Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2016  Bas Kock

Boete - Bas Kock

‘’t Was reeds de tijd waarop de lucht verdonkert,
niet zó nochtans, of zijn oog en het mijne
ontwaarden wat voordien onbekend was.’
– Dante, De Goddelijke Komedie (in: Het Vagevuur)

Wanneer de mist precies was komen opzetten kon Durant zich niet herinneren. Het was alsof de wattige flarden niet alleen de weg verhulden, maar ook het grillige landschap van zijn geheugen. Van de paarden kon hij alleen hun staarten zien, die slap aan hun billen plakten, terwijl hun hoeven stapvoets door de modder ploegden. Met een gretigheid die haast onnatuurlijk aandeed verzwolg de mist het smakken van hun stappen.
Het was kil op de bok. Virgiel de koetsier zat zwijgend naast hem, zijn hoofd diep in zijn kraag verborgen. Druppeltjes hingen aan zijn leidsels, die een flauwe boog beschreven voordat ze in de mist verdwenen. Virgiel had in geen eeuwigheid een woord gesproken, maar wat viel er ook te zeggen? Moesten ze praten over de veldslag, die ze ternauwernood hadden gewonnen? Over de ontelbare vrienden en vijanden die waren gesneuveld, gelovend dat God aan hun zijde streed? Over eer? Over glorie? Of over de lange stoet met wagens van het front, beladen met kisten die thuis onder het geweeklaag van moeders en kinderen voorgoed in de koude modder zouden verdwijnen?
Nee, liever liet Durant de mist zijn gedachten in stilte toedekken. Al was er één herinnering die hardnekkig weigerde hem los te laten. Dat jongensgezicht, die ogen. De verbazing die erin te lezen was, toen…
‘Het is voorbij, luitenant’, had de jongen gezegd terwijl hij zijn karabijn voor Durants voeten wierp. Hij kon niet ouder zijn dan een jaar of vijftien. ‘Het schijnt dat jullie hebben gewonnen en dat wij ons overgeven.’ De slag had de hele dag geduurd, maar nu was het gebulder verstild. Ze hoorden de doden zwijgen en de gewonden smeken.
Voorbij? Wat denk jij verdomme wel? dacht luitenant Durant terwijl het vuur van de strijd nog door zijn lichaam raasde. Voor zijn gesneuvelde kameraden, ja, voor hén was het voorbij! Hoeveel heb jij er gedood, rat? Nou? Hoeveel? De roep om wraak overschreeuwde de herinnering aan de waarschuwende woorden van zijn oude generaal: ‘Op het slagveld is geen wapen dodelijker dan woede. Maar met woede is het als met liefde: beide maken ze blind.’
Durant had de jongen aan zijn bajonet geregen. O God, ja. Het staal gleed naar binnen als een naald in een voddenpop. Hij was nog maar een kind. En hij had zich verdomme overgegeven!
Terwijl hij hier zat, op de bok van de wagen, en de tijd de momenten als een eindeloze ketting aaneen reeg, werd hij gekweld door afschuw en schaamte. Maar Goddank, hij kon de moord óók verdedigen. Want de jongen mocht zijn wapen hebben neergeworpen, later bleek dat hij ook een dolk droeg, onzichtbaar op zijn rug. En verdomd, de bastaard wist hoe hij dat kreng moest gebruiken!
Toch bleef de lafheid van zijn daad Durant kwellen. Hoe lang al? Hoe lang waren ze onderweg? Waarheen? Hij wist het niet meer. Terwijl de paarden voort sjokten vroeg hij zich af wat er aan het einde van de weg zou wachten. Juist toen hem het gevoel bekroop dat er helemaal geen einde was, maar dat de wagen zelf zijn bestemming vormde, klonken ergens in de mist mannenstemmen. Durant veerde op. Ze kwamen recht op hen af. Virgiel stopte de wagen, Durant legde zijn hand op zijn geweer. De stemmen versmolten tot een gezang, dat werd be-geleid door een ritmische slag; een kletsend geluid, als vel op huid. Langzaam kwam het dichterbij.
Durant aarzelde. Op het moment dat hij zijn wapen wilde trekken week de mist uiteen en verscheen er een miserabel groepje mannen. Ze waren gehuld in lompen. De modder die door hun blote voeten werd opgespat droop via hun schenen terug naar de aarde. Durant telde er zeven. Zes zwaaiden er met een leren vlecht die in smalle repen uiteenwaaierde. Op de maat van hun gezang sloegen ze ermee over hun schouder, op hun eigen rug.
Kláts!
Nu pas kon Durant verstaan wat ze zongen. Het waren korte woordensalvo’s, die door hun strakke cadans meer op een gebed leken dan op een lied. Op het laatste woord van iedere regel daalden de zwepen op hun ruggen neer.
Kláts!
Ze zongen:

‘Straf mij, mijn straf.
Wreek mij, wrake Gods.
Zonder wrok, zondebok.
‘k Boet voor jou, bid voor mij.’

De voorste van het stel droeg geen zweep maar een kruis en was de enige die zichzelf niet sloeg. Zijn hoofdje draaide in het rond, als de kop van een insect. Tot Durants ontsteltenis prijkten op de plaats waar ooit zijn ogen zaten twee tranende wonden. Desondanks scheen het mannetje hen te zien; vlak voor de paardenkoppen hief hij zijn kruis, waarop de rij tot stilstand kwam. ‘Hé daar, een reiziger op Godswege!’ riep hij. ‘De vraag is: reist u naar Hem toe of reist u of bij Hem vandaan?’
‘God reist met ons, vader’, antwoordde Durant, ‘en wij met Hem.’
‘Weet u dat zeker?’ giechelde het mannetje. Tot zijn volgers sprak hij: ‘Zie, broeders. Een strijder. Hij neemt levens, hij spaart levens. En zo leeft hij in zonde, want te oordelen over leven en dood, dat is alleen aan God.’
‘In zonde, God verlos ons’, prevelden de mannen, waarna ze zich met hun gesels sloegen.
Kláts!
Ze bezorgden Durant kippenvel. Hoe kan dat ventje ons zien zonder ogen? In een poging zijn ongemak van zich af te schudden vroeg hij: ‘Waarheen bent u op weg, vader? De mist is dicht en de wegen zijn niet meer zo veilig als ze ooit waren.’
‘Hij die gaat in Gods licht kent leed noch vrees, want hij geniet Zijn troost en bescherming’, antwoordde het mannetje. ‘Wij zijn op bedevaart. En u mag mijn broeders wel dankbaar zijn. Zij laten de wrake Gods op hun rug neerdalen om boete te doen. Niet alleen voor hun eigen zonden, maar ook voor die van anderen. Zoals de uwe.’
‘In zonde, God verlos ons’, zeiden de pelgrims in koor.
Kláts!
Durant slikte. ‘Wat is er met uw ogen gebeurd, vader? Die wonden zien er lelijk uit.’
‘Wie het pad volgt dat God hem wijst heeft geen ogen nodig. Ik heb ze uitgestoken. Nu ik in Zijn licht ga zie ik meer dan ooit. En zeker meer dan u, luitenant Durant!’
Mijn naam? Hoe kan het dat deze blinde mijn naam en rang kent? Verbijsterd keek hij naar Virgiel, maar diens hoofd ging nog altijd in zijn jas verscholen.
‘Weldra zullen ook úw ogen waardeloos blijken’, voorspelde de voorganger. ‘De duisternis valt. Merkt u het niet? Gods oordeel nadert!’
‘Duisternis? Zonsondergang is nog ver weg. En als u ons nu wilt toestaan...’
Het mannetje begon kakelend te lachen. ‘Zonsondergang, zegt-ie! Horen jullie dat, broeders? Hij houdt me voor de mal!’ Toen boorden zijn twee zwerende gaten zich met een ruk in Du-rants ogen: ‘Of houdt hij niet mij, maar zichzelf voor de mal?’
In de stilte die volgde merkte de luitenant dat ook de paarden onrustig werden. ‘Wij maken voort, vader. We hebben nog een lange weg te gaan. Mag ik u een voorspoedige reis wensen?’
‘Insgelijks, luitenant. Maar voor u vertrekt, weet dat wie mensenbloed vergiet, zijn bloed door de mens vergoten zal worden.’
Durant verstarde. 
‘Zeker, het spijt u dat u de jongen doodde. Maar spijt is gratis. De vraag is: is uw berouw op-recht?’
‘Pas op, oude man’, dreigde Durant. Zijn greep op zijn wapen verstrakte. ‘U nadert een grens die u niet wilt overschrijden.’
Het mannetje grijnsde: ‘U had gelijk. De wegen zijn inderdaad onveilig geworden. Gegroet!’ Hij salueerde als een soldaat, maar zijn beentjes bleven stevig in de blubber staan. Hij riep: ‘Gij zult niet doden, luitenant Durant!’
‘In zonde, God verlos ons’, prevelden de pelgrims.
Kláts!
Virgiel liet de paarden naar voren stappen, waarop de wagen in beweging kwam.
‘Dapper, noemen ze dat’, hoonde het ventje terwijl de laadbak hem passeerde. Zijn stem klonk harder en onvaster: ‘Maar de arme ziel weet het niet, broeders! Hij weet niet welke last hij torst! Hia, hia! Zeg me eens, luitenant, wie van ons tweeën is de blinde?’
Durant weerstond de neiging om af te stappen, zijn wapen te trekken en het mannetje neer te houwen. In plaats daarvan reden ze zwijgend verder. Terwijl witte flarden hem verslonden krijste de voorganger: ‘Hij weet niet waar hij is, noch waar hij heen gaat, noch waar hij vandaan komt!’ Toen de pelgrims waren opgelost klonk vanuit de mist een laatste, hysterische kreet: ‘Kijk niet vooruit, luitenant! Kijk achterom!’
Durant had geen idee waarom hij gehoorzaamde. Maar toen hij omkeek zag hij pas wat ze al die tijd in hun laadbak vervoerden. Het was een kist. Er lag een enkele roos op. ‘Dapper gaf hij zijn leven voor de overwinning’, las hij langzaam. Zijn hart verkilde en de duisternis viel. Maar luitenant Durant had ogen noch licht nodig om te weten wiens naam er in zwierige let-ters op het deksel stond geschreven: het was die van hemzelf.

Boete - Bas Kock

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2016  Bas Kock