Homepage  Prozawedstrijd  Prozawedstrijd 2012  Chris Huinder  Beoordeling Vlaming

Bij gebrek aan bewijs - Chris Huinder

‘Je ziet er opnieuw stralend uit, Irene’, riep Helena vol bewondering uit toen ze mij naar de ruwhouten tafel in het restaurant van de Bossche Verkadefabriek zag toelopen. Mijn donkerblauwe jurk van overdag had ik vervangen door een zwarte, geplooide broek en een zwart heupjasje met een smalle, witte kraag over een crèmekleurige, zijden blouse. Aan mijn oren glinsterden kleine, zilveren hangertjes en mijn lippen waren vuurrood gestift.
‘Maar nog steeds die platte schoenen, Irene. Jammer. Je loopt er ook niet zo elegant mee.’
Ik schonk er geen aandacht aan. Ze gaf me een glas Chardonnay aan die ze al voor me had besteld. Zijzelf dronk liever koud bier, het liefst een tripel.
‘Heerlijk, dank je. We hebben nog mooi een kwartiertje voor de film begint.’

Voor ons in de filmzaal, enkele rijen van ons vandaan, zag ik het ouderpaar van een van de twee jongens zitten die vanochtend voor mij als kinderrechter waren verschenen. Even verkrampte ik maar ik deed onmiddellijk mijn best me te ontspannen om van de film te gaan genieten. Het lukte niet echt.
Op een teken van mij had de bode de verdachten opgehaald. De twee jongens van 17 jaar waren goed gekleed. Ze hadden beiden halflang, blond en dik krulhaar. Ze zagen er wel gevoed uit. Hun huid glansde. Nergens puistjes of onregelmatigheden. Burgerzoontjes waren het die met een air van onverschilligheid voor mij plaatsnamen. Ze werden gevolgd door hun advocaten die naast hen gingen zitten, en hun beider ouders die in de banken achter hen zich breeduit posteerden en uitstraalden dat zij de ware rechters waren aan wie het oordeel toekwam over goed en kwaad in de wereld in het algemeen en over het gedrag van hun zonen in het bijzonder. Een slungel van een zaakbehandelaar van de Raad voor de Kinderbescherming slofte op zijn beurt achter hen aan en kroop stuntelig achter een tafel aan de zijkant.
Ik had nog niet mijn openingszinnen uitgesproken of een van de vaders stond op en vroeg op een barse toon zonder het woord te vragen wie wel de persoon was in een van de banken die meende deze besloten zitting te mogen bijwonen. Ik legde geduldig en uitvoerig uit dat het hier om een rechter in opleiding ging die voor haar studie het proces wilde volgen en voor het bijwonen ervan aan mij toestemming had gevraagd. Met tegenzin vroeg ik of mijnheer daartegen bezwaar had. De man antwoordde op dezelfde barse wijze dat hij graag had gezien dat mevrouw de rechter hem dit meteen vanaf het begin duidelijk had gemaakt; dan hij had er niet naar hoeven vragen.

‘De rol van mijn naamgenote in The King’s speech viel me tegen, Irene. Haar constant naïeve blijmoedigheid irriteerde me. Bij haar irriteerde ik me aan haar houding van ‘je hoeft niet, manlief, als je niet wilt’.  Het was een irritatie, zei ze, die een andere was dan die om het uitvergrote gestotter van de aanstaande koning. Bij hem de meelevende irritatie van ‘kom op, je kan het als je wilt’. Helena keek me onderzoekend aan.
‘Maar haar opzettelijke pedanterie beviel me beter.’
‘Sorry, ik heb niet zo op die nuances gelet.’
Bij de grote ramen aan de voorkant van de oude Verkadefabriek waren we na de film in fauteuils neergeploft. Op het donkere terras rookten mensen staand een sigaret. Aan de lange leestafel bladerden een man en een vrouw op leeftijd verveeld in weekbladen. Het geroezemoes aan de bar weerkaatste tegen de grote, dikke, glimmende buizen vlak onder het plafond. Op het moment dat Helena mij wilde vagen of ik de zaak van de twee jongens al achter me had gelaten, stond ik op en vroeg ‘Helena, nog een glas?’
‘Yes, please, Ma’am. Ma’am as in ham, not as in calm’. Ze probeerde zo gekunsteld mogelijk Helena Bonham Carter na te doen. Flauw.
Op mijn platte schoenen laveerde ik tussen de groepjes mensen. Opeens zag ik tussen de groepjes weer hetzelfde ouderpaar. Op gehoorafstand stonden ze bij de leestafel. Ze hadden goede zin en lachten. Hun ogen priemden in mijn rug. Ze hadden plezier, ik wist het, omdat ik hun zoon eerder vandaag had vrijgesproken.
Toen ik met de volle glazen terugkwam, kwamen ze naar ons toe.
‘Goede avond, mevrouw de rechter. Ook naar de film geweest?’
Ik ontweek de man die meteen aan het begin van de rechtszaak was gaan staan om bozig aan mij te vragen wie de hem onbekende vrouw in de zaal was. Hij liet zich niet van zijn stuk brengen.
‘Ik weet welke jongen de autoruit en de spiegel heeft vernield.’
De man lachte voluit. Een overwinnaarslach.
‘Ik zeg het u niet. Maar omdat u hem en zijn vriend heeft vrijgesproken, bied ik u een glas aan.’
‘Nee, dank u, ik ben al voorzien’, antwoordde ik bits. Ik wendde me nadrukkelijk tot Helena en keerde mijn rug naar het paar toe.
‘Kom, Helena, we drinken ons glas leeg en maken nog een frisse avondwandeling. Het stinkt hier naar bedrog’, zei ik hard genoeg zodat het paar het kon horen. ‘Wat vond je nog meer van de rol van je naamgenote in de film?’
We bogen onze hoofden naar elkaar toe.

Die middag hadden Helena en ik heerlijk samen geluncht bij De Mensa van het Koning Willem I College. Daar aten we vaker. Ik vond het prettig in het gezelschap van de leerlingen te zijn en een verse salade, een groenteomelet van biologische eieren te eten of in een broodje gezond, door hen klaargemaakt en opgediend, mijn tanden te zetten. Ik hield van deze schuchtere en bleke jongens en meisje die ondanks hun onhandigheid en puistjes goedmoedig voor het eten zorgden.
Ik was goedgemutst. Na de laatste ochtendzitting had ik mijn zwarte toga en witte bef met de evenwijdig gesteven plooien met een zwier over een stoel gehangen en Helena bevrijd toegeroepen: ‘Lunchtijd, schat.’
Ik had mijn donkerblauwe jurk met een brede, witte ceintuur aan. Aan mijn linker ringvinger blonk een rozet van diamantjes.
‘Je plateauschoenen zijn een verkeerde keus, Irene. Je wordt er nog kleiner door dan je al bent en ze staan ouwelijk.’
Helena is niet alleen complimenteus, ook kritisch als mijn kleiding haar niet bevalt. Dat waardeer ik.
‘Irene, je bent nog geen vijfenveertig.’
Ik ging er niet op in.
‘Kom, we gaan lunchen.’
Ik lachte mijn rode lippen breed. Het spleetje tussen mijn boventanden is dan goed zichtbaar. Mijn man Theo zegt dan vaak: ‘Je hebt de lach van een onschuldig kind.’
Gearmd slenterden we over straat. De volgende zaak zou pas om 2 uur beginnen. Ruim zeven jaar kende ik Helena. Bij veel van mijn zittingen was ze de griffier. Ze had alle gelegenheid mij van opzij te bestuderen.
‘Je kromt veel je smalle rug’, en ze deed het me na, ‘over de lange tafel naar de verdachten toe, hun advocaten, de officier en getuigen alsof je wilt uitdrukken: “Zeg het maar. Wees niet bang. Ik heb het allemaal al eerder gehoord. Ik ken jullie argumenten, maar ik vind het toch prettig die uit jullie mond te horen. En, wees gerust, in alle wijsheid zal ik een oordeel uitspreken.’”
Bij het naar voren buigen moest ik wel stevig mijn onderarmen op het hoge, glimmende tafelblad zetten om mijn bovenlichaam naar voren te kunnen brengen. Ik ben inderdaad klein van stuk.
Bij de lunch met Helena ben ik graag onderhoudend. Ik kan dan ongezouten mijn mening geven zonder het wetboek erop te hoeven na te slaan
‘Heerlijk toch, die jongelui. Ze komen uit eenvoudige gezinnen, leren een vak. Kapster, horecamedewerker, webdesigner, pedagogisch medewerkster. Ruwe diamanten zijn het die in een paar jaar tijd mooi gepolijst de samenleving inrollen om op een goudeerlijke manier hun brood te verdienen. Het uitschot komt bij ons terecht, Helena. Die krijgen van me met een milde straf een kans om hun gedrag te verbeteren. Zo niet, dan gaan ze in de mand met rotte appels waar ze kunnen gisten en schimmelen totdat het oude, vervelende mensen zijn geworden met een korte lont, waarmee ze zichzelf opblazen. Och, een beetje liefde van ouders en leraren doet wonderen.’
Ik knoopte een praatje aan met een leerlinge.
‘Als je de boerenomelet opdient, heb ik graag dat je ook direct het zout en het peper aanreikt. Doe er gelijk een schaaltje Griekse olijven bij. Voor de rest deed je het perfect.’
‘Ja, mevrouw’, knikte ze schuchter.
Ik ben wat stiefmoederlijk, uit de hoogte misschien. Maar deze tieners zoals deze gezette meid van de boerenomelet hebben een extra duwtje in de goede richting nodig en dat geef ik graag.

Op onze luie wandeling terug in een miezerige maartregen hield Helena de paraplu boven onze hoofden omhoog terwijl ik afgemeten in mijn mobieltje sprak. Ik houd er niet van op straat te bellen; door het verkeerslawaai versta ik maar de helft en zeker in gezelschap bel ik niet graag. Het is not done. Fijne regendruppels kusten de diamantjes op mijn ring. Mijn linkerhand stak net buiten de droge koepel van de paraplu. Het was Theo die ook deze avond een paar uren langer op zijn kantoor bleef. De economie trok aan, de bestellingen aan computerchips hoopten zich op. De ring had ik van hem gekregen toen we trouwden. Hij was van zijn oma geweest en zijn moeder had hem ook gedragen. Twaalf kleine diamanten zaten als een parelsnoer rond een grote diamant, terwijl de ring zelf een doffe, gouden kleur had. Ik poetste hem nooit. Dat doffe gaf de ring een antieke uitstraling waar ik van houd. Het gaf me distinctie. Ook daar houd ik van.
‘De vier C’s, Helena, daar gaat het om’, zo had ik eens tijdens een lunch aan Helena verteld. Bij een van onze eerste lunches. Ze had net haar rechtenstudie voltooid.
‘Carat, Color, Clarity en Cut. Het is als bij de rechtspraak: Gewichtigheid van het vonnis, zuiverheid van de rechtsfeiten, transparantie in de uitleg, evenwicht in de benadering van de verdachte.’
Ik zuchtte en streek met mijn rechterhand snel door mijn haar. Ik zag op tegen de lange avond alleen thuis. Koortsachtig zocht ik mijn geheugen af naar het filmprogramma van de week. In de Verkadefabriek draaide The King’s speech die ik wilde zien. Ik herinnerde het me omdat de hoofdrolspeelster dezelfde voornaam als Helena had. Ik hield van historische films. De film begon om een uur of zeven.
‘Pas je op, Theo, dat je je niet overwerkt. Je hebt al een keer een flinke optater met je hart gehad. Dat wil ik niet nog een keer meemaken’, waren mijn laatste woorden.
‘Don’t worry, Irene’, kon ik net verstaan, ‘daarvoor houd ik te veel van je.’
Een minzaam glimlachje toverde ik op mijn lippen, terwijl ik de verbinding met een ongeduldige druk van mijn duim verbrak.

We stonden stil bij Het Rechte Pad naast de rechtbank, terwijl Helena de paraplu inklapte. Regendruppels sprongen uit het doek, voordat ze in het donker tussen de baleinen zouden worden opgesloten. Ik keek naar de mensen die door de roltrap sierlijk de hooggelegen passerelle van het station werden binnengedragen. Vlak voor we het Hugo de Grootplein opliepen waaromheen het oranjebruine Paleis van Justitie als een modern, sober stadsklooster was gebouwd, stelde ik eerder vast dan dat ik vroeg: ‘Je heb vast zin in een goede film vanavond, Helena!’
Helena was al lang blij dat ze een avond aan het gezeur en gemopper van haar vader kon ontsnappen. Die namen met het klimmen der jaren toe, vertelde ze vaak, waarbij ze vooral in de laatste winterweken voor de lente aanbrak, hun jaarlijkse piek bereikten. Ze zaten nu ongeveer op Mount Everest-hoogte.
‘“Met Helena is het een hel voor en na” is zijn standaarduitdrukking, Irene’. Dat zei Helena me na een jaartje toen ik haar had afgeleerd me met ‘mevrouw’ en ‘u’ aan te speken. In tegenstelling tot mijn klasse die uit een vooraanstaand geslacht van rechters en hoge justitieambtenaren komt, behoren haar ouders en grootouders tot de lage middenklasse van klerken die zich voeden met teveel calorieën en goedkoop voedsel. Haar doffe huid en bleke ledematen waren het gevolg ervan.

Helena wilde toch nog graag een tripel.
‘Vooruit dan maar. Dan spoel ik met een laatste glas wijn de vervelende nasmaak van die rechtszaak weg. Blijf zitten, Helena, ik ga wel.’
Het was afgeladen aan de bar. Ik spiedde rond om te zien of het ouderpaar er nog was. Innig stonden ze tegen elkaar aangeleund.

Na de hakkelend voorgelezen aanklacht van de officier was ik begonnen langdurig de jongens te ondervragen. Ze waren van De Parade weggelopen om ergens te gaan plassen. In de Lange Putstraat plasten ze vlakbij een bouwval waar een hek voor stond. Maar van vernieling van een auto, daar wisten de twee jongens niets af. Ze hadden gerinkel gehoord en ze stonden vlakbij, maar vernield hadden ze niets. Ik kon geen tegenstrijdigheden in hun verklaringen ontdekken, hoe hard ik ook probeerde. De twee jongens waren zo vaag dat ze niet op een concrete vernieling konden worden betrapt. Ik werd ongeduldig. Onverstandig, maar waar. Mijn neusvleugels trilden licht, ik trommelde met een paar vingers op het kersenhouten tafelblad en draaide de ring om mijn vinger om en om. Een kleine lichtkrans hoepelde over het computerscherm van Helena.
De vernieling van de auto - een kapotte ruit, een afgebroken buitenspiegel, een paar deuken - hadden ze gezien, zo verklaarden achter elkaar twee getuigen. Maar daar het voorval zich al bijna een jaar geleden had voorgedaan, konden ze zich niet herinneren welke jongen de autoruit had ingegooid. Ze waren na cafébezoek de straat in komen lopen. Ze hoorden gerinkel en zagen dat een van de jongens een halve stoeptegel in zijn hand had en bij de auto stond. Maar welke jongen het was? Ze wisten het niet meer. Die jongens leken op elkaar, hadden beiden halflang, blond haar en waren even lang. Hockeytypes waren het in hun ogen. Zij hadden als getuigen hun burgerplicht gedaan, de jongens vastgehouden en overgedragen aan de politie. Die had hen de volgende dag gebeld en hun verklaring opgenomen.
‘Is die verklaring aan u voorgelegd?’, vroeg ik aan de beide getuigen. Dat bleek niet het geval te zijn geweest. Ik trok wit weg. Stilte nam bezit van de zaal, waardoor vaag het donkere geluid van een wegrijdende trein was te horen. Hier had je twee jongens die op instigatie van hun advocaten handige antwoorden gaven waar ik niets mee kon en dan had je nog de politie die half werk had geleverd, waardoor de verklaringen van de getuigen geen waarde hadden.
Dit was een hopeloze zaak. Ik liet me achterover vallen tegen de hoge leuning van mijn zetel en snoof opzichtig. Ik zat op een dood spoor. Na een paar seconden hernam ik me. Het woord was aan de officier voor haar requisitoir.

‘Hier, schat, je bier. Wat vind je nu van de zaak van die vernieling van die auto? Ik ben er nog boos om.’
Voor Helena antwoord kon geven, dramde ik door. En als ik boos ben, schieten mijn woorden als kogels uit een mitrailleur.
‘Bloedeloos als gold het een haastig door een middelbareschoolleerling van het internet geplukte en halfbegrepen tekst over de carotenoïden en melanoforen van goudvissen, haspelde dat mens van een officier haar betoog. Zonder ook maar een poging te wagen bruikbare elementen uit de verklaringen van de getuigen te benadrukken. En die van de twee verdachten te fileren.’
Er was duidelijk sprake van openlijke geweldpleging en vernieling, vond de officier, maar ze leverde geen snipper bewijs. Een taakstraf van twintig uur voor beide verdachten eiste ze, subsidiair 10 dagen jeugddetentie als die niet werd uitgevoerd. Bovendien eiste ze 400 euro vergoeding van beide verdachten voor de schade aan de auto of vier dagen jeugddetentie als die niet werd betaald.
‘Maar een onderbouwing van het bewijs, ho maar.’
‘Ja’, viel Helena mij bij. ‘Die twee advocaten hadden een gemakkelijke zaak. Niets werd bewezen en de getuigen waren te vaag in hun verklaringen.’
Helena spreekt me zelden tegen.
De jongens waren op het verkeerde moment bij de auto. Meer viel er niet van de zaak te maken. Niemand had hen op heterdaad betrapt.
‘Vrijspraak was het enig mogelijke vonnis dat je kon vellen, Irene. Een overtuigend en wettelijk bewijs was immers niet mogelijk.’
‘Repliceert die officier dat er op basis van de getuigen wel bewijs van een misdrijf in vereniging was maar haar betoog was zo pover in het aandragen van concreet aanwijsbare handelingen van de verdachten, dat ze zich belachelijk maakte. En tijdens de betogen van de officier en de advocaten keken tot mijn ergernis de ouders van de verdachten geamuseerd toe.’
Wel honderd keer draaide ik mijn ring om en om, toen ze aan het woord waren.

Ik had de zitting geschorst om me te beraden. De advocaten liet ik in ongeloof achter.
Ik beende weg. Helena kon me nauwelijks bijhouden. In de raadskamer zette ik een raam open en stak een sigaret op. Dat doe ik als ik onzeker ben en niet weet welk vonnis ik moet vellen.
‘We laten hen mooi een halfuur wachten. Het OM was een ramp, het politiewerk waardeloos. Natuurlijk hebben die jongens het gedaan. Keurig opgevoede jongetjes die met hulp van hun advocaten precies weten hoe ze het spel moesten spelen om vrijspraak te krijgen. Ik zou hun zo een draai om hun oren willen geven en een flinke taakstraf. Maar ik heb niets. Niets is er bewezen. Ik moet hen wel vrijspreken, maar ik laat hen maar even goed angstig zweten.’

Vanuit mijn ooghoeken zag ik dat het ouderpaar wegging. Ze liepen naar de hal terwijl hij een arm om haar schouder sloeg. Op haar hoge hakken licht heupwiegend liep zij aanminnig naast hem. Hij was haar stoere beschermer tegen het kwaad in de wereld, zoals hij de geslepen hoeder van zijn zoon was.
Ik begon tegen Helena over een eerdere zaak. Een verliefd, jong stel was door een politiepatrouille betrapt bij de ingegooide ruiten van een bushokje. Beide verdachten die op het Koning Willem I college zaten, zij op de opleiding apothekersassistent, hij op die voor autotechnicus, ontkenden aanvankelijk tegenover de politie dat zij of een van hen het hadden gedaan. Maar op het einde van de rechtszitting had door mijn stugge doorvragen het meisje snikkend toegegeven.
‘De Arriva-bus komt altijd te laat, ik mis daardoor vaak school en ik wilde de busmaatschappij pesten.’
‘Omdat ze bekende en een first offender was, heb ik het meisje - het was nog een kind - slechts een voorwaardelijke taakstraf van twintig uur gegeven. Het kind zou al genoeg te stellen hebben met de schade die ze had veroorzaakt. Maar eigenlijk was ik ervan overtuigd dat de jongen de ruiten had ingegooid.’
‘Was de bekentenis van het meisje dan voldoende voor je oordeel’, vroeg Helena met twijfel in haar ogen.
‘De kans om te straffen liet ik me niet ontglippen. Beter een gestraft, hoewel misschien de verkeerde, dan twee ongestraft heenzenden. De meid leek me slim genoeg om voor haar bekentenis de jongen betaald te zetten.’

Terug in de rechtszaal met de hoge lambrisering en als dreigende donderwolken de donkere wandtapijten daarboven, trok ik fel van leer tegen de twee verdachten. Ik wist dat een van hen of beiden de auto hadden vernield. Het kon niet anders. Dus een fikse straf was op zijn plaats. Maar, het feitelijke bewijs ontbrak. Ik kon niet vaststellen wie van hen twee de autoruit had ingekegeld.
‘Ik moest hen wel vrijspreken, Helena, vanwege gebrek aan bewijs.’
De advocaten klapten hun blocnotes dicht en begonnen hun toga’s los te knopen. De jongens slenterden zonder een blijk van opluchting de zaal uit. Ze hadden gewonnen en dat was voor hen de normaalste zaak van de wereld. Ook voor hun ouders die me aankeken alsof ik niet bij voorbaat had moeten snappen dat dit een nutteloze exercitie in gerechtelijke gewichtigdoenerij was. Hoe had de rechtbank op de idee kunnen komen dat hun jongens ook maar iets met die vernieling te maken zouden kunnen hebben gehad?
Nadat de bode de zaaldeur achter zich had gesloten, had Helena troostend een hand op mijn gespannen, witte vuist gelegd.
‘De diamantjes priemden in mijn handmuis, Helena.’

Bij de stoplichten op de hoek van de Veemarktweg en het Brugplein kwamen we het ouderpaar weer tegen. In een lichtblauwe BMW die vlak langs de stoep stond om rechtsaf te slaan, zag ik hen zitten. Ze staarden naar het stoplicht dat op rood stond. Ik stootte Helena aan. Het licht sprong op groen. Terwijl de BMW optrok drukte ik, kalm en langzaam, zonder dat het paar en omstanders het merkten, de diamanten van mijn ring tegen het lak van de auto. Nauwelijks kon ik het krassen horen. Het paar zwaaide naar ons, terwijl de BMW met een lange, rechte kras in het lak de hoek omdraaide. We bleven staan tot de auto uit het zicht was verdwenen. Minzaam blies ik wat lakdeeltjes van mijn ring. Verbouwereerd keek Helena me aan.

Bij gebrek aan bewijs © Chris Huinder

Homepage  Prozawedstrijd  Prozawedstrijd 2013  Chris Huinder  Beoordeling Vlaming