Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2006  Anita Willems

Caleidoscoop - Anita Willems

Vandaag ben ik jarig. Veertien ben ik geworden. Mijn moeder heeft al haar chique vriendinnen uitgenodigd en alle cadeaus die ik gekregen heb tentoongespreid op de tafel in de hal. Ik wilde kijken wat er allemaal op stond, maar m’n moeder heeft me weggestuurd. En dus ben ik naar de boomhut gevlucht. Veertien vind ik maar niets; dertien was ook al niets. Bij vijftien begint het pas iets te worden en zestien is helemáál interessant. Dan kan ik een brommer kopen, als ik tenminste geld krijg van m’n ouders, maar dat moet geen probleem zijn, want ze zwemmen in het geld en daar gedragen ze zich ook naar: niet zomaar een groot huis, maar een villa bij een meer, een boot onder het zeil op de oprit, drie auto’s waarvan natuurlijk één cabrio, en een tweede huis in Frankrijk. Mijn vader is chirurg. Hij werkt heel hard en soms zien m’n broer en ik hem maar heel kort. ’s Avonds zit hij vaak in z’n werkkamer en luistert naar klassieke muziek of bladert in z’n tuingidsen op zoek naar zaden van planten die hij nog niet heeft. Dan wil hij liever niet gestoord worden. Mijn moeder hangt de rijke erfgename uit. Mijn opa, haar vader dus, heeft een heel imperium opgebouwd met elastiekjes en paperclips.
Mijn broer is achttien. Hij is geloof ik best populair, maar misschien komt dat ook wel door die vriend van hem die al een auto heeft. David is zijn beste vriend, als sinds de kleuterschool. David is de enige die wel eens aandacht aan me besteed. M’n broer vind me maar lastig en nieuwsgierig en z’n andere vrienden zien me niet staan. De sletterige meiden die hij af en toe mee naar huis neemt praten tegen me of ik zes jaar oud ben of – waar ik dan nog de voorkeur aan geef – doen of ze me niet zien staan.

 “Magdalena”.
Mijn moeder roept me. Bijna niemand gebruikt mijn volledige naam. Iedereen noemt me Lena. Mijn moeder ook, behalve als ze haar chique vriendinnen op visite heeft.
“Magdalena!”.
Ik zal de tuttebellen maar ‘ns voor de cadeaus bedanken. Daar zitten ze in hun zoetgekleurde rokjes en jurkjes in de zon op het terras. Hun nageltjes keurig gelakt, neusjes gepoederd en hun huid ondergedompeld in parfum. Het lukt me om de energie op te brengen iedereen persoonlijk te bedanken voor hun mooie cadeaus. Het meeste wat ik gekregen heb is kinderachtig. Mij is ook niets gevraagd, mijn moeder bedenkt dat allemaal. Eén ding is wel leuk: een designertasje. Voor mijn moeder is de naam van de ontwerper belangrijker, ik heb de mazzel dat het een cool tasje. Ik bedeel mezelf van een fikse slagroompunt en een glas cola. M’n moeders vriendinnen wisselen de laatste roddels uit en praten over hun meest recente designeraankopen, liposucties, de nieuwste diëten en wat momenteel de places-to-be zijn. De vrouw naast me vraagt of het goed gaat op school en of m’n vriendinnen nog op m’n verjaardag komen. Ik antwoord respectievelijk ‘goed’ en ‘nee’.
Blijkbaar vindt ze deze antwoorden niet bevredigend, want ze vraagt in welke klas ik nu zit en of mijn vriendinnen een andere dag komen. Ik leg uit dat ik ben overgegaan naar de tweede klas en dat er geen vriendinnen komen omdat ze al met vakantie zijn. Dat krijg je als je in juli jarig bent. De combinatie slagroomgebak en cola was blijkbaar niet zo’n goed idee, want de pijn in m’n buik die ik al de hele ochtend heb gevoeld, zet zich om naar hevige kramp. Ik sluip weg van het terras en strompel naar de w.c. om daar te ontdekken dat de kramp een voorbode was van mijn eerste ‘rode vlag’, want zo noem ik het maar even. Dat m-woord krijg ik niet over mijn lippen, ook al lees en hoor ik overal dat het heel normaal is dat je het krijgt en dat het bijna nog normaler is om over te praten. Mij niet gezien! Veel te klinisch. Dat laat ik wel aan mijn vader de arts over.
Ik voel me zweterig en vies, alsof ik me in drie dagen niet gedoucht heb, terwijl ik weet dat ik dat deze ochtend nog gedaan heb. Ik pak wat van m’n moeders maandverband, een schone slip en stop mijn vuile slip onderin de wasmand. Dan sluip ik het huis uit naar m’n veilige boomhut. Eindelijk rust en een magnifiek uitzicht. De buurman ligt op z’n ligstoel in de zon. Het boek waarin hij las ligt op z’n buik. Als ik in de verte kijk zie ik het meer liggen, waar het overvol is van zeilers en surfers. Ik zie de witte zeilen van de zeilboten en de kleurige zeilen van de surfplanken.
Ik moet even ingedommeld zijn, want ik schrik wakker van joelende stemmen en slippende autobanden op het grind. Ik zie mijn broer met een stel vrienden en vriendinnen in de cabrio van David. Ze zijn allemaal in gala gekleed. De jongens dragen een smoking en de meiden een slanke glitterjurk en ze hebben hun haar opgestoken – de meiden bedoel ik. Allemaal in feeststemming voor het feest van vanavond, omdat ze hun diploma hebben gehaald; dat papiertje dat zegt hoe dom of slim je bent en waar je hele toekomst aan wordt opgehangen. David remt abrupt en de meiden achterin tuimelen over de voorbank. Gegil alom. De meiden lachen en giechelen voortdurend en dartelen als vlinders om de jongens heen. Als ze zichzelf terug zouden zien, zouden ze zich hopelijk – maar niet waarschijnlijk, omdat ze daar te dom voor zijn – kapotschamen. Als ze allemaal uitstappen zie ik David tersluiks naar de boomhut kijken en hij steekt even zijn hand op. Ik weet dat hij me niet kan zien zitten, maar toch kruip ik in de schaduw. Even later hoor ik luide muziek uit het open raam van de slaapkamer van m’n broer.
David staat voor het open raam, terwijl hij een blikje bier achterover slaat. Ik word een beetje onpasselijk van deze opvoering van populair vermaak. Geoorloofd gegiebel, overmatig drankgebruik en gefrunnik en uitdagende dialogen onder het mom van de vreugde van het behalen van een diploma. Mijn moeder noemt me ‘haar cynicus’. Alles beter dan haar opgeklopte wannabe-high-society-leven. Snob.

Even later hoor ik de treden van het trapje naar mijn boomhut kraken.
Als er op de deur wordt geklopt geef ik geen antwoord. Negeren valt te proberen, zeg ik altijd maar. ‘Lena? Ik ben het. David. Mag ik binnenkomen?’
Ik sta op om de deur te openen en plof daarna meteen terug op het oude matras dat voor het beetje comfort zorgt in de boomhut. David ziet er goed uit in z’n smoking. Het past bij zijn rustige en nonchalante uitstraling.
‘Je bent jarig vandaag’ zegt hij. Geen vraag, een constatering. ‘Van harte gefeliciteerd’.
Waarom moet hij nou altijd zo verrekte sympathiek zijn? Met tegenzin ontdooi ik iets. ‘Dank je’ zeg ik.
David ploft naast me op het matras. Met een diepe zucht strekt hij zijn lange benen uit alsof hij stramme spieren heeft en zet een blikje bier tussen zijn benen.
‘Jij ook gefeliciteerd’, zeg ik.
David kijkt me aan alsof ik hem zojuist uit een slaap heb gewekt.
‘Met je diploma’ voeg ik eraan toe.
‘Ja’ hij knikt langdurig.
‘Wat ga je straks doen?’vraag ik.
‘Rechten studeren’.
‘Dus je weet niet wat je wilt worden’ geef ik als reactie.
Langzaam kruipt er een glimlach over zijn anders zo serieuze gezicht.
‘Je bent wel erg cynisch’ zegt hij glimlachend. ‘Hier neem een slok’ en hij houdt het blikje bier voor me.
Ik aarzel en schudt ‘nee’.
‘Hé toe’ dringt David aan en beweegt het blikje nogmaals in mijn richting. ‘Je kunt het wel gebruiken’.
Ik pak het aan en neem een slok. Lekker kan ik het niet noemen, maar het is wel lekker koel.
‘Ik zou willen dat ik in een ander gezin was geboren’ zeg ik. ‘Ik heb niets met ze gemeen. Deze mensen kunnen toch nooit mijn bloedverwanten zijn; soms vraag ik me af of ik misschien geadopteerd ben. Ik hoor hier niet.’
David lacht kort.
‘En in welk gezin zou je dan wel horen?’ vraagt hij.
Tja, daar had ik nog niet echt over nagedacht.
‘In ieder geval een normaal gezin’ zeg ik tenslotte.
‘En wat is in jouw ogen dan normaal?’
Stilte.
‘Ze begrijpen me gewoon niet’ breng ik uiteindelijk gefrustreerd uit.
David knikt weer langdurig voor hij zegt:
‘Wat bedoel je daarmee? Dat ze niet begrijpen wat jij hen duidelijk wilt maken, of dat ze niet hetzelfde denken als jij?’
Dat David hiermee een vraag stelt die ik niet naar waarheid kan beantwoorden zonder hiermee mijn arrogantie toe te geven, probeer ik niet te laten merken.
‘Normaal is een relatief begrip’ zegt David.
‘Bespaar me je psychologische analyse’ reageer ik.
David praat stug door: ‘Wat in jouw ogen normaal is, kan in de ogen van een ander abnormaal zijn.’
Tegensputteren heeft blijkbaar geen zin en ik besluit zijn analyse maar geduldig over me heen te laten komen.
‘Deze boomhut bijvoorbeeld’ zegt David en spreid zijn handen uit ‘Ik zie een klein claustrofobisch hokje, jij ziet een veilige haven. Jij ziet de kleur blauw en je zegt “dat is een mooie kleur” en ik zeg “ik vind er niks aan”. En toch is het beide keren dezelfde boomhut en beide keren dezelfde kleur blauw. Dat jij blauw een mooie kleur vindt en ik niet, wil nog niet zeggen dat jij gelijk hebt en ik het fout heb.’
Ik moet helaas bij mezelf bekennen dat ik begrijp wat hij bedoelt. Maar verder dan dat ga ik niet!
‘Weet je wat een caleidoscoop is?’ vraagt David.
‘Wel eens van gehoord.’ lieg ik.
‘Het is een soort verrekijker en als je het ronddraait verandert steeds je beeld en de kleuren, ook al kijk je naar hetzelfde voorwerp.’
‘Oh ja dat heb ik wel eens gezien geloof ik’ zeg ik en knik er begrijpend bij, terwijl ik geen idee heb wat hij bedoelt.
Na een korte stilte zegt David: ‘Ik moest maar eens gaan.’

Het is benauwd op mijn slaapkamer en ik heb de ramen wijd open gezet. Het is al laat, maar ik kan nog niet slapen. Ik haal beneden wat te drinken. De plavuizen in de keuken voelen heerlijk koel aan onder mijn warme voeten. Ik hoor de gedempte stemmen van visite van het terras komen. Het is al donker, maar het is nog steeds warm genoeg om buiten te zitten. Aan de toon van de stemmen kan ik horen dat ze in het roddelstadium zitten. Waarschijnlijk over de visite die net vertrokken is. Het is ook altijd hetzelfde en mijn moeder loopt waarschijnlijk voorop met haar kwaadsprekerij. Morgen op de tennisclub zal ze weer haar uitbundige en vriendelijke zelf zijn. De schijnheilige.
Ik sluip met mijn bak Ben & Jerry’s (soms schaam ik me niet om van mijn moeders dure smaak te profiteren, bovendien kan ik vandaag wel wat troost gebruiken) en een lepel terug naar boven en duik op bed. Het open raam zorgt voor een beetje verkoeling en het ijs doet de rest. Dat het de kramp in mijn onderbuik wat verergert kan me nu even niets schelen. Ik kan me niet herinneren dan ik ooit zo’n rotverjaardag heb gehad en dat wil wat zeggen, want mijn verjaardagen waren nooit om over naar huis te schrijven.
Beneden hoor ik deuren slaan en stemmen in de gang. Daarna het obligate ‘het was gezellig’, ‘leuk om weer bijgepraat te hebben’, ‘wat had je weer voortréffelijke hapjes, Lies’(moet je nagaan: mijn moeders naam is Liesbeth, tegen iedereen zegt ze amicaal ‘zeg maar Lies hoor’, maar mijn naam moet tegen alle logica in volledig uitgesproken worden), ‘nou, we spreken elkaar snel weer’, ‘nou, dááág’, ‘ja, dááág’, ‘welterusten’, ‘nou, dááág’, ‘ja, dááág’. Gá dan ook, stelletje imbecielen! Je ziet elkaar immers morgen al weer op de tennis- of golfclub. Eindelijk hoor ik autodeuren dichtslaan en knarsend grind van wegrijdende auto’s.
Nu komt het kritieke punt: gaat ze een glaasje sherry drinken, zich vergenoegd wentelen in het warme bad van complimenten die ze heeft gekregen om vervolgens in slaap te vallen óf herinnert ze zich dat ze een jarige dochter heeft.
Net als ik denk dat ik in m’n eentje kan gaan pruilen en mezelf in slaap ga huilen, wordt er bescheiden op mijn slaapkamerdeur geklopt en komt mijn moeder schoorvoetend binnen. Als een schoolmeisje dat bij de directeur op het matje moet komen. Mijn moeder gaat op het voeteneind van mijn bed zitten, bijna op Lola de beer; ik weet hem nog net te redden van een gewisse verstikkingsdood.
‘De visite is weer weg’ zegt mijn moeder
‘Ja, ik hoorde ze weggaan’ reageer ik
‘Heb je een leuke verjaardag gehad?’ vraagt ze en zet haar lieve-meelevende-moeder-gezicht op.
‘Wel aardig’ mompel ik
‘Er is nog een cadeautje voor je gekomen’ zegt ze en triomfantelijk geeft ze me een pakje. Het is klein en langwerpig en lijkt op een horlogedoosje. Ze vond het zeker weer nodig om een duur designer uurwerk voor me te kopen. Alsof ik vandaag al niet genoeg dure cadeaus van haar gehad heb. Maar het is geen horloge, het is een caleidoscoop. Ondanks dat ik nog er nog nooit een gezien heb, weet ik meteen wat het is en weet ik ook meteen dat het pakje van David afkomstig is.
‘Hoe kom je hier aan?’ vraag ik en draai de caleidoscoop wat rond in mijn handen.
‘Het lag op de cadeautafel in de hal’ zegt mijn moeder ‘Is het van David?’ vraagt ze
Ik verschiet van kleur en probeer mijn gezicht achter mijn lange haar te verbergen en bid in stilte dat mijn moeder maar zo snel mogelijk weggaat.
Maar mijn moeder schuift wat dichter naar me toe en kriebelt wat aan m’n voet.
‘Ik vond je slipje in de wasmand’ zegt ze.
De vlammen slaan me uit: ze weet het! Zou ze het slipje uitgebreid bestudeerd hebben, flitst het door mijn hoofd en ik krijg het zo mogelijk nog warmer. Zou ze de kleur van het rood geinspecteerd hebben en de textuur? Wat genant! Ik laat mijn haar voor mijn ogen vallen in de hoop dat dit me nog bescherming biedt, maar ik ben bang van niet. Ze vraagt:
‘Wil je er over praten?’
‘Het interesseert jou toch niet’ mompel ik vanachter mijn haar.
‘Waarom zou het mij niet interesseren?’ vraagt ze verbaasd.
‘Jij begrijpt er toch niets van.’
‘Van je eerste menstruatie?’ vraagt ze.
Ik krimp ineen bij dat woord.
‘Neehee’ zie je wel, ze snapt er niets van.
‘Wat bedoel je dan?’ vraagt ze en ik hoor aan haar stem dat ze er echt niets van begrijpt, en ik hoor ook dat ze niet op zal houden met erover door te zagen. Waarom zijn moeders altijd zo vreselijk irritant vasthoudend?
‘Waarom draait bij jou alles om geld?’ gooi ik eruit ‘Waarom moet bij jou altijd alles méér zijn, duurder zijn of anders minstens hetzelfde zijn als al die rijke vriendinnen van je?’
Mijn moeder trekt een beetje wit weg, maar dat houdt mij niet tegen.
‘Jij geeft alleen maar om spullen, helemaal niet om mensen en al helemaal niets om mij.’
Het is gewaagd om het te zeggen, maar het is het meest kwetsende dat ik kan bedenken en ik heb zin om haar te kwetsen.
De woorden treffen doel. Mijn moeder trekt wit weg, kijkt beurtelings verbaasd, geschokt en uiteindelijk treurig.
‘Wat is de kosmos toch wreed’ zegt mijn moeder, meer tegen zichzelf en de kosmos, dan tegen mij.
Wat ik precies verkeerd heb gezegd weet ik niet, maar mijn moeder zegt fel: ‘Is dat wat je van me denkt, dat ik meer om geld geef dan om jou?’ Ze kijkt nog eens wanhopig naar de kosmos en zegt: ‘Het tegenovergestelde is waar.’ En dan gooit ze een stortvloed aan jeugdleed over me heen, waar mijn oren van gaan gloeien. Ze vertelt over haar ouders die zo zuinig waren als de pest, dat ze twintig jaar lang op dezelfde aftandse bank zaten en de keukentafel tot op de laatste splinter versleten, dat mijn moeder en haar zus altijd de afdankertjes van hun nichtjes moesten dragen en dat ze werd uitgescholden op school. De kinderen noemden haar schooier, bedelaar, lappenpop. En ze vertelt dat die ellende allemaal niet nodig was geweest, omdat later bleek dat haar vaders groothandel in elastiekjes en punaises miljoenen waard was. Maar daar kwam mijn moeder pas achter toen haar ouders waren overleden aan koolmonoxidevergiftiging. Gestorven aan hun eigen zuinigheid, omdat opa te krenterig was om regelmatig de schoorsteen en de kachels te laten schoonmaken. Hij had alleen geen rekening gehouden met de vogel die in de schoorsteen zijn nestje bouwde. De woede van toen vlamt nog in mijn moeders ogen. Dan opeens wordt haar blik mild en zegt ze: ‘Toen ik over de eerste woede en mijn eerste verdriet heen was, besloot ik dat al dat geld genoeg verdriet had veroorzaakt en dat het alleen nog maar mensen geluk moest brengen.’
Ze kocht een leuke flat voor zichzelf en mijn vader, betaalde haar eigen studie en die van mijn vader, die graag arts wilde worden. Dat was zijn droom en mijn moeder wilde hem helpen die droom te verwezenlijken. De rest van het geld liet ze beleggen en daar laat ze nu goede doelen van meeprofiteren en daar verwent ze mij en mijn broer van. Mijn moeder zegt dat toen ze ons kreeg ze ons de allerliefste en allermooiste kinderen vond die ze zich maar kon wensen (daar zal ze inmiddels wel anders over denken, vermoed ik) en ze wilde dat het ons aan niets zou ontbreken. Zoals het haar aan alles had ontbroken.
Ze zegt: ‘Nu ontdek ik dat de voorzienigheid een spelletje met me heeft gespeeld en me alsnog de fouten van mijn ouders laat maken die ik me zo stellig had voorgenomen niet te maken. Mijn moeder dacht destijds waarschijnlijk dat het goed voor ons was om nederigheid te tonen voor zoveel geld, ze dacht misschien dat wij naast onze schoenen zouden gaan lopen. En nu vind mijn eigen dochter dat ik naast mijn schoenen loop en liever niet zoveel geld had gehad.’
Mijn moeder glimlacht naar me en strijkt mijn haar achter mijn oren. Ze kijkt nog steeds een beetje treurig, maar nu meer berustend.
Ze zegt: ‘Gaat het niet altijd hetzelfde? Als kind van je ouders neem je je stellig voor om het bij je eigen kinderen beter te doen, om vervolgens in nieuwe valkuilen te lopen.’
Zou dat zo zijn vraag ik me af en welke fouten ga ik dan later maken? Dus mijn kans om later mijn kinderen te verprutsen komt nog? Haar verhaal heeft me op een ironische manier opgebeurd.
Dan zegt ze, opgeruimd : ‘Zo, genoeg over mij. Het is nog geen twaalf uur, jij bent nog steeds jarig. Laat mij die caleidoscoop eens zien.’
Ze lacht en draait de caleidoscoop voor haar ogen en kijkt ermee naar mij. Ik voel me verlegen worden.
‘Wat zie ik daar?’ zegt ze plagend ‘Is dat niet mijn mooie dochter Lena? Dat cynische meisje met principes?’ Ze glimlacht breed naar me en geeft me een kus. Ik kan het niet helpen, ik lach naar haar terug. Lief rotmens.
Bij de deur draait mijn moeder zich nog even om voordat ze ‘m achter zich sluit en ik kijk naar haar door de caleidoscoop. De kleuren van de deur, het tapijt en iets anders wat ik niet meteen thuis kan brengen, maar wat een stapel kleren op de grond blijkt te zijn, vormen een aura rond mijn moeder. Misschien is ze toch een engel en niet de duivel zoals ik haar altijd heb beschouwd. Ik denk aan David. Irritant is dat als anderen gelijk blijken te hebben. Ondanks mezelf moet ik glimlachen en ik val gelukkiger in slaap dan ik die ochtend wakker ben geworden.

Caleidoscoop © Anita Willems

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2006  Anita Willems