijk weet ik dat, joh. Tegen aardse verleidingen. Kom, ik trakteer.”
Ze was bijdehand, had kuiltjes als rozetten naast haar mondhoeken en kneep haar kattenogen tot spleetjes als ze hem aankeek. Alsof hij een vis op het droge was die ze aan de haak wilde slaan. Wat zo was, gaf ze ruiterlijk toe.
“Je bent niet de eerste, hoor.”
Ze wreef met haar klauwtjes haar wangen rood. Haar rozetten bloeiden.
Toen hij zei dat hij in zijn vrije tijd voetbal keek en beroemde schaakwedstrijden naspeelde en in zijn onvrije tijd in de vishandel zat, keek ze verrast op.
“Vanwege je naam?” vroeg ze. Althans, wat je handel betreft.”
“Liever vis dan pion.”
“Natuurlijk, liever een dame die je schaakt dan een hengel waaraan je haakt,” reageerde ze gehaaid en hij gaf zich gewonnen. Hij zwom naar haar toe.
Na een paar maanden was ze tegen hem over zijn vader begonnen. Dat ze die ‘toch wel echt één keer’ wilde zien. Hij gaf uiteindelijk toe om zijn vader ongelijk te geven. Sindsdien hing ze eens in de twee weken met hem aan de telefoon. Ze vond zijn vader ‘echt wel charmant’ en ‘iemand die me begrijpt’. Er haastig aan toevoegend: ‘Zoals jij, Lo. Echt.’

De burgemeester tikte tegen de microfoon, klopte daarmee bevestigend maar ruw op Lodewijks koppige zwijgen, schraapte zijn keel en opende het eetfestijn. De man was geen begenadigde spreker. Iedereen aan de tafel van Lodewijk zei blij te zijn dat hij het kort hield. Lodewijk zelf ook. Hij wilde nog graag op Eredivisie Live de wedstrijd van Willem-II zien, de club van zijn jeugd.
“Praatjes vullen niet mijn buik. Wat vind jij?” ventileerde Bollende Buik tegenover hem.
Twee Heuvels vlijde zich met haar inhalige armen tegen de buik van haar kolenboer aan: “Jij mij anders wel, schat.”
Lodewijk draaide zich van hen weg en richtte zijn aandacht op de tweede spreker, de hoofdorganisator van het diner, een bekende cultuurkenner. Langzaam en in korte zinnen legde die nog eens de wedstrijdregels uit. Blijkbaar sloeg hij het bevattingsvermogen van de eters niet hoog aan.
“Er zijn tien kookteams. Die moeten alles vers bereiden. Ze mogen alleen streekproducten gebruiken. De jury beoordeelt hun gerechten op meerdere criteria. Kleur, beet, combinatie. Het beste team wint. Smakelijk eten.”
 
De vervelende toespraken en de drukkende hitte onder het tentdoek waartegen hij met zijn koude wijn niet op kon, putten als hangjongeren Lodewijk uit. Hij ging over de Markt een rondje lopen. Hopelijk zou het eetfestijn niet te lang duren. Hoe kon hij Nels plan in de soep laten lopen? Hij zou als een schaker moeten denken, het initiatief moeten heroveren, brandpunt van haar denken moeten zijn.
Spierwit, met een drijfnatte servet aan zijn haren geplakt, kwam hij terug.
“Een béétje wind zou wel prettig zijn,” fluisterde hij tegen Nel.
Ze bleef onverstoorbaar de laatste spreker fotograferen.
“Straks word ik onwel, verlies voorgoed het bewustzijn en krijg ik de schuld dat jij niet kunt trouwen. Verder gaat het wel. Wat zou ik durven klagen.”
Hij probeerde niet cynisch te klinken, en was het misschien ook niet. Een verkeerde schaakzet.
 
Het voorgerecht bestond uit asperges gerold in geurige hesp, voorzien van een bechamelsaus met nootmuskaat en geraspte, jonge kaas. ‘Heel lekker’ oordeelde de deskundige tafel. Enkele personen in de keuken waren familie of bekenden. Ze kwamen hongerig rond de tafel staan en slokten de complimenten en smakgeluiden dankbaar op.
Van de eetgasten werd verwacht dat ze weer een half uurtje zouden wachten, want al het eten moest vers worden bereid, zo herhaalde een jurylid. Lodewijk schonk iedereen aan tafel en zichzelf nog eens bij. Om zich af te leiden van de hitte die het vocht uit zijn lijf perste, knoopte hij het gesprek aan met Bollende Buik en Twee Heuvels.
“Dus jullie ook uit De Vliert?”
Er verschenen onnozele vragen op hun gezichten. Hij keek van hen weg en mompelde tegen zichzelf: “Och, vertel maar liever niet, dat jullie buurtgenoten zijn. Straks zit ik nog aan jullie geplakt.”
In afwachting van het hoofdgerecht zou nog een rondje verlos-me-van-de-hitte hem misschien goed doen.
“Sorry, mensen. Ik moet echt onder dit doek uit en wind voelen. Anders val ik nog flauw.”
De onnozelheid stond nog steeds als een groot vraagteken op het gezicht van Bollende Buik en van Twee Heuvels.
“Nel, onderhoud jij je even met deze bijzonder aardige mensen,” zei hij luid. Hij gaf een tikje tegen haar oorlel en fluisterde: “Hoi, echtgenote, tabee.”
Dat was al een betere zet.
 
Hij vluchtte naar het standbeeld van Jeroen Bosch even verderop. Daar leunde hij tegen de sokkel, maar de harde steen schuurde in zijn rug en gaf geen verkoeling. Hij dook onder de overkapping van hotel Central. Daar was het een op-en-neer-gedraaf van mensen die hun lichaamswarmte in zijn gezicht joegen. Dan maar kuieren langs het water van de Zuid-Willemsvaart met de fiere zwanen. Hij had zijn blote voeten nog niet in het water gestoken, of Nel belde hem in paniek op.
“Lo, ik kan het niet. Het is dom van me, maar ik kan het hem niet weigeren. Karel, eh, je vader is net naast me komen zitten. Hij is een en al aanhankelijkheid. Die man zit, met al zijn aangedikte charme en lieve geglimlach, in pure nood. Ik kan hem niet afwijzen. Ik weet het wel, ik maak er een klerezooi van. Morgen ga ik naar hem toe. Ik moest het je vertellen. Maar je vader is echt aardig hoor, vind ik. En doe nou geen domme dingen. Het is maar voor een keer.”
Het gesprekje, nou ja, haar warrige mededeling luchtte Lodewijk op de een of andere manier op. De gloeiende warmte gleed van zijn lijf het water in, hij voelde haar niet meer. Hij was van Nel en van haar onnozele wangkuiltjes af. Valkuilen waren het geweest. Willem II - Go Ahead Eagles zou over goed anderhalf uur beginnen. Dan zou de dinerwedstrijd wel afgelopen zijn en kon hij thuis de wedstrijd zien. De tricolores moesten de 1-0 achterstand in het vorige duel ongedaan maken om niet te degraderen. Dat zou nog een heksentoer worden waarvoor hij desnoods het hoofdgerecht én het toetje zou overslaan. Hij liep monter terug naar zijn tafel, vastbesloten.
Nel was verdwenen.
 
Het hoofdgerecht, Tilapia’s in de Tuin der Lusten, hadden de meeste gasten al op. In die weke muilbroeders in hun moerastuintje had Lodewijk helemaal geen trek. Nog wat wijn zou hem beter bevallen.
Weer werden ze opgehouden door een nieuwe toespraak. Een of andere kok met een stoomschip van een lichaam brulde door de microfoon hoe geweldig hij dit culinaire feest vond.
“Is bekend van de tv,” kraaiden Bollende Buik en Twee Heuvels tegelijk alsof ze opgenomen werden in de hogere wereld van BN’ers. De Markt klapte, joelde, sprong op, stormde met mobieltjes op het stoomschip af.
Lodewijk voelde het kwik van de thermometer door zijn slokdarm heen omhoogschieten. De wijn overrompelde als een vloedgolf zijn hoofd. Hij zocht steun bij een tegensputterende tentpaal. Het werd zwart voor zijn ogen. Het tentdoek kwam als een donderwolk op hem af. Hij zweefde. Nel de Del trok haar klamme kleren voor zijn vader uit en strooide rozenblaadjes rond.
“Het is maar voor een keer, Lo,” hoorde hij haar hemels zingen, “hij is heus wel aardig. Je moeder, zijn vrouw, is al acht-en-een-half jaar dood. Doe niet zo flauw.”
Haar rozetten gloeiden.

Hij deed zijn ogen open. Hij voelde een dikke, kleverige bult op zijn hoofd gloeien. Hij lag in het schemerdonker, als een lijk gewikkeld in verfrommeld tentdoek. Nel, een vrouw van ijzer, nu een huilend popje, hield zijn hand vast. Bollende Buik steunde met zijn plakkende buik tegen zijn rug, wreef met een natte servet over zijn nek en putte zich uit in sussende woorden.
“Komt wel goed, jôh. We hebben allemaal wel eens last van de hitte.”
Twee Heuvels knielde naast hem en duwde zijn hoofd tussen zijn benen. Ze legde zijn voeten op een omgevallen bank. Hij wist niet dat hij zo lenig kon zijn, maar voelde zich een gestrande haai waarvan de kop door een meeuw is lek geprikt. Ze gleed met haar plakkerige gezicht onder zijn hoofd en tilde een ooglid van hem op, daarna het andere. Haar heuvels gleden langs zijn droge lippen.
“Mooie ogen, jongen. Houd ze nog even voor jezelf. Sluit ze maar.”
Hij keek in de gapende monden van zijn disgenoten.
“Beter, al beter,” zongen ze in koor. “Beter, al beter” was het refrein. Het nieuwe couplet begon met “Je bent de tiende in deze week, die van warmte bezweek.” Het klonk prachtig. Nel echode: “Lo, Lo.” “Lo, Lo.” Een man in een wit uniform knikte hem geruststellend toe.
Een schaakzet flitste door zijn hoofd. Hij sloot zijn ogen. Geen gapende gezichten, geen kuiltjes in wangen, geen tuintilapia’s, geen Willem II dat op hem wachtte. Hij hoorde niets meer. Eindelijk stilte. Eindelijk verkoeling.
 
In het Grootziekengasthuis tilden verpleegsters hem op een hemels bed, engelen waren het die een deugdzame man naar het paradijs droegen. Voor de open ramen wuifden vitrages hem uit.
Lo zwaaide zijn afscheid naar de engelen en keerde terug uit het paradijs.
“Nel, jij hier? Niet op Vlieland?”
“De mensen zeiden dat je als een pudding in elkaar zakte, terwijl je je vastgreep aan een paal. Je lag er als een dooie zwaan bij. Je nek leek gebroken. De man met de bolle buik kwam me waarschuwen. Ik zat net bij je vader aan de andere wijktafel. Sorry.”
“Is het waar? Ga je, ga je het doen, met mijn vader?” stotterde hij.
“Ik denk van wel.”
“Je meent het, meent het, hè.”
“Lo, lieverd, als je liever hebt... Het is maar voor drie dagen. Hij wilde nog een keer naar Vlieland,” jammerde ze.
“Ik red me wel, Nel. Ik blijf nog heel even. Willem II is nog niet begonnen.”
Ze boog zich aarzelend over hem heen.
“Nel, ik ga mee naar Vlieland. Zeker weten. Kan ik hele dagen en nachten schaakwedstrijden naspelen.”

Een onoorbaar voorstel © Chris Huinder

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2014  Chris Huinder